ECLI:NL:RBNHO:2024:1914

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
9529042 \ CV EXPL 21-7527
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding voor gemiste vlucht en kosten van alternatieve vlucht

In deze zaak heeft de passagier, vertegenwoordigd door mr. R.D.E. Beer van EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen de vervoerder Emirates, vertegenwoordigd door mr. M. Lustenhouwer van AKD N.V., wegens schadevergoeding na het missen van een aansluitende vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met Emirates voor een vlucht van Amsterdam naar Singapore via Dubai, maar door vertraging van de eerste vlucht miste zij de aansluitende vlucht naar Melbourne. De passagier heeft vervolgens zelf een alternatieve vlucht geboekt en vordert nu de kosten hiervan, alsook andere schadevergoedingen, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004 en het Verdrag van Montreal.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, maar oordeelt dat de kosten van de alternatieve vlucht niet toewijsbaar zijn op grond van de Verordening. De rechter verwijst naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin is bepaald dat de rechten van passagiers onder de Verordening niet zo ver reiken dat ook kosten voor alternatieve vluchten die niet bij de vervoerder zijn geboekt, vergoed kunnen worden.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de passagier haar vordering op basis van het Verdrag van Montreal niet kan onderbouwen, omdat de vervoerder geen vestiging in Nederland heeft en de passagier geen andere aanknopingspunten heeft aangedragen. De vordering op grond van het Verdrag van Montreal wordt dan ook afgewezen. De proceskosten worden toegewezen aan de vervoerder, omdat deze in het ongelijk is gesteld, maar de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9529042 \ CV EXPL 21-7527
Uitspraakdatum: 6 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [plaats]
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. R.D.E. Beer (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap
Emirates
gevestigd te Dubai, Verenigde Arabische Emiraten
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD N.V.)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 3 augustus 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Dubai Airport, Dubai (Verenigde Arabische Emiraten) naar Changi Airport, Changi (Singapore) op 8 en 9 augustus 2019 met de vluchtcombinatie EK150 en EK352.
2.2.
Voorts heeft de passagier met Scoot een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Tiger Airways de passagier diende te vervoeren van Changi Airport, Changi (Singapore) naar Tullamarine Airport, Melbourne (Australië) op 10 augustus 2019 met vlucht TR18.
2.3.
Vlucht EK150 van Amsterdam naar Dubai (hierna: de vlucht) heeft vertraging opgelopen. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar Singapore gemist. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht, waarmee zij later dan oorspronkelijk gepland in Singapore is aangekomen.
2.4.
De passagier heeft vlucht TR18 van Singapore naar Melbourne gemist en heeft zelf een alternatieve vlucht naar Melbourne geboekt.
2.5.
De passagier heeft financiële schadevergoeding van de vervoerder gevorderd.
2.6.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 181,63, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 maart 2020, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 48,40 dan wel € 44,77 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier vordert vergoeding van de extra kosten van de alternatieve vlucht van Singapore naar Melbourne ter hoogte van € 181,63. Zij heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof), dan wel artikel 19 van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (hierna: het Verdrag van Montreal).
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt, voor zover relevant, bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor zover de passagier de Verordening aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, stelt de kantonrechter ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De passagiers heeft schadevergoeding verzocht in die zin dat zij de kosten van de door haar zelf geboekte alternatieve vlucht vergoed wil zien. De passagier beroept zich in dit verband primair op de Verordening. De vervoerder heeft hiertegen aangevoerd dat de Verordening geen grondslag biedt voor een vordering als de onderhavige.
4.3.
De kantonrechter overweegt ten aanzien van de primaire grondslag als volgt. De meerkosten voor de alternatieve vlucht van Singapore naar Melbourne zijn, los van de vraag of de vervoerder zich aan zijn verplichtingen op grond van de Verordening heeft gehouden, niet toewijsbaar op grond van de Verordening. In een arrest van 7 november 2019 (Guaitoli e.a., C-213/18) overweegt het Hof namelijk dat in de Verordening ‘vastgelegde forfaitaire en gestandaardiseerde rechten’ zijn geregeld en in het Verdrag van Montreal de ‘verdere compensatie’ (overweging 44). Naar het oordeel van de kantonrechter volgt hieruit dat de artikelen 6 en 9 van de Verordening in elk geval niet zover kunnen worden opgerekt dat onder het ‘recht op verzorging’ ook de kosten kunnen vallen die een passagier maakt bij het omboeken van een vlucht die niet bij de vervoerder is geboekt en waarvan de vervoerder niet de uitvoerende luchtvaartmaatschappij is. De verzochte meerkosten zijn evenmin toewijsbaar op grond van een ander artikel van de Verordening. Daarom moet de vordering, voor zover de passagier deze heeft gebaseerd op de Verordening, worden afgewezen.
4.4.
Voor zover de passagier haar vordering gebaseerd heeft op het Verdrag van Montreal, geldt dat de kantonrechter haar bevoegdheid ambtshalve dient te beoordelen. In dat verband is artikel 33 van het Verdrag van Montreal van toepassing dat, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
“1. De rechtsvordering tot schadevergoeding moet ter keuze van de eiser worden ingesteld binnen het gebied van een der staten die partij zijn bij dit verdrag, hetzij voor de rechter van de woonplaats van de vervoerder, of van de hoofdzetel van diens onderneming of van de plaats waar hij een vestiging heeft, door de zorg waarvan de overeenkomst is gesloten, hetzij voor de rechter van de plaats van bestemming”.
4.5.
Vast staat dat de hoofdzetel van de vervoerder niet in Nederland is gelegen. De passagier heeft voorts ook niet toegelicht dat de vervoerder in Nederland een vestiging heeft door de zorg waarvan de overeenkomst is gesloten. Andere aanknopingspunten in de zin van artikel 33 lid 1 van het Verdrag van Montreal zijn evenmin gesteld of gebleken. Gelet hierop is de Nederlandse rechter niet bevoegd om van dit deel van de vordering kennis te nemen.
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze in het ongelijk wordt gesteld. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart zich ten aanzien van de vordering op grond van het Verdrag van Montreal onbevoegd om van de vordering kennis te nemen;
5.2.
wijst de vordering voor het overige af;
5.3.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 80,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagier tot betaling van € 20,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt;
5.4.
verklaart dit vonnis – wat de proceskosten betreft – uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter