ECLI:NL:RBNHO:2024:2120

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
C/15/340666 / HA ZA 23-332
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake vorderingen van koeriers tegen een eenmanszaak voor onbetaalde facturen en huur van bestelbus

In deze zaak vorderen drie eisers betaling van onbetaalde facturen van een eenmanszaak, [gedaagde], voor geleverde koeriersdiensten en de huur van bestelbussen. De eisers hebben afzonderlijke overeenkomsten van opdracht gesloten met [gedaagde] en hebben werkzaamheden verricht voor hem. [eiser 1] stelt dat hij ook bestelbusjes aan [gedaagde] heeft verhuurd en vordert betaling van € 41.916,93. [gedaagde] betwist de huur van de bussen en stelt dat hij contante betalingen heeft gedaan aan [eiser 1] en [eiser 2]. De rechtbank heeft een tussenvonnis gewezen en [eiser 1] een bewijsopdracht gegeven om aan te tonen dat hij de bussen daadwerkelijk heeft verhuurd en dat [gedaagde] de brandstofkosten verschuldigd is. De vorderingen van [eiser 2] en [eiser 3] zijn ook aan de orde gekomen, waarbij de rechtbank oordeelt dat hun vorderingen toewijsbaar zijn. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering door [eiser 1] en verdere beslissingen zijn uitgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/340666 / HA ZA 23-332
Vonnis van 10 januari 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: gezamenlijk [eisers] en ieder afzonderlijk [eiser 1] ,
[eiser 2] en [eiser 3] ,
advocaat: mr. G.C. Haulussy te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. B. el Ouath te Hoogvliet Rotterdam.
De zaak in het kort
Partijen hebben overeenkomsten van opdracht met [gedaagde] gesloten, op basis waarvan [eisers] werkzaamheden hebben verricht en gefactureerd aan [gedaagde] . [eiser 1] stelt dat hij daarnaast een aantal (bestel)bussen aan [gedaagde] heeft verhuurd. [eisers] vorderen betaling van onbetaalde facturen. [gedaagde] betwist een aantal factuurbedragen en dat hij bussen van [eiser 1] zou hebben gehuurd. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat hij contante betalingen aan [eiser 1] en [eiser 2] heeft gedaan, zodat hij een aantal facturen heeft betaald.
De rechtbank wijst een tussenvonnis en geeft [eiser 1] een bewijsopdracht. De vorderingen van [eisers] kunnen voor het overige in het later te wijzen eindvonnis worden toegewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 mei 2023, met producties 1-7;
- de conclusie van antwoord, met producties 1-5;
- het tussenvonnis van 30 augustus 2023;
- de akte van 20 november 2023 van [eisers] , met producties 1-4;
- de mondelinge behandeling van 29 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. [eisers] heeft daarbij pleitaantekeningen overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] verrichten ieder koeriersdiensten als zzp’er.
2.2.
[gedaagde] is een eenmanszaak die zich richt op logistiek en transport van postvervoer. [gedaagde] doet, kort gezegd, koeriersdiensten. Daarvoor schakelt hij op zijn beurt weer andere koeriers in die via een overeenkomst van opdracht dat werk uitvoeren.
2.3.
[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] hebben alle drie afzonderlijk van elkaar een overeenkomst van opdracht gesloten met [gedaagde] voor het afleveren van pakketten ten behoeve van een opdrachtgever van [gedaagde] , DHL Parcel (e-commerce) B.V.
2.4.
[eisers] hebben de opgedragen werkzaamheden uitgevoerd voor [gedaagde] . Zij hebben daarvoor facturen aan [gedaagde] gestuurd die (deels) onbetaald zijn gebleven.
2.5.
Op 10 mei 2023 hebben [eisers] ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag op de woning [gedaagde] ( [gedaagde] ) aan de [adres] te [woonplaats] doen leggen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser 1] te voldoen een bedrag van € 41.916,93, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
II. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser 2] te voldoen een bedrag van € 15.846,16, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
III. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser 3] te voldoen een bedrag van € 16.934,80, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
IV. [gedaagde] veroordeelt om aan [eisers] te voldoen een bedrag van € 1.521,98 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente dan wel de wettelijke rente;
V. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten en de kosten van het beslag, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid
4.1.
Voor en tijdens de zitting heeft de rechter partijen gevraagd een standpunt in te nemen over de bevoegdheid van de rechtbank voor wat betreft de vorderingen van [eiser 2] en [eiser 3] . De vorderingen van [eiser 2] en [eiser 3] hebben namelijk een beloop hebben van minder dan € 25.000,-.
4.1.1.
Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij wensen dat de vorderingen van [eiser 2] en [eiser 3] bij de rechtbank behandeld worden. De rechtbank zelf ziet ook aanleiding om deze vorderingen te behandelen, omdat [eisers] gezamenlijk de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten hebben gevorderd. In die zin is er sprake van verknochtheid. Vanuit proceseconomisch oogpunt is het daarom wenselijk dat op de vorderingen van [eisers] door één rechter wordt beslist.
4.2.
De rechtbank zal hieronder achtereenvolgens de vorderingen van [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] behandelen.
[eiser 1]
4.3.
[eiser 1] stelt dat hij werkzaamheden in opdracht van [gedaagde] heeft verricht en dat [gedaagde] drie bestelbussen van hem heeft gehuurd. Volgens [eiser 1] is daarbij afgesproken dat [gedaagde] ook de brandstofkosten van die bussen zou betalen. [eiser 1] heeft voor zijn werkzaamheden, de busverhuur en de brandstofkosten tussen 31 oktober 2022 en 26 februari 2023 acht facturen verstuurd naar [gedaagde] , voor een totaalbedrag van € 41.916,93. Het betreft drie facturen voor bezorgde pakketten en vijf facturen in verband met (ver)huur van bestelbussen (€ 3.150,- per maand voor drie bussen exclusief brandstofkosten). [eiser 1] stelt dat [gedaagde] deze facturen niet heeft betaald.
[gedaagde] voert hiertegen aan dat hij geen bestelbussen heeft gehuurd bij [eiser 1] . Hij heeft die zelf in eigendom. Daardoor zijn er slechts drie facturen die de overeengekomen werkzaamheden betreffen. Deze facturen zijn betaald door de diverse overschrijvingen van € 1.000,- via Revolut Bank, aldus [gedaagde] .
4.4.
De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] aanvoert dat hij de facturen met de nummers 2022120024, 2023010005 en 2023020006 heeft voldaan, omdat dit de facturen betreffen zonder kosten voor busverhuur en brandstof. [eiser 1] betwist dit gemotiveerd.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van [gedaagde] dat hij die drie facturen heeft voldaan met betalingen per bank, niet slaagt. Weliswaar heeft [gedaagde] schermafdrukken overgelegd waaruit mogelijk betalingen kunnen worden afgeleid, maar hij heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waar het grote aantal betalingen van € 1.000,- tussen 15 december 2022 en 15 februari 2023 via Revolut Bank betrekking op heeft. Daarbij weegt mee dat een aantal van de overschrijvingen via Revolut Bank dateert van vóór de factuurdata van die drie facturen, zodat het onwaarschijnlijk is dat [gedaagde] voor die tijd al facturen heeft willen voldoen. Op basis van het voorgaande is de vordering van [eiser 1] toewijsbaar voor wat betreft de facturen met de nummers 2022120024, 2023010005 en 2023020006.
4.5.
Ten aanzien van de busverhuur en brandstofkosten komt de rechtbank tot het oordeel dat [gedaagde] voldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij bestelbussen van [eiser 1] heeft gehuurd. Daarom zal de rechtbank [eiser 1] opdragen bewijs te leveren van zijn stellingen dat hij drie bestelbussen met de kentekens [kenteken 1] , [kenteken 2] en [kenteken 3] van oktober 2022 tot en met februari 2023 aan [gedaagde] heeft verhuurd en dat hij met [gedaagde] heeft afgesproken dat [gedaagde] de brandstofkosten van die bussen zal betalen.
4.5.1.
Indien [eiser 1] erin slaagt dit te bewijzen, dan zal de rechtbank de gehele vordering van [eiser 1] toewijzen. Dan staat namelijk vast dat [gedaagde] drie bussen van [eiser 1] heeft gehuurd en dat [gedaagde] de brandstofkosten van die bussen zou moeten betalen, zodat de resterende facturen ook betaald moeten worden. Slaagt [eiser 1] niet in zijn opgedragen bewijs, dan zullen de kosten voor de busverhuur en brandstof worden afgewezen.
[eiser 2]
4.6.
[eiser 2] stelt ook dat hij werkzaamheden in opdracht voor [gedaagde] heeft verricht en dat hij hiervoor in februari en maart 2023 per e-mail facturen naar [gedaagde] heeft gestuurd. [eiser 2] stelt dat [gedaagde] deze facturen niet heeft betaald.
[gedaagde] brengt hiertegen in dat hij de factuur van [eiser 2] met nummer 2023020002 nooit heeft ontvangen en dat het bedrag op die factuur niet klopt. Bovendien voert
[gedaagde]aan dat hij op 13 oktober 2022 en 11 november 2022 contante betalingen van in totaal € 7.700,- aan [eiser 2] heeft gedaan. Als gevolg van deze contante betalingen heeft [eiser 2] nog slechts recht op een bedrag van € 7.618,60.
4.7.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de vordering van [eiser 2] geheel toewijsbaar is. Zij licht dit als volgt toe.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het bedrag op de factuur met nummer 2023020002 onjuist is, maar heeft nagelaten dit standpunt te onderbouwen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het factuurbedrag wel klopt.
Het verweer van [gedaagde] dat hij de factuur niet kende, verwerpt de rechtbank. [gedaagde] heeft de facturen immers in ieder geval bij dagvaarding van 24 mei 2023 ontvangen.
Ook het verweer dat [gedaagde] contante betalingen heeft gedaan aan [eiser 2] , faalt. [eiser 2] heeft de twee facturen opgesteld in februari en maart 2023. De contante betalingen door [gedaagde] vonden daarentegen al plaats in oktober en november 2022, dus een aantal maanden voor de factuurdata. Waarom dat zou zijn gebeurd, heeft [gedaagde] niet uitgelegd. De rechtbank concludeert dan ook dat [gedaagde] onvoldoende onderbouwing aan zijn verweer heeft gegeven, zodat de rechtbank nergens uit kan afleiden dat die contante betalingen daadwerkelijk zien op de facturen van [eiser 2] .
[eiser 3]
4.8.
Ook [eiser 3] stelt zich op het standpunt dat hij werkzaamheden heeft verricht in opdracht van [gedaagde] . [eiser 3] stelt dat hij in januari en februari 2023 facturen heeft gestuurd naar [gedaagde] voor deze werkzaamheden, maar dat [gedaagde] deze onbetaald heeft gelaten.
[gedaagde] voert verweer tegen een van de facturen van [eiser 3] , omdat hij week 52 op twee verschillende facturen in rekening brengt. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat hij de kosten van de busverhuur door [eiser 3] van 28 mei 2022 tot en met december 2022 met een totaalbedrag van € 7.260,- kan verrekenen met de vordering van [eiser 3] . [eiser 3] heeft dan nog recht op de betaling van € 8.461,47, aldus [gedaagde] .
[eiser 3] betwist het standpunt van [gedaagde] dat ze een bedrag van € 1.200,- per maand voor de huur van een bus door [eiser 3] zijn overeengekomen. Volgens [eiser 3] hebben partijen een bedrag van € 500,- per maand afgesproken en zou [eiser 3] daarom een bedrag van € 4.400,- voor de huur van de bus moeten betalen. [eiser 3] stelt dat hij dit bedrag al heeft voldaan.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat vordering van [eiser 3] toewijsbaar is. De rechtbank legt uit waarom.
Terecht voert [gedaagde] aan dat het lijkt dat [eiser 3] tweemaal stops voor week 52 in rekening brengt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser 3] hierover onbetwist en voor de rechtbank overtuigend aangevoerd dat de vermelding op de factuur 2023020003 een verschrijving is en dat daar in plaats van “Stops week 52” wordt bedoeld “Stops week 51”. De vordering van [eiser 3] is daarom toewijsbaar.
Het beroep van [gedaagde] op verrekening in verband met een door [eiser 3] van [gedaagde] gehuurde bus wordt verworpen. De gegrondheid van het verweer van [gedaagde] dat [eiser 3] hem een bedrag verschuldigd is voor het huren van een bus, is, gelet op de betwisting door [eiser 3] , namelijk niet op eenvoudige wijze vast te stellen (zie artikel 6:136 Burgerlijk Wetboek).
Vervolg van de procedure
4.10.
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de vordering van [eiser 2] ter hoogte van € 15.846,16 en de vordering [eiser 3] ter hoogte van € 15.721,47 toewijsbaar zijn. De vordering van [eiser 1] is ook toewijsbaar voor zover het de facturen betreft die niet zien op de busverhuur en brandstofkosten. Om te voorkomen dat dit vonnis zowel een tussenvonnis als een eindvonnis wordt, waarbij [eisers] er zelf voor hebben gekozen hun vorderingen in één procedure te bundelen, zal de rechtbank voordat zij verder beslist eerst een bewijsopdracht aan [eiser 1] geven.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eiser 1] op te bewijzen dat hij drie bussen met de kentekens [kenteken 1] , [kenteken 2] en [kenteken 3] van oktober 2022 tot en met februari 2023 aan [gedaagde] voor een bedrag van € 3.150,- exclusief brandstofkosten per maand heeft verhuurd en dat hij met [gedaagde] heeft afgesproken dat [gedaagde] de brandstofkosten van die bussen verschuldigd is aan hem,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 7 februari 2024voor uitlating door [eiser 1] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat, als [eiser 1] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, hij die stukken dan direct in het geding moeten brengen,
5.4.
bepaalt dat, als [eiser 1]
getuigenwil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
maart tot en met augustus 2024dan direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. J.H. Gisolf van deze rechtbank, in het gerechtsgebouw te Alkmaar, Kruseman van Eltenweg 2,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.