ECLI:NL:RBNHO:2024:2445

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
C/15/347869 / JU RK 24-35
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen met zorgregeling

Op 21 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) had verzocht om deze verlengingen, omdat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd door de moeizame relatie tussen de ouders en de problematiek van de moeder. De kinderen verblijven sinds 17 november 2023 bij hun vader, waar zij meer structuur en stabiliteit ervaren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar inspanningen, nog niet in staat is om de opvoedsituatie te verbeteren en dat de kinderen momenteel beter af zijn bij hun vader. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 30 maart 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 28 februari 2025. Tevens is een zorgregeling vastgesteld waarbij de moeder één uur per week onder begeleiding omgang heeft met de kinderen. De kinderrechter benadrukt het belang van verdere samenwerking met de hulpverlening en het verbeteren van de situatie voor de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummers: C/15/347869 / JU RK 24-35 (verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing) en C/15/349448 JU RK 24-315 (vaststellen zorgregeling)
Datum uitspraak: 21 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging van de ondertoezichtstelling, een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en het vaststellen van een zorgregeling
in de zaak van
De gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. D.E. Oud te Wormerveer.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • het verzoekschrift, met bijlagen van de GI, binnengekomen bij de rechtbank op 27 december 2023;
  • het verweerschrift, met bijlagen, van de moeder van 14 februari 2024;
  • het e-mailbericht van de GI, met bijlagen, waaronder het verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling, binnengekomen bij de rechtbank op 15 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , als vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wonen, hoewel feitelijk ingeschreven bij de moeder, sinds 17 november 2023 bij hun vader.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 30 maart 2023 [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 30 maart 2024.
2.4.
Bij beschikking van 17 november 2023 is een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader. De spoedmachtiging is bij beschikking van 28 november 2023 gehandhaafd, waarna een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader tot 28 februari 2024 is verleend.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 8 december 2023 zijn de ouders gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige 2] . De beslissingen over de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats zijn pro forma aangehouden.
2.6.
Bij beschikking van 13 februari 2024 heeft het gerechtshof Amsterdam de beschikkingen van de rechtbank 17 en 28 november 2023 bekrachtigd.

3.De verzoeken

Verzoek verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

3.1.
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te verlengen voor de duur van één jaar. Ook heeft de GI verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader te verlengen met een jaar. De GI heeft verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de GI het volgende naar voren gebracht. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] worden belast met het wantrouwen en de trauma’s van de moeder. De moeder laat zich tegen de kinderen negatief uit over de vader en betrekt hen in haar zorgen over hem. De moeder maakt zich zorgen om de veiligheid van de kinderen bij de vader, tegen wie zij aangifte heeft gedaan van seksueel misbruik en geestelijke en fysieke mishandeling van de kinderen. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] lijden onder het gedrag van de moeder en komen hierdoor in een loyaliteitsconflict. Bij de moeder is sprake van persoonlijke problematiek. Zij heeft een licht verstandelijke beperking en heeft mogelijk onverwerkte trauma’s uit het verleden. De uithuisplaatsing bij de vader en het contact met de opa moederszijde (hierna te noemen: mz) zijn triggers voor haar. Zij komt hierdoor niet toe aan haar behandeling. Bovendien heeft de moeder geen inzicht in het effect van haar handelen op het welzijn van de kinderen. Het lukt de moeder daardoor ook niet om in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te handelen en te communiceren. Toen de kinderen nog bij haar verbleven, bood zij hen weinig structuur en verzuimden zij veel van school. Bij de begeleide omgang wordt gezien dat de moeder kleine stappen maakt, maar dat zij de jongens (nog) onvoldoende grenzen geeft en dat zij ook niet naar haar luisteren. Verder behandelt de moeder [de minderjarige 2] nog altijd als een baby en sluit zij daarbij niet adequaat aan bij zijn leeftijd.
3.3.
De school van de kinderen ziet dat [de minderjarige 1] veel meekrijgt van de situatie tussen zijn ouders en dat hij zich op school uit over de zorgen die hij daarover heeft. [de minderjarige 1] heeft een achterstand op sociaal-emotioneel gebied en op de gebieden van taal en rekenen. In de klas heeft [de minderjarige 1] moeite met concentreren en raakt hij snel afgeleid door interne prikkels. Ten aanzien van [de minderjarige 2] wordt gemerkt dat hij een zwakker werkgeheugen heeft. Ook heeft hij door zijn mondmotoriek moeite met zijn spraak. Hij vertelde in november 2023 dat zijn hoofd vol zat, omdat hij van zijn moeder dingen over zijn vader moest onthouden om aan de gezinsvoogd en Odion te vertellen. Inmiddels heeft [de minderjarige 2] zelf aangegeven dat zijn hoofd minder vol is. Sinds de uithuisplaatsing bij de vader ervaren [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] structuur, regelmaat, rust en voorspelbaarheid. De kinderen gedijen hier goed bij en de vader en stiefmoeder herkennen het gedrag niet dat de jongens bij de moeder lieten zien. [de minderjarige 1] krijgt ondersteuning op school. Er wordt gezien dat hij nog wel de grenzen opzoekt, maar dat hij uiteindelijk wel luistert. Hij oogt rustiger in de klas. Hij kan zijn gedrag beter reguleren en is minder impulsief in zijn reactie. Op school wordt gezien dat [de minderjarige 2] meer verzorgd is, opdrachten beter aankan en minder moe is aan het einde van de week. In de klas is zijn gedrag rustiger en minder boos. Gezien wordt dat hij sinds de uithuisplaatsing bij de vader meer aan ontwikkeling toekomt. Ondanks dat betrokkenen zien dat het sinds de uithuisplaatsing beter gaat met de kinderen, vindt de moeder dat moeilijk te horen en blijft zij haar zorgen uiten.
Verzoek vaststellen regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedtaken (hierna te noemen: zorgregeling)
3.4.
Daarnaast heeft de GI verzocht een zorgregeling vast te stellen, waarbij de moeder [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] één uur per week onder professionele begeleiding ziet. De GI heeft verzocht ook deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5.
Namens de GI is aangevoerd dat het verzoek overeenkomt met de huidige zorgregeling. Het lukt de moeder (nog) niet om op de juiste wijze invulling te geven aan de omgangsmomenten met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . De GI vindt het daarom belangrijk dat de moeder werkt aan het aannemen van een actieve opvoedrol, het aansluiten bij de leefwereld van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en het begrenzen van hen. De komende periode wil de GI onderzoeken of de huidige zorgregeling haalbaar is voor de moeder. Ook wil de GI nagaan of er mogelijkheden zijn voor individuele omgang, zodat de kinderen afzonderlijk aandacht kunnen krijgen van de moeder. De omgang vindt momenteel plaats onder begeleiding van Odion. In het kader van een uitbreiding en betere begeleiding van de omgangsmomenten heeft de GI al een aanvraag gedaan bij NiCare voor omgangsbegeleiding.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is het volgende naar voren gebracht. De moeder heeft geen bezwaar tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar zij kan zich niet vinden in de verlenging van de uithuisplaatsing. Zij maakt zich zorgen over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , omdat zij aangeven bij haar te willen zijn. Ook ziet de moeder tijdens de omgangsmomenten dat de kinderen niet gelukkig zijn. De moeder heeft moeite vertrouwen te hebben in de hulpverlening, om die reden vindt zij het des te pijnlijker om te zien hoe de hulpverlening met haar omgaat en haar uitspraken in de schoenen schuift. Het is allemaal niet bevorderend voor de samenwerking, de uitbreiding van de omgang en het verloop van de kinderbeschermingsmaatregelen. Ten aanzien van het verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling heeft de moeder zich niet verzet tegen behandeling op zitting en heeft zij zich op het standpunt gesteld dat niet moet worden gekeken naar het vastleggen van de huidige zorgregeling, maar naar de mogelijkheden voor uitbreiding daarvan. Eén uur per week is onvoldoende. De moeder is nu niet in staat iets met de kinderen te ondernemen. De moeder wenst de komende periode dan ook te werken aan de doelen, zodat kan worden toegewerkt naar een normale zorgregeling met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
4.2.
De vader en zijn advocaat hebben ter zitting aangegeven het eens te zijn met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. Door en namens vader is ten aanzien van het verzoek tot het vaststellen van de zorgregeling aangegeven dat de vader zich hier op dit moment in kan vinden. In het belang van de kinderen vindt de vader het wenselijk dat de verzoeken tot het vaststellen van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling, pro forma aangehouden in een andere procedure, eveneens worden behandeld. Verder heeft de vader te kennen gegeven klaar te zijn met de beschuldigingen van de moeder aan zijn adres. Het doet veel met hem en zijn gezin. Desondanks ziet de vader in dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hun moeder nodig hebben en dat de moeder stapelgek is op hen. De vader wil om die reden dan ook toewerken naar een stabiele situatie met meer en betere omgang. Naar de mening van de vader is daarvoor een duidelijk kader nodig. Dit ook zodat de moeder het vertrouwen krijgt dat zij nodig heeft.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestaat er uit dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , als gevolg van de moeizame relatie tussen de ouders en de opstelling en het gedrag van de moeder, nog steeds opgroeien met veel spanning en onveiligheid. De moeder lijkt niet in staat haar wantrouwen tegenover de vader en de opa (mz) opzij te zetten en belast de kinderen met haar zorgen. De kinderen verkeren hierdoor in een loyaliteitsconflict en voelen geen ruimte om zich positief te uiten over de belevingen en ervaringen met hun vader
.Er zijn zorgen over het gedrag en de ontwikkeling van de kinderen op school. Zo hebben beide kinderen op meerdere gebieden achterstanden en wordt gemerkt dat de kinderen last hebben van de situatie tussen hun ouders. Sinds de kinderen bij hun vader verblijven, maken zij stappen en ontwikkelen zij zich. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn er echter nog niet. Het is van belang dat de kinderen de rust, stabiliteit en begeleiding krijgen om deze positieve ontwikkeling kunnen doorzetten. Verder acht de kinderrechter het in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] dat de moeder zich onthoudt van verdere beschuldigingen richting het adres van de vader en dat zij zich meer richt op zichzelf en haar persoonlijke problematiek.
5.2.
De zorg die noodzakelijk is om de bedreiging weg te nemen wordt niet of onvoldoende geaccepteerd. De moeder heeft weinig vertrouwen in de hulpverlening. Zij vindt het lastig om te zien wat zij zelf kan doen om de opvoedsituatie voor de kinderen te verbeteren. Ondanks dat Odion ziet dat de moeder hard werkt bij de opvoedondersteuning/begeleide omgang, lukt het haar nog onvoldoende bij de kinderen aan te sluiten en haar emoties in hun bijzijn onder controle te houden. Ook lijkt de moeder niet toe te komen aan haar eigen behandeling bij Fivoor, doordat zij triggers ervaart door de uithuisplaatsing bij de vader en de omgang met de opa (mz). Het is daarom de vraag in hoeverre de moeder in staat is het verleden een plaats te geven, zich in te zetten voor haar eigen behandeling en of zij de geboden hulp kan inzetten tijdens de omgang met de kinderen.
5.3.
Ten slotte lijkt de verwachting gerechtvaardigd dat de ouders die het gezag uitoefenen, in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een termijn die, gelet op de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , aanvaardbaar te achten is.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal daarom worden toegewezen. Gelet op de aanwezige problematiek en de in te zetten hulpverlening zal de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling verlengen met één jaar.
Ten aanzien van de verlenging van de uithuisplaatsing
5.5.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn sinds 17 november 2023 uit huis geplaatst bij hun vader. Daar krijgen zij de rust, structuur en regelmaat die zij nodig hebben. Het gaat sinds de uithuisplaatsing beter met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Ze zijn opgewekter en komen aan hun ontwikkeling toe. Het lukt de moeder echter niet het verblijf bij de vader te accepteren en te horen dat het sinds de uithuisplaatsing beter gaat met de kinderen. Zij heeft hierin haar eigen visie en blijft geloven dat de kinderen niet veilig zijn bij hun vader. Hierdoor komt zij niet toe aan persoonlijke hulpverlening en is het nog niet gelukt de gestelde doelen te behalen. De kinderrechter hoopt dat de moeder, in het belang van de kinderen en haar eigen behandeling, zichzelf de ruimte gunt om voor nu achter het verblijf van de kinderen bij de vader te staan, zodat zij gebruik kan maken van de persoonlijke hulpverlening. De opvoedsituatie bij de moeder is sinds de uithuisplaatsing immers (nog) niet verbeterd, waardoor de kinderen vooralsnog niet bij haar kunnen wonen. Het is daarom thans nog in het belang van de kinderen dat zij bij de vader blijven wonen. Uit het voorgaande volgt dan ook dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij hun vader nog steeds noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De kinderrechter zal het verzoek van de GI daarom toewijzen, en wel voor de duur van één jaar.
Ten aanzien van de zorgregeling
5.6.
De kinderrechter is, in tegenstelling tot de moeder, van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is dat de regeling, waarbij de moeder één uur per week onder begeleiding omgang heeft met de kinderen, wordt vastgelegd. Gebleken is immers dat de zorgregeling, in de vorm zoals die is verzocht, loopt en dat de moeder kleine stappen zet. De omgangsmomenten en samenwerking tussen de moeder, de GI en de hulpverlening lopen echter nog niet heel soepel. De moeder lijkt de aanwijzingen, tips en verbeterpunten die de hulpverlening geeft niet in te zien en aan te nemen. Op basis van het voorgaande stelt de kinderrechter dan ook vast dat er op dit moment nog geen ruimte is om de zorgregeling uit breiden. In het belang van de kinderen acht de kinderrechter het noodzakelijk dat de door de GI verzochte zorgregeling als uitgangspunt geldt en dat de regeling, waar mogelijk, in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zo snel als mogelijk wordt uitgebreid, zodat kan worden toegekomen aan een meer natuurlijkere omgang met de moeder. Dit vergt wel dat de moeder zich inzet op alle gebieden waar thans nog zorgen zijn en zich niet meer belastend uitlaat over de vader.
5.7.
De kinderrechter stelt vast dat het verzoek tot het vaststellen van de hoofdverblijfplaats voorligt in een andere procedure. Om die reden zal de kinderrechter zich niet uitlaten over het voornoemde verzoek.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige 1]en
[de minderjarige 2]van 30 maart 2024 tot 30 maart 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige 1]en
[de minderjarige 2]bij de vader van 28 februari 2024 tot 28 februari 2025;
6.3.
bepaalt ten aanzien van de (voorlopige) zorgregeling dat de moeder één uur per week onder de begeleiding van een professionele instantie omgang heeft met
[de minderjarige 1]en
[de minderjarige 2];
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024 door mr. M.C.A Onderwater, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T. Alexander en mr. I.N. Inge, als griffiers, en op schrift gesteld op 6 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.