ECLI:NL:RBNHO:2024:2289

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
HAA 24/276
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing voor het vangen en doden van zwarte kraaien en kauwen ter bescherming van weidevogels op Wieringen

Op 6 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak over een ontheffing voor het vangen en doden van zwarte kraaien en kauwen op het voormalig eiland Wieringen. De ontheffing was verleend door de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, omdat deze vogels een bedreiging vormen voor de broedende weidevogels in het gebied. Verzoeksters, waaronder Stichting Animal Rights, hebben verzocht om schorsing van deze ontheffing, omdat zij van mening zijn dat niet aan de voorwaarden voor verlening is voldaan. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er wel degelijk aan de voorwaarden is voldaan. Er is voldoende aannemelijk gemaakt dat het vangen en doden van deze vogels noodzakelijk is voor de bescherming van de weidevogels, en dat er geen andere bevredigende oplossingen zijn. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de ontheffing niet leidt tot verslechtering van de instandhouding van de zwarte kraai en kauw. De uitspraak benadrukt de noodzaak van de ontheffing in het belang van de bescherming van de weidevogels, ondanks de bezwaren van de verzoeksters.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/276
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 maart 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Stichting Fauna4Life, gevestigd te Amstelveen,

Stichting Animal Rights, gevestigd te Den Haag,
tezamen: verzoeksters
(gemachtigde: mr. C.M. van de Ven)
en

Gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Sassen).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij] ,gevestigd te [plaats]

Samenvatting

1.1
Aan de [derde-partij] (de [derde partij] ) is een ontheffing verleend [1] voor het vangen en doden van zwarte kraaien en kauwen op het voormalig eiland Wieringen. Verzoeksters zijn het niet eens met deze ontheffing en komen hiertegen op in beroep.
1.2
Deze uitspraak gaat over de vraag of in afwachting van de behandeling van het beroep de ontheffing moet worden geschorst, zodat er het aankomende broedseizoen geen zwarte kraaien en kauwen mogen worden gevangen en gedood.
1.3
De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het voorlopig oordeel dat de ontheffing kon worden verleend en dat er geen aanleiding is de ontheffing te schorsen. Wel wijst de voorzieningenrechter erop dat nog onvoldoende is gemotiveerd waarom de ontheffing jaarrond nodig is. Ondanks dit motiveringsgebrek wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, omdat dit motiveringsgebrek in de beroepsfase kan worden hersteld. Hieronder legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot haar oordeel komt.

Procesverloop

2.1
In 2018 is eerder een ontheffing verleend voor het vangen en doden van zwarte kraaien en kauwen op het voormalig eiland Wieringen. Deze ontheffing gold voor de periode 15 maart 2018 tot en met 15 maart 2023. Op basis van deze ontheffing zijn in 2021 72 zwarte kraaien en 167 kauwen gedood, in 2022 11 zwarte kraaien en 434 kauwen en in 2022 alleen 430 kauwen.
2.2
In februari 2023 heeft de [derde partij] opnieuw een ontheffing voor het vangen en doden van zwarte kraaien en kauwen aangevraagd bij verweerder. Verweerder heeft deze ontheffing met het besluit van 17 mei 2023 verleend. Met het bestreden besluit van 6 november 2023 op het bezwaar van verzoeksters is verweerder bij de verlening van gebleven.
2.3
Verzoeksters hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarnaast hebben zij de voorzieningenrechter gevraagd om de ontheffing te schorsen zolang nog niet op het beroep is beslist.
2.4
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens Animal Rights, [naam 1] en de gemachtigde, namens verweerder de gemachtigde van verweerder en [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] en namens de [derde partij] [naam 5] en [naam 6] .

De ontheffing

3.1.1
Verweerder heeft – onder voorschriften en beperkingen – de [derde partij] een ontheffing verleend voor:
a. a) het opzettelijk vangen en doden van exemplaren van de zwarte kraai en de kauw [2] ;
b) het gebruik van niet selectieve middelen (de vangkooi) [3] ;
c) het zich buiten gebouwen bevinden met twee vangkooien voor het vangen van exemplaren van de kauw en de zwarte kraai [4] ;
d) het gebruik van het (luchtdruk) geweer binnen de afpalingskring van een geregistreerde eendenkooi [5] .
3.1.2
Verweerder heeft verder het (luchtdruk)geweer, de kastval en de vangkooi aangewezen als middelen om te gebruiken bij de uitvoering van de ontheffing. Lokvogels en het gebruik van het geweer binnen de afpalingskring van de geregistreerde eendenkooi worden aanwezen als methoden om te hanteren bij de uitvoering van de ontheffing.
3.2
In het besteden besluit is overwogen dat de kauw en de zwarte kraai op grond van het bepaalde in artikel 3.15 van de Wnb zijn aangewezen als soorten die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of gevaar lopen, en die in het hele land schade aanrichten aan onder ander fauna, waaronder weidevogels. Er mag daarom worden afgeweken van het verbod op doden, ter voorkoming van schade aan de in artikel 3.15, zesde lid, van de Wnb genoemde belangen (waaronder schade aan het belang van flora en fauna). De landelijke vrijstelling mag echter niet worden gebruikt voor de vangkooi, omdat gebruik van een vangkooi daarbij niet is toegestaan. Bestrijding met een vangkooi dient dus plaats te vinden door verlening van een ontheffing.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. In dit geval is sprake van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende de beroepsprocedure. In dat geval mag de voorzieningenrechter ook meteen uitspraak doen op het beroep [6] . De voorzieningenrechter zal in dit geval alleen geen gebruik maken van deze bevoegdheid, omdat zij de beoordeling van het beroep wenst over te laten aan een meervoudige kamer. In deze uitspraak wordt dus alleen beslist op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
4.1
Een voorlopige voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden getroffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2
Ter zitting is vast komen te staan dat er op dit moment weer gebruik zal worden gemaakt van de verleende ontheffing. In de aanloop van het broedseizoen, dat op 15 maart aanstaande begint, zullen er weer zwarte kraaien en kauwen worden gevangen en gedood.
De voorzieningenrechter neemt daarom een spoedeisend belang aan bij een voorlopige beoordeling van de verleende ontheffing voordat op het beroep wordt beslist.
5.1
Het oordeel dat de voorzieningenrechter in deze uitspraak geeft over de verleende ontheffing is een voorlopig oordeel. De rechters die het beroep zullen afhandelen zijn niet gebonden aan het oordeel dat de voorzieningenrechter in deze uitspraak geeft.
5.2
Het volledige toetsingskader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.3
In geschil is of voldaan is aan de voorwaarden voor het verlenen van de ontheffing.
Voor het verlenen van een ontheffing op grond van de artikelen 3.3, eerste lid, van de Wnb en 3.4, tweede lid, van de Wnb, moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
De maatregelen zijn nodig ter bescherming van flora en fauna;
Er bestaat geen andere bevredigende oplossing, en
De maatregelen leiden niet tot verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort.
Nodig ter bescherming van flora en fauna?
6.1
Volgens de [derde partij] gaat het nog steeds niet goed met de weidevogels, ondanks alle al genomen stimulerende maatregelen [7] en preventieve maatregelen [8] . Op Wieringen hebben de weidevogels de afgelopen jaren onvoldoende vliegvlugge jongen geproduceerd om de weidevogelpopulaties in stand te houden. Verwezen wordt in dit verband naar een onderzoek uit 2015 [9] en het recente Jaarboek Boerenlandvogels Noord-Holland 2022 (p.8). De achteruitgang van weidevogels is al zichtbaar vanaf 1995 zichtbaar, vindt zowel in agrarisch- als in natuurgebied plaats en is nog steeds niet gestopt.
6.2
Volgens verweerder is predatie een belangrijke oorzaak van de achteruitgang van weidevogels. Verwezen wordt naar onderzoek dat Sovon in 2005 heeft verricht [10] waaruit blijkt dat de zwarte kraai een belangrijke predator is en ook de kauw een rol speelt. Uit het Stollhammer Wish (D) onderzoek blijkt dat zwarte kraaien zowel legsels al kuikens prederen. Ook kauwen prederen mogelijk legsels en het prederen van kuikens door kauwen is bevestigd. Door veldmedewerkers is geconstateerd dat er jaarrond, dus ook in de broedperiode van weidevogels, op Wieringen grote groepen zwarte kraaien en kauwen actief zijn die zowel weidevogels verstoren als legsels en kuikens prederen. Deze groepen zijn zo groot dat ze zich nauwelijks iets aantrekken van het verjagingsgedrag van weidevogels en niet alleen legsels en kuikens prederen, maar ook zorgen voor een grote verstoring van de weidevogels. Het kost de weidevogels zo veel energie deze groepen te verjagen dat ze het uiteindelijk opgeven, waarna de situatie zich omdraait, en de kauwen en zwarte kraaien juist achter de weidevogels aanjagen. Vooral bij minder goede weersomstandigheden heeft dit, wanneer de kuikens nog bebroed moeten worden, rampzalige gevolgen. Zo zijn in 2017 de kievietskuikens massaal door kou en honger om het leven gekomen, omdat de ouders continue bezig waren met het verjagen van kauwen.
Geconstateerd is dat de afgelopen jaren weinig weidevogels vliegvlugge jongen produceren op Wieringen. Aannemelijk is dat predatie de belangrijkste oorzaak is.
Op Wieringen is de kauw het vaakst te zien en de gebieden waar de kauw vaak is te zien worden gemeden door de weidevogels. Deze vertrekken dan naar voor weidevogels minder geschikte gebieden. Dit fenomeen wordt ook onderschreven in de A&W notitie van 5 oktober 2022, genaamd “predatie bij weidevogels en de betekenis van vos en zwarte kraai”. Uit camerabeelden is gebleken dat het prederen door zwarte kraaien en kauwen ook op Wieringen aan de orde is, evenals het verjagen van broedvogels door kauwen.
6.3
Verzoekster betwist dat het vangen en doden van zwarte kraaien en kauwen nodig is ter bescherming van de weidevogels. Allereerst stelt verzoekster dat onvoldoende vaststaat dat zwarte kraaien en kauwen de nesten van weidevogels prederen. Daarnaast stellen verzoeksters dat er onvoldoende aangetoond is dat het vangen en doden van kauwen en zwarte kraaien zal leiden tot verbetering van de weidevogelstand.
6.4
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 september 2023 [11] volgt dat het precieze aandeel van de predator in de predatie van weidevogels niet bekend hoeft te zijn, als maar
voldoende aannemelijk is gemaakt dat het verlenen van een ontheffing bijdraagt aan het belang van de bescherming van weidevogels. Als dat het geval is staat vast dat de maatregel nodig is in de zin van artikel 3.3, vierde lid, onder b, van de Wnb. Uit genoemde uitspraak volgt eveneens dat het enkele bestaan van een landelijke vrijstelling op zichzelf onvoldoende is om aan te nemen dat het verlenen van een ontheffing nodig is in het belang van de bescherming van de weidevogels.
Zwarte kraaien
6.5
Uit de A&W notitie uit 2022 volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de zwarte kraai een predator is van weidevogels. Op pagina 5 van deze notitie staat namelijk dat er een duidelijke relatie is gevonden tussen nestpredatie en het voorkomen van de zwarte kraai: hoe meer zwarte kraaien, hoe hoger de nestpredatie. Dat deze notitie alleen maar ziet op de situatie in Friesland, zoals door verzoeksters is gesteld, volgt de voorzieningenrechter niet. Weliswaar is het onderzoek uitgevoerd in Friesland en niet op Wieringen, het onderzoek ziet in het algemeen op de rol van predatie bij weidevogels en de betekenis daarbij van de vos en de zwarte kraai als predatoren.
Uit waarnemingen en camerabeelden blijkt dat er veel zwarte kraaien zijn op Wieringen, dat deze kraaien de weidevogels opjagen en dat de weidevogels druk zijn met het verjagen van de zwarte kraai. Ter zitting is dit treitergedrag genoemd. Hierdoor zijn de weidevogels onvoldoende op het nest aanwezig om de eieren te laten uitkomen en zijn zij slecht in staat om hun kuikens van voedsel te voorzien. Dit heeft een nadelig effect op de weidevogelstand.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan uit het voorgaande worden opgemaakt dat de zwarte kraai een aandeel heeft in de achteruitgang van de weidevogelstand op Wieringen en is op grond van het voorgaande aannemelijk dat het vangen en doden van zwarte kraaien bijdraagt aan het belang van de bescherming van de weidevogels op Wieringen.
Kauwen
6.6
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de genoemde rapporten en notities minder dat de kauw een rol speelt bij de predatie van de weidevogels. Dit is ook ter zitting besproken. Uit de waarnemingen en camerabeelden is wel gebleken dat kauwen veel voorkomen op Wieringen en ook het zogenoemde treitergedrag laten zien. Hierdoor worden de weidevogels van de nesten gejaagd, wat er toe leidt dat de eieren te lang onbeheerd worden achtergelaten en de eieren niet uitkomen en kuikens onvoldoende zorg en eten krijgen. Ook zorgt dit treitergedrag er volgens verweerder toe dat de weidevogels wegtrekken uit het voor hun gunstige gebied en hun nesten maken in minder gunstig gebied, waardoor ook het broedsucces kleiner wordt. Dit noemt men predatiemijding. Dit treitergedrag en de predatiemijding wordt door verzoeksters niet betwist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee ook ten aanzien van de kauw voldoende gebleken dat die een aandeel heeft in de achteruitgang van de weidevogelstand en dat het vangen en doden van die kauw bijdraagt aan het belang van de bescherming van de weidevogels op Wieringen.
Behaald resultaat
6.7
Daar komt nog bij dat volgens verweerder de eerdere ontheffing heeft gezorgd voor toename van het broedsucces op Wieringen. Zo had de grutto in 2020 een broedsucces van 14%, waar het percentage inmiddels is gestegen naar 52%. Dat volgens verzoeksters niet met zekerheid kan worden gezegd dat deze toename het gevolg is van de eerder verleende ontheffing mag zo zijn, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter is wel aannemelijk dat de eerder verleende ontheffing heeft bijgedragen aan de bescherming van de weidevogels. Aannemelijk is daarom ook dat de nu in geschil zijnde gelijksoortige ontheffing verder zal bijdragen aan het belang van bescherming van de weidevogels.
Is de ontheffing jaarrond nodig?
6.8
De ontheffing is niet beperkt in tijd. Dit betekent dat gedurende het hele jaar zwarte kraaien en kauwen gevangen en gedood mogen worden. Verzoeksters vinden dit niet noodzakelijk en bovendien buitenproportioneel. Naar de mening van verzoeksters is er buiten het broedseizoen van de weidevogels geen noodzaak om zwarte kraaien en kauwen te doden.
6.9
Verweerder stelt dat een ontheffing alleen voor het broedseizoen te beperkt is. Noodzakelijk is namelijk om al voor het broedseizoen te beginnen met het vangen en doden van zwarte kraaien en kauwen en het bestrijden van nesten, zodat het aantal zwarte kraaien en kauwen al lager ligt als de weidevogels in het voorjaar arriveren. In de periode januari tot maart is het daarbij makkelijker om nesten te bestrijden van de zwarte kraai en kauw. Dan zijn de bomen namelijk nog niet groen. Bovendien is de [derde partij] afhankelijk van vrijwilligers en moet daarom flexibel blijven wanneer het maatregelen kan nemen.
6.1
Ter zitting is besproken wanneer het noodzakelijk is om de zwarte kraaien en kauwen te vangen en te doden. Dit is met name het moment vlak voor het broedseizoen en tijdens het broedseizoen. Dit betreft de periode januari tot en met juli/augustus. Verzoeksters betwisten dit op zich niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder vooralsnog onvoldoende gemotiveerd waarom de ontheffing ook zou moeten gelden in de herfst en winterperiode (tot januari). Dat dit praktisch is voor de [derde partij] kan hiervoor naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen doorslaggevend argument zijn. Het bestreden besluit is op dit punt daarom onvoldoende gemotiveerd. Dit leidt er naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet toe dat de ontheffing moet worden geschorst. Ten eerste omdat het nog geen augustus is en ten tweede omdat verweerder dit punt nog aanvullend kan motiveren voordat het beroep zal worden behandeld.
Zijn er andere bevredigende oplossingen?
7.1
Verweerder stelt dat verder al alles is gedaan om te voorkomen dat de zwarte kraai en de kauw de weidevogels treiteren en/of hun eieren en kuikens aanvallen. Alle mogelijke beheer- en inrichtingsmaatregelen gericht op het voorkomen van predatie door zwarte kraaien en kauwen zijn getroffen, maar evengoed is sprake van predatie en treitergedrag. Volgens verweerder is het vangen van de vogels met vangkooi en het daarna doden van de gevangen vogels de enige effectieve manier. Zwarte kraaien zijn namelijk slim en laten zich niet makkelijk afschieten en daarbij heeft bejaging zonder vangkooi (met een geweer) een verstorend effect op de broedende weidevogels.
7.2
Volgens verzoeksters zijn er andere bevredigende(r) oplossingen mogelijk. Als het gebied voor weidevogels wordt geoptimaliseerd en uitgebreid is het vangen en doden niet nodig. Als de door de Vogelbescherming voorgestelde maatregelen worden uitgevoerd zou geen ontheffing nodig zijn.
7.3
Uit de hiervoor al genoemde uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023 volgt dat landschapsverbetering geen oplossing is die gericht is op de bescherming van de weidevolgels tegen kauw en zwarte kraai. Daarom kan dit niet als andere bevredigende oplossing worden aangemerkt. Dit punt van verzoeksters treft daarom geen doel. Daarbij is de voorzieningenrechter niet gebleken van andere mogelijkheden dan het vangen en doden, om het prederen en het treitergedrag door de zwarte kraai en de kauw tegen te gaan.
Leiden de maatregelen niet tot verslechtering van instandhouding van de desbetreffende soort?
8.1
Volgens verweerder is de staat van instandhouding landelijk ingeschat als gunstig en in Noord-Holland is de broedpopulatie van de zwarte kraai al vanaf 1990 min of meer stabiel. Dit ondanks dat de zwarte kraai tot voor kort op grond van de landelijke vrijstelling in Noord-Holland kon worden bestreden. Inmiddels – zo volgt uit het verweerschrift – wordt de staat instandhouding van de kauw in Nederland en in Noord-Holland ook beoordeeld als gunstig. Dit ondanks het feit dat de kauw tot voor kort op grond van de landelijke vrijstelling in Noord-Holland mocht worden bestreden. Dit heeft de staat van instandhouding kennelijk niet in gevaar gebracht.
De staat van instandhouding van de niet-broedende kauw is beoordeeld als matig ongunstig, maar de populatie is, ondanks een afname gedurende de laatste 12 jaar met 5%, wel groter dan de populatie van de broedende kauw. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, ondanks dat er de afgelopen jaren een landelijke vrijstelling gold om de broedende en niet broedende kauw en zwarte kraai te mogen bestrijden, de staat van de instandhouding van die soorten niet in gevaar is gekomen. Hiermee is volgens verweerder voldoende onderbouwd dat het voorzetten van de maatregelen ter bescherming van de weidevogels op het voormalig eiland Wieringen niet zal leiden tot een verslechtering van de staat van instandhouding van de zwarte kraai en kauw.
8.2
Verzoeksters stellen dat de staat van de niet-broedende kauw in het geding is, althans dat verweerder het bestreden besluit op dit punt onvoldoende heeft gemotiveerd. Ter zitting hebben verzoeksters hier aan toegevoegd dat het effect van de ontheffing op de staat van instandhouding van de zwarte kraai en kauw als broedvogel onvoldoende bekend is.
8.3
De niet-broedende kauw wordt ook wel de wintergast genoemd. Ter zitting is uitgelegd dat deze vogels in de winter in Nederland verblijven. In maart/april vertrekken deze vogels weer uit Nederland. De voorzieningenrechter stelt vast dat de ontheffing zowel ziet op de broedende kraai en kauw als op de niet-broedende kauw. Dit was ook het geval bij de ontheffing die in 2018 was verleend. Ondanks deze eerdere ontheffing is de staat van instandhouding van de zwarte kraai en kauw (broedend of niet-broedend) niet verslechterd. De staat van instandhouding van de kauw is zelfs van matig ongunstig verbeterd tot gunstig. Dat de staat van de zogenoemde wintergast matig ongunstig is, maakt niet dat de ontheffing niet mocht worden verleend. Het gaat om de vraag of de maatregelen die de ontheffing mogelijk maakt (niet) leiden tot een verslechtering. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit niet is gebleken.

Conclusie en gevolgen

9.1
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening van de ontheffing en kon verweerder de ontheffing dus verlenen. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de ontheffing te schorsen voor het komende broedseizoen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
9.2
Bij deze uitkomst is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorzienng af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:81
1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:86
1. Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Wet natuurbescherming
Artikel 3.1
1. Het is verboden opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen.
Artikel 3.3
1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van verboden als bedoeld in artikel 3.1 of artikel 3.2, zesde lid, ten aanzien van vogels van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van hun nesten of eieren.
2. (…)
3. (…)
4. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
1°.in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;
2°.in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
3°.ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren;
4°.ter bescherming van flora of fauna;
5°.voor onderzoek of onderwijs, het uitzetten of herinvoeren van soorten, of voor de daarmee samenhangende teelt, of
6°.om het vangen, het onder zich hebben of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan;
c. de maatregelen leiden niet tot verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort.
Artikel 3.4
1. Ingeval het vangen of doden van vogels als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, bij of krachtens deze wet is toegestaan, is het verboden deze vogels:
a. te vangen of te doden met:
1°.(..)
2°.middelen, installaties of methoden voor massaal of niet-selectief vangen of doden van vogels, of
(..)
2. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen en provinciale staten kunnen bij verordening vrijstelling verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in het eerste lid. Artikel 3.3, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.24
1. Een ieder die een in het wild levend dier doodt of vangt voorkomt dat het dier onnodig lijdt.
2. Het is verboden zich buiten gebouwen te bevinden met bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middelen die geschikt zijn voor het doden of vangen van dieren, of met materialen ter onmiddellijke vervaardiging van die middelen, indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die middelen of materialen zullen worden gebruikt voor het doden of vangen van dieren.
3. Bij een aanwijzing krachtens het tweede lid wordt mede rekening gehouden met het voorkomen van onnodig lijden bij het te doden of te vangen dier.
Artikel 3.25
4. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing en provinciale staten kunnen vrijstelling verlenen van:
a. het verbod, bedoeld in artikel 3.24, tweede lid. Op deze vrijstelling of ontheffing is artikel 3.24, derde, lid van overeenkomstige toepassing;
Artikel 3.26
1. Het is verboden een geweer te gebruiken ter uitoefening van het bepaalde bij of krachtens deze wet:
a. zonder geldige jachtakte;
b. op gronden, niet zijnde een jachtveld dat voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geldende regels.
(…).
3. Bij het verlenen van een ontheffing of een vrijstelling genoemd in artikel 3.25, eerste lid, kan ook ontheffing onderscheidenlijk vrijstelling worden verleend van het eerste lid, onderdeel a of b, en de krachtens het tweede lid gestelde regels (…).
Besluit natuurbescherming
Artikel 3.16
1. Het is verboden een geweer ter uitoefening van het bepaalde bij of krachtens de wet te gebruiken
c. binnen de afpalingskring van een eendenkooi als bedoeld in artikel 3.21, eerste lid, onderdeel d van de wet.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet natuurbescherming
2.op grond van artikel 3.3, eerste lid, van de Wnb jo artikel 3.1, eerste lid, van de Wnb
3.op grond van artikel 3.4, tweede lid, van de Wnb jo artikel 3.4, eerste lid, sub a onder 2 van de Wnb
4.op grond van artikel 3.25, vierde lid, onder a, van de Wnb jo artikel 3.24, tweede lid, van de Wnb
5.op grond van artikel 3.26, derde lid, van de Wnb
6.Zie artikel 8:86 van de Awb
7.zoals legselbeheer, grasland met verschillende rustperiodes, kruidenrijke graslanden, botanisch waardevolle graslanden, plas dras situaties en hoog waterpeil, aangepast weiden, uitstrooien van ruige mest, akkerranden vogelakkers
8.sanering bosjes die dekking bieden voor predatoren, plaatsen van wildcamera’s bij nesten van weidevogels en monitoring daarvan, plaatsen van wildverjagers
9.Rapportage van de in opdracht van Provincie Noord Holland uitgevoerde inventarisatie van weidevogels door Landschap Noord-Holland
10.Onderzoek van Sovon uit 2005 naar predatie bij weidevogels
11.De uitspraak van 13 september 2023 met ECLI:NL:2023:3471