ECLI:NL:RBNHO:2024:2493

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
10500754 \ CV EXPL 23-1540
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling uit hoofde van kredietovereenkomsten met verjaringseffect

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Fiducré NV, een Belgische naamloze vennootschap, en een gedaagde die in Nederland woont. Fiducré vorderde betaling van een bedrag van € 39.205,87 uit hoofde van drie kredietovereenkomsten die door ING België aan de gedaagde zijn verstrekt. De gedaagde heeft echter een beroep gedaan op verjaring, stellende dat de vorderingen niet langer opeisbaar zijn volgens het Belgisch recht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van Fiducré is verjaard, omdat de gedaagde niet tijdig is gedagvaard en de verjaring niet is gestuit. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Fiducré haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd en het verweer van de gedaagde niet adequaat heeft weerlegd. Hierdoor heeft de kantonrechter de vordering van Fiducré afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eiser om verjaringstermijnen en stuitingshandelingen goed in de gaten te houden, vooral in internationale contexten waar verschillende rechtsstelsels van toepassing zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10500754 \ CV EXPL 23-1540
Uitspraakdatum: 15 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Fiducré NV
gevestigd te Brussel (België)
eiseres
verder te noemen: Fiducré
gemachtigde: mr. J.C.F. van Stiphout
rolgemachtigde: ACCS Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. L. Stolk-Hogeterp.
De zaak in het kort
De vordering van eiseres wordt afgewezen. Het gaat in deze zaak om de vraag of gedaagde moet worden veroordeeld tot betaling aan eiseres van een geldbedrag uit hoofde van drie opeisbaar geworden kredietovereenkomsten. Belgisch recht is van toepassing. Het beroep van gedaagde op verjaring slaagt. Eiseres heeft het verweer van gedaagde onvoldoende weerlegd.

1.Het procesverloop

1.1.
Fiducré heeft bij dagvaarding van 4 mei 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Nadat de kantonrechter een zitting had bepaald hebben partijen verzocht schriftelijk door te procederen. De kantonrechter heeft gehoor gegeven aan dit verzoek. Fiducré heeft vervolgens schriftelijk op het antwoord gereageerd, waarna [gedaagde] nog een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
Op 11 maart 2011 heeft ING België NV (hierna: ING) mede aan [gedaagde] een kredietfaciliteit, een ING Zichtrekening (Easy-Line overeenkomst), verstrekt van € 1.249,00 tegen een jaarlijkse debetrente van 10,47% (hierna: het eerste krediet). Op de kredietovereenkomst met rekeningnummer [rekeningnummer] zijn de Algemene Voorwaarden Easy Line (consumer) (versie december 2010) van toepassing.
2.2.
Op 5 april 2011 heeft ING aan [gedaagde] een kredietfaciliteit, een ‘Business Lening’, verstrekt van € 22.700,00 tegen een jaarlijkse debetrente van 3,65% (hierna: het tweede krediet). Op de kredietovereenkomst met contractnummer [contractnummer] is het Algemeen Reglement der Kredieten (Uitgave 2003) van toepassing.
2.3.
Op 15 juni 2011 heeft ING aan [gedaagde] een kredietfaciliteit verstrekt van € 7.086,00 tegen een jaarlijkse debetrente van 3,45% (hierna: het derde krediet). Op de kredietovereenkomst met nummer [nummer] is het Algemeen Reglement der Kredieten (Uitgave 2003) van toepassing.
2.4.
Bij brief van 4 december 2012 heeft ING het eerste krediet met een opzegtermijn van een maand opgezegd. Het eerste krediet is als gevolg van de opzegging geëindigd op 4 januari 2013.
2.5.
Op 4 februari 2013 heeft ING het tweede krediet en het derde krediet opgezegd vanwege
“waargenomen achterstand in de betaling van de maandsommen van de verrichtingen op afbetaling”. Ook heeft ING aan [gedaagde] medegedeeld dat
“wij vanaf heden een einde maken aan deze kredieten”en welke bedragen onmiddellijk opeisbaar zijn.
2.6.
[gedaagde] woonde op het moment van afsluiten van de kredietovereenkomsten in België. Zij staat sinds [datum] 2012 ingeschreven in Nederland.
2.7.
ING heeft haar vorderingen op [gedaagde] door middel van cessie aan Fiducré overgedragen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Fiducré vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 39.205, 87, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 23.389,79 vanaf 21 juli 2021. Dit bedrag bestaat uit € 23.389,79 aan restant krediet, € 1.544,49 aan schadevergoeding (forfaitair schadebeding), € 10.460,08 aan nalatigheidsintresten en € 3.811,51 aan rente tot en met 4 mei 2023. Fiducré legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] nadat ING de kredieten ter beschikking had gesteld ondanks herhaalde aanmaningen en sommaties haar verplichtingen uit de kredietovereenkomsten niet is nagekomen. Fiducré heeft daarom de kredietovereenkomsten opgezegd en het verschuldigde totaalbedrag opgeëist. Door niet over te gaan tot betaling van het aan Fiducré verschuldigde bedrag is [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Fiducré.
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat volgens het Belgisch recht de schuldvorderingen niet langer opeisbaar zijn. De in België geldende verjaringstermijn van vijf jaar voor rente op geleende geldsommen en van tien jaar voor aflossingen van het kapitaal, zijn verstrekken en de vorderingen zijn onherroepelijk verjaard. Er heeft geen eenmalige verlenging van de verjaringstermijn plaatsgevonden. Omdat [gedaagde] in Nederland woonachtig is, kan een verlenging van de verjaringstermijn ook niet. Subsidiair is de overdracht van de schuldvordering niet conform de Wet op het Consumentenkrediet gebeurd en is derhalve niet tegenstelbaar. Fiducré kan de schuldvordering niet innen.

4.De beoordeling

Rechtsmacht Nederlandse rechter
4.1.
Deze zaak heeft internationale kenmerken, omdat Fiducré een Belgische vennootschap is. De kantonrechter moet daarom ambtshalve toetsen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. [gedaagde] heeft thans haar woonplaats in Nederland. Nederland is lidstaat van de Europese Unie. Zoals Fiducré ook heeft gesteld wordt de gedaagde partij op grond van de EEX Verordening (EU) Nr. 1215/2012 opgeroepen voor een gerecht van de lidstaat waarin hij woont. Dat betekent dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
Bevoegdheid kantonrechter
4.2.
De kantonrechter dient ook ambtshalve te toetsen of de kantonrechter te Zaanstad bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen. Fiducré heeft gesteld dat, gelet op de woonplaats van [gedaagde] en de vordering die ziet op een consumentenkredietovereen-komst met een kredietsom van ten hoogste € 40.000,00, de Rechtbank Noord-Holland, team Handel, Kanton en Bewind, locatie Zaanstad bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
4.3.
Gebleken is dat de vordering van Fiducré niet alleen ziet op een consumentenkrediet-overeenkomst (het eerste krediet) maar ook twee keer op een ‘Business Lening’ (het tweede krediet en het derde krediet). De kantonrechter zal de zaak, omdat ook sprake is van een overeenkomst van consumentenkrediet en de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet, behandelen en daarop beslissen. [1]
Toepasselijk recht
4.3.
Niet gesteld is dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt. Fiducré heeft wel gesteld dat de vraag welk recht van toepassing is, moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 4 van de Verordening (EG) Nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). Dat artikel is van toepassing. Op grond van artikel 4 lid 2 van deze verordening wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten haar gewone verblijfplaats heeft. Dat is in dit geval België, omdat ING de kenmerkende prestatie heeft verricht door de kredieten aan [gedaagde] ter beschikking te stellen. Gelet op het voorgaande is Belgisch recht van toepassing.
Verjaring
4.4.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] moet worden veroordeeld een bedrag van € 39.205, 87 aan Fiducré te voldoen in verband met drie opeisbaar geworden kredietovereenkomsten. [gedaagde] heeft in dit kader een beroep op verjaring naar Belgisch recht gedaan. Naar het oordeel van de kantonrechter slaagt dit beroep op verjaring. De kantonrechter legt hierna uit hoe zij tot haar oordeel komt.
4.5.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat zij de kredietovereenkomsten waarvan Fiducré in deze procedure betaling vordert heeft gesloten, dat deze kredietovereenkomsten zijn opgezegd en dat de kredietovereenkomsten daarom opeisbaar zijn.
4.6.
[gedaagde] voert aan dat de vordering van Fiducré is verjaard. Wat betreft de rente is de schuldvordering ten aanzien van het eerste krediet vijf jaar na 4 januari 2013 op 4 januari 2018 onherroepelijk verjaard. Wat betreft het tweede krediet en het derde krediet geldt dat deze vijf jaar na 4 februari 2013 op 4 februari 2018 onherroepelijk zijn verjaard. De vordering met betrekking tot het openstaande kapitaal verjaart onherroepelijk na tien jaar, te weten 4 januari 2023 voor het eerste krediet en 4 februari 2023 voor het tweede krediet en het derde krediet. [gedaagde] is op 4 mei 2023 gedagvaard, de verjaring is niet gestuit en kon ook niet worden gestuit omdat [gedaagde] niet haar woonplaats in België heeft, aldus [gedaagde] . [gedaagde] heeft daarbij verwezen naar relevante wetsartikelen en gerefereerd aan de data van opeisbaarheid van de kredieten, het uitblijven van een stuitingshandeling en, gelet op het verblijf van [gedaagde] in het buitenland, het ontbreken van een mogelijkheid om de verjaring te stuiten.
4.7.
In artikel 2277 Belgisch Burgerlijk Wetboek (BBW) is bepaald dat interesten van geleende sommen verjaren door verloop van vijf jaren. In gevolge artikel 2262bis BBW verjaren alle persoonlijke rechtsvorderingen door verloop van tien jaar. Op grond van artikel 2244 BBW wordt een vordering gestuit door het uitbrengen van een dagvaarding, een bevel tot betaling, een aanmaning als bedoeld in artikel 1394/21 van het Gerechtelijk Wetboek of een beslag, betekend aan hem die men wil beletten de verjaring te verkrijgen. Ook geldt als stuitingshandeling een ingebrekestelling die door een advocaat of deurwaarder per aangetekende post is verzonden.
4.8.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] heeft Fiducré naar het oordeel van de kantonrechter haar vordering onvoldoende onderbouwd en het verweer van [gedaagde] onvoldoende weerlegd. Het had op de weg van Fiducré gelegen om concreet en onder overlegging van bewijsstukken te stellen en te onderbouwen wanneer en hoe zij de verjaring van de vordering op [gedaagde] heeft gestuit. Zij heeft dit niet gedaan. Fiducré heeft bij haar conclusie van repliek volstaan met verwijzing naar uitspraken van de Belgische rechter waarbij de relevantie de kantonrechter op het eerste gezicht niet duidelijk is. Bij de dagvaarding heeft Fiducré een aanzienlijke hoeveelheid producties overgelegd, maar niet is gesteld of gebleken dat uit deze producties kan worden geoordeeld dat de vordering niet is verjaard. Het ligt niet op de weg van de kantonrechter om de door Fiducré overgelegde producties te analyseren. [2] Bij conclusie van repliek heeft Fiducré een sommatie exploot van 12 februari 2021 overgelegd welke ziet op een
‘Kaskrediet van Fimaser’. Zonder nader toelichting die ontbreekt, valt niet in te zien dat dit sommatie exploot betrekking heeft op onderhavige vordering en Fiducré kan baten.
4.9.
De conclusie is dat het beroep van [gedaagde] op verjaring slaagt en dat de kantonrechter de vordering van Fiducré reeds daarom zal afwijzen. Wat verder nog door partijen is aangevoerd kan onbesproken blijven.
4.10.
Op grond van artikel 10:3 BW zullen de proceskosten worden beoordeeld naar Nederlands recht. De proceskosten komen voor rekening van Fiducré, omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij wordt Fiducré ook veroordeeld tot betaling van € 135,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [gedaagde] worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Fiducré tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 1.086,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] en veroordeelt Fiducré tot betaling van € 135,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [gedaagde] worden gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Woerdman en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie artikel 93 jo artikel 94 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404 r.o. 3.3.2.