ECLI:NL:RBNHO:2024:256

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
C/15/339016 / HA ZA 23-242
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake alimentatie en verdeling van vermogensbestanddelen na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een man en een vrouw die van juli 1988 tot medio 2018 een affectieve relatie hebben gehad. De man vorderde in conventie onder andere betaling van achterstallige woonlasten, gebruik van een gezamenlijke rekening, en premies van levensverzekeringen. De vrouw voerde verweer en vorderde in reconventie betaling van achterstallige kinderalimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man in de periode van juli 2018 tot december 2018 de volledige gebruikers- en eigenaarslasten van de woning heeft voldaan, terwijl de vrouw deze kosten niet heeft gedeeld. De rechtbank oordeelde dat de vrouw in redelijkheid een bijdrage in de lasten dient te betalen, vastgesteld op € 1.000,-. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de man tot betaling van de kosten van de huishouding afgewezen, omdat partijen hierover duidelijke afspraken hadden gemaakt in hun convenant. De vrouw is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.325,18 aan de man, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot wijziging van de alimentatieverplichting, omdat dit via een verzoekschriftprocedure dient te worden aangevraagd. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/339016 / HA ZA 23-242
Vonnis van 10 januari 2024
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. I.M. Thieme te [plaats 2] ,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.P.A. Meghoe te Haarlem.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 augustus 2023 met de daarin genoemde stukken
  • de akte wijziging eis in reconventie zijdens de vrouw van 13 november 2023
  • de brief en B-formulier van mr. Thieme voornoemd van 14 november 2023 met producties 19-24
  • de brief en B-formulier van mr. Thieme voornoemd van 16 november 2023 met producties 25-30
  • het B-formulier van mr. Meghoe voornoemd van 17 november 2023 houdende bezwaar tegen overlegging producties 25 t/m 30 door de advocaat van de man
  • de mondelinge behandeling van 24 november 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van juli 1988 tot medio 2018 een affectieve relatie gehad, uit welke relatie zijn geboren de thans jong volwassene [betrokkene 1] en de meerderjarige kinderen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , alle geboren te [plaats 2] . [betrokkene 1] (hierna: de zoon) heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.2.
In het kader van de afwikkeling van de samenleving hebben partijen met behulp van een mediator op 2 juli 2018 een convenant gesloten (hierna: het Convenant). In het Convenant is onder meer het volgende opgenomen:
(…)
Artikel 1 De kinderen en het Ouderschapsplan
(…)
De kosten van [betrokkene 1]
1.1
Met betrekking tot de kosten voor [betrokkene 1] komen de ouders het volgende overeen. De ouders stellen vast dat [betrokkene 1] volgens de Tabeleigen aandeel kosten van kinderen(Nibudnormen) € 483,- per maand kost. De draagkrachten van respectievelijk de vader en de moeder verhouden zich ten tijde van de ondertekening van dit convenant als volgt:
86% vader - 14% moeder.
Bij het berekenen van de draagkracht van de moeder is rekening gehouden met het aan de moeder toekomende kindgebondenbudget.
(…)
1.12
De ouders komen overeen, dat de vader maandelijks bij vooruitbetaling € 242,- voldoet aan de moeder voor de kosten van verblijf en dagelijkse zorg (eten/drinken/persoonlijke verzorging) van de kinderen bij haar thuis. Deze bijdrage gaat in per 1e dag van de maand waarin de vrouw verhuist naar haar nieuwe woning. Deze bijdrage van de vader zal zijn verschuldigd voor zolang Joshua bij de moeder woont en staat ingeschreven (…)
1.14
De ouders komen voorts overeen dat alle overige herkenbare en specifiek aan de kinderen te koppelen/toe te rekenen kosten zoals onder meer schoolkosten, contributies, kosten kleding en schoenen, abonnementen en dergelijke voor rekening komen van de vader, een en ander in onderling overleg en in overleg met de kinderen te bepalen.
(…)
Artikel 3 De gemeenschappelijke woning en daarmee verband houdende rechten en lasten
3.1
Partijen behoort in eenvoudige mede eigendom toe de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats 2] (…).
De in artikel 3.1 omschreven onroerende zaak zal worden verkocht. Partijen zullen de verkoopopbrengst, zijnde de verkoopprijs minus de restant hypotheekschuld en na aftrek van de kosten verbonden aan de verkoop, bij helfte delen, uiterlijk ten tijde van de notariële overdracht van de woning aan de kopers. (…)
Ten gevolge van de verkoop van de woning wordt geen der partijen over- of onderbedeeld.
3.2
Aan de voornoemde hypotheek is een levensverzekering, afgesloten bij Nationale Nederlanden Levensverzekering Mij N.V. onder polisnummer OZ 103835 verpand. Deze verzekering zal in onderling overleg worden beëindigd of voortgezet. Bij beëindiging van de verzekering zal de opbrengst door partijen worden gedeeld, eenieder de helft. Bij voortzetting van deze verzekering zal het op expiratiedatum vrijkomende kapitaal door partijen worden gedeeld, eenieder de helft.
3.3
De aanslagen in de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekeringspremie en de hypotheekrente en -aflossing en lokale heffingen die verband houden met het bezit of gebruik van de woning, komen tot aan de overdracht van de woning aan een derde voor rekening van partijen zoals gebruikelijk tijdens de samenleving.
(…)
Artikel 4 Verdeling overige vermogensbestanddelen
(…)
4.3
Partijen gaan in onderling overleg over tot verdeling van de inboedel, zonder verrekening. Zij verlangen daarvan geen omschrijving en waardering.
(…)
4.5
Partijen hebben twee levensverzekeringen afgesloten bij Nationale Nederlanden Levensverzekering Mij N.V. onder polisnummer 9250415 en 9250416 die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Partijen komen overeen om deze verzekeringen tot aan de expiratiedatum voort te zetten. Partijen komen overeen om de premie ieder voor de helft te blijven voldoen en de uitkering na expiratie van de polis te verdelen, eenieder de helft.
(…)
4.7
Ter beëindiging van de onzekerheid c.q. geschillen stellen partijen vast dat zij ter zake van de kosten van de huishouding niets van elkaar te vorderen hebben. Over en weer zijn ook geen vergoedingsrechten ontstaan. Dit artikel van het convenant houdt op dit onderdeel een vaststellingsovereenkomst in.
(…)
Artikel 7 Kwijting en vrijwaring
7.1
Partijen verklaren hierbij de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.
(…)
2.3.
De man heeft in de periode 1 juli toto 12 december 2018 de volledige gebruikers- en eigenaarslasten van de woning voldaan.
2.4.
Op 12 december 2018 is de woning verkocht met verdeling van de overwaarde tussen partijen bij helfte.
2.5.
Beschikking van 26 februari 2020 heeft de enkelvoudige kamer voor familiezaken van deze rechtbank onder meer het volgende overwogen en beslist:
(…)
5.3.
Tussen partijen is de ingangsdatum van de kinderbijdrage in geschil. De vrouw heeft verzocht de kinderbijdrage vast te stellen met ingang van 1 januari 2019, omdat zij per die datum een eigen woning heeft betrokken. De man heeft verzocht de kinderbijdrage niet eerder vast te stellen dan per datum beschikking, omdat hij in 2019 alle verblijfsoverstijgende kosten heeft voldaan.
5.4.
Dat de man de verblijfsoverstijgende kosten zou voldoen, hebben partijen afgesproken en vastgelegd in het convenant. Dit laat onverlet dat de man daarnaast aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [betrokkene 1] dient te voldoen, zoals partijen óók hebben vastgelegd in het convenant. (…)
(…)
5.10.
Op grond van het voorgaande dient de man met ingang van 1 april 2019 een kinderbijdrage voor [betrokkene 1] van € 201 per maand aan de vrouw te betalen en met ingang van 1 januari 2020 (geïndexeerd) € 206 per maand.
(…)
verblijfsoverstijgende kosten
5.12.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen bij het beëindigen van hun relatie in 2018 hebben afgesproken dat, gelet op de inkomensverschillen tussen hen destijds, de man de verblijfsoverstijgende kosten (zoals schoolkosten, contributies, kosten van kleding en schoenen, abonnementen en dergelijke) voor zijn rekening zou nemen, een en ander in onderling overleg te regelen.
5.13.
De man heeft aangevoerd dat hij in 2019 alle verblijfsoverstijgende kosten heeft voldaan en dat, indien hij een kinderbijdrage moet voldoen, de verblijfsoverstijgende kosten voor rekening van de vrouw komen. De vrouw heeft dit betwist en gesteld dat zij ook heeft bijgedragen in een aantal kosten, zoals voor schoenen en sportcontributie. De man heeft dit niet weersproken.
De rechtbank constateert dat de man in 2019 geen kinderbijdrage heeft betaald, zodat sprake is van achterstallige kinderalimentatie over de maanden april 2019 tot en met december 2019. De achterstallige alimentatie kan niet verrekend worden met de door de man betaalde verblijfsoverstijgende kosten, nu partijen geen afspraken hebben gemaakt over verrekening van deze kosten. Dit kan overigens in redelijkheid ook niet van de vrouw worden gevraagd, gelet op de hoogte van haar inkomen.
Wel dient de vrouw vanaf 1 januari 2020 de verblijfsoverstijgende kosten voor haar rekening te nemen. Zij ontvangt immers kindgebonden budget en kinderbijslag voor [betrokkene 1] , en gebruikelijk is dat hiermee - en met de kinderbijdrage - de verblijfsoverstijgende kosten worden bestreden.
5.14.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat de verschuldigde kinderbijdrage
niet kan worden verrekend met nog openstaande vorderingen die het gevolg zijn van
het niet nakomen van in het convenant vastgelegde afspraken.
(…)

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De man vordert in conventie om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I.
[de vrouw] te veroordelen om aan eiser te voldoen, de somma van € 2.455,13 uit hoofde van de door de man betaalde woonlasten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2019 tot aan de dag van algehele voldoening, althans een zodanig bedrag dat uw Rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
II.
[de vrouw] te veroordelen om aan eiser te voldoen, de somma van € 4.713,02 uit hoofde van haar gebruik van de gezamenlijke rekening, te venneerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2019 tot aan de dag van algehele voldoening, althans een zodanig bedrag dat uw Rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
III.
[de vrouw] te veroordelen om aan eiser te voldoen, de somma van € 2.025,10 uit hoofde van de ten behoeve van de vrouw betaalde premies levensverzekering, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2019 tot aan de dag van algehele voldoening, althans een zodanig bedrag dat uw Rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
IV.
[de vrouw] te veroordelen om aan eiser te voldoen, de somma van € 6.559,39 uit hoofde van de door haar ontvangen uitkering van de Nationale Nederlanden, te venneerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2022 tot aan de dag van algehele voldoening, althans een zodanig bedrag dat uw Rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
V.
[de vrouw] te veroordelen om aan eiser te voldoen, de somma van € 8.675,00 uit hoofde van overbedeling van de vrouw ten aanzien van de inboedel, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2019 tot aan de dag van algehele voldoening, althans een zodanig bedrag dat uw Rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
VI.
[de vrouw] te veroordelen om aan eiser te voldoen, de somma van € 2.498,18 uit hoofde van de door de man betaalde verblijfsoverstijgende lasten van [betrokkene 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, althans een zodanig bedrag dat uw Rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
VII.
[de vrouw] te veroordelen in de kosten van deze procedure, de buitengerechtelijke kosten ten belope van € 1.044,26 en de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, een en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De vrouw vordert – na wijziging van eis buiten processueel bezwaar – in reconventie om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I.
[de man] na verrekening te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 688,14 (€ 2849,84 - € 1967,00 - € 194,70) aan [de vrouw] ;
II.
[de man] te veroordelen om het ingevulde overdrachtsformulier van de uitvaartverzekering binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis te ondertekenen op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag voor iedere dag dat hij dat nalaat;
III.
[de man] te veroordelen in de kosten van deze procedure en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten indien betaling binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis uitblijft.
3.5.
Aan haar vordering in reconventie legt de vrouw het volgende ten grondslag. Aangezien de vrouw een bedrag van (€ 1.551,06 in 2022 + € 1.298,78 in 2023 =) € 2.849,84 aan achterstallige volledige kinderalimentatie ad € 401,54 per maand te vorderen heeft van de man en hij een bedrag van € 2.161,70 (€ 1.967,00 + € 194,70) te vorderen heeft van de vrouw, heeft zij na verrekening nog een bedrag van € 688,14 te vorderen van de man.
3.6.
De man voert tot zijn verweer in reconventie – kort samengevat – aan dat de kinderbijdrage in de beschikking van deze rechtbank van 26 februari 2020 is vastgesteld en dat de vrouw zich – indien zij meent dat sprake is van gewijzigde omstandigheden (hetgeen de man betwist) – dient te wenden tot de familierechter in een verzoekschriftprocedure. De vrouw dient wat dit betreft dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. Bovendien heeft de vrouw niet voldaan aan haar stelplicht, zodat haar vordering – indien ontvankelijk – dient te worden afgewezen.
Met betrekking tot het overdrachtsformulier uitvaartverzekering is het juist de man die de vrouw in een veel eerder stadium heeft verzocht dit formulier in te vullen en te ondertekenen.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De vorderingen in conventie hebben betrekking op een aantal posten, welke hieronder achtereenvolgend zullen worden beoordeeld.
Gebruikers- en eigenaarslasten van de woning
4.2.
De man legt aan dit onderdeel van zijn vordering in conventie het volgende ten grondslag Waar voorheen de salarissen van beide partijen op een gezamenlijke bankrekening (hierna: de en/of-rekening) binnenkwamen, waarvan onder meer de lasten van de woning werden betaald, is de vrouw in juli 2018 gestopt met het storten van haar salaris op die rekening. Wel heeft de vrouw haar eigen lasten betaald van de en/of-rekening, terwijl het saldo daarvan dus uitsluitend werd gevoed door de man. Voorts heeft de man de woning in september 2018 verlaten en heeft de vrouw de woning met de kinderen bewoond tot aan de datum van de overdracht van de woning op 12 december 2018, zonder dat zij in die periode heeft bijgedragen aan de kosten van de woning. De man heeft dus over de periode van 1 juli 2028 tot 12 december 2018 de volledige gebruikers- en eigenaarslasten van de woning voldaan, terwijl de helft daarvan voor rekening van de vrouw diende te komen. Om die reden maakt de man aanspraak op vergoeding van de helft van de door hem betaalde gebruikers- en eigenaarslasten van de woning, te weten (€ 4.910,24 / 2=) € 2.455,13.
4.3.
De vrouw voert tot haar verweer dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid en artikel 3.3 van het Convenant is om de woonlasten bij helfte te verdelen, omdat het tijdens de samenleving gebruikelijk was dat de man de (volledige) gezamenlijke woonlasten voor zijn rekening nam en de kosten voor de huishouding dus nooit bij helfte zijn voldaan.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze post als volgt.
4.4.
De vrouw heeft als achtergrond van de afspraak in artikel 3.3 van het Convenant opgemerkt dat partijen tijdens hun samenleven een traditioneel rollenpatroon hadden, waarin de man fulltime werkte en de vrouw de zorg voor hun drie kinderen en het huishouden had. Zij heeft destijds haar baan opgezegd en tot maart 2018 niet meer gewerkt. Zij had ook geen inzicht in de financiën. Toen de man in september 2018 de echtelijke woning heeft verlaten, heeft hij alle documenten meegenomen.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat De vrouw heeft niet betwist dat zij vanaf juli haar salaris niet op de en/of-rekening maar op een aparte rekening heeft ontvangen en dat de woonlasten aldus zijn betaald ten laste van een rekening die slechts door de man is gevoed. De vrouw ontving een netto-salaris van € 1.200, de man van € 3.600. De man heeft in september de woning verlaten, die vervolgens tot aan de overdracht alleen door de vrouw is bewoond.
4.6.
Bij vorenbedoelde stand van zaken kan de vrouw zich naar het oordeel van de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet op artikel 3.3. van het Convenant beroepen over de periode waarin zij haar geld niet langer op de en/of-rekening stortte terwijl zij de woning alleen bewoonde, en de man bovendien ook elders woonlasten had. De rechtbank zal beslissen dat de vrouw in redelijkheid een bijdrage in de lasten gedurende die periode dient te betalen, die
ex aequo et bonozal worden gesteld op € 1.000,-.
Kosten van de huishouding
4.7.
Met betrekking tot de kosten van de huishouding die de vrouw via de voormalige gezamenlijke rekening heeft laten lopen, stelt de man dat hij daarvan geen enkel genot heeft gehad. Op grond van de redelijkheid en billijkheid dient de vrouw die kosten ad € 4.713,02 volledig te voldoen, aldus de man. Volgens de vrouw is met betrekking tot de kosten van de huishouding in artikel 4.7 van het Convenant bepaald dat partijen niets van elkaar te vorderen hebben, zodat deze vordering volgens haar dient te worden afgewezen.
4.8.
Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat partijen hierover duidelijke afspraken hebben gemaakt in het Convenant, die niet voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn. In artikel 4.7 (zie citaat hierboven in 2.2) is immers met zoveel worden opgenomen: “
Ter beëindiging van de onzekerheid c.q. geschillen stellen partijen vast dat zij ter zake van de kosten van de huishouding niets van elkaar te vorderen hebben. Over en weer zijn ook geen vergoedingsrechten ontstaan. Dit artikel van het convenant houdt op dit onderdeel een vaststellingsovereenkomst in”. Deze vordering van de man zal dan ook worden afgewezen.
Betaalde premies levensverzekering
4.9.
Volgens de man beschikten partijen over twee levensverzekeringen, waarvan de ene al bij helfte is verdeeld. Voor de andere dient de vrouw nog een bedrag van € 2.025,10 aan de man te betalen uit hoofde van door de man ten behoeve van de vrouw betaalde premie. Daarnaast dient de uitkering van de andere levensverzekering door de vrouw bij helfte te worden gedeeld met de man, welk bedrag de man op basis van het verschil, in betaalde premies schat op (€ 13.114,25 / 2=) € 6.559,39.
Volgens de vrouw betreft de door de man ten behoeve van de vrouw betaalde premie aan levensverzekering een bedrag van € 1.967,- (in plaats van € 2.025,10), waarvan de verschuldigdheid door haar wordt erkend. De andere ‘levensverzekering’ die zou zijn uitgekeerd, waar de man op doelt, betrof een overlijdensrisicoverzekering. Die polis is per 1 oktober 2022 vervallen zonder uitkering, omdat de begunstigde van die verzekering – de man – op die datum nog in leven was, terwijl zijn overlijden vóór die datum voorwaarde voor uitkering was, aldus de vrouw.
4.10.
Met betrekking tot de door de man betaalde premies ten behoeve van de vrouw, heeft de vrouw erkend dat zij de man nog een bedrag van € 1.967,- is verschuldigd, welk bedrag door de man niet is weersproken. Deze vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen. Het restant zal worden afgewezen, nu niet is gebleken van de verschuldigdheid daarvan.
Uitkering ‘andere levensverzekering’
4.11.
De vrouw heeft haar betoog op dit punt onderbouwd door overlegging van een e-mail van de desbetreffende verzekeringsmaatschappij waarin het standpunt van de vrouw wordt bevestigd. De man heeft dat niet voldoende weersproken. Het vermoeden van de man dat er op de verzekering is uitgekeerd, moet aldus ontzenuwd worden geacht. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
Inboedel
4.12.
Met betrekking tot de inboedel stelt de man zich op het standpunt dat partijen ten aanzien daarvan een lijst met goederen hebben opgesteld, waaraan de vrouw zelf een waarde heeft verbonden. De vrouw heeft de aan de man toebedeelde inboedelgoederen elders opgeslagen zonder hem daartoe toegang te verschaffen. De man vordert van de vrouw dan ook betaling wegens overbedeling van (€ 17.350,- / 2=) € 8.675,-.
Volgens de vrouw is over de inboedelgoederen in artikel 4.3 van het Convenant bepaald dat partijen in onderling overleg tot verdeling zonder verrekening overgaan, zodat deze vordering evenmin toewijsbaar is.
4.13.
Niet weersproken is dat partijen de inboedel feitelijk al hebben verdeeld. Over de vraag of die verdeling ook qua waarde eerlijk is te achten kan in rechte niet meer worden gestreden. In het Convenant is immers bepaald dat partijen in onderling overleg overgaan “
tot verdeling van de inboedel, zonder verrekening. Zij verlangen daarvan geen omschrijving en waardering”. Dat zij achteraf wel tot omschrijving c.q. waardering zijn overgegaan, maakt het voorgaande niet anders. Dat leidt ertoe dat ook deze vordering zal worden afgewezen.
Verblijfsoverstijgende kosten
4.14.
Ten aanzien van de verblijfsoverstijgende kosten voor de zoon van partijen heeft de man gesteld dat op grond van de beschikking van deze rechtbank van 26 februari 2020 de vrouw deze kosten met ingang van 1 januari 2020 dient te betalen, terwijl zij dat niet heeft gedaan. De man vordert dan ook dat de vrouw wordt veroordeeld tot betaling aan hem van een bedrag van € 2.498,18.
De vrouw betwist de desbetreffende posten (telefoonrekening, uitvaartverzekering en OV-Chipkaart), met uitzondering van de
helftvan de door de man betaalde premie voor de uitvaartverzekering over de periode januari 2020-juni 2023, zijnde (€ 389,40 / 2 =) € 194,70. De rechtbank overweegt als volgt.
4.15.
Ten aanzien van de verblijfsoverstijgende kosten voor de zoon van partijen geldt
– zoals de man terecht aanvoert – op grond van de beschikking van deze rechtbank van 26 februari 2020 dat de vrouw deze kosten met ingang van 1 januari 2020 dient te betalen, hetgeen zij, met uitzondering van een bijdrage van € 140,- in de kosten van het telefoonabonnement, niet gedaan heeft. De vordering van de man ligt voor het overige
(€ 2.498,18 -/- 140 = 2.358,18)voor toewijzing gereed. De rechtbank acht de hoogte van het bedrag door de vrouw onvoldoende weersproken. Dat de uitvaartverzekering niet eerder is overgezet, doet daaraan niet toe of af.
Buitengerechtelijke kosten
4.16.
Tot slot vordert de man veroordeling van de vrouw tot betaling van de buitengerechtelijke kosten. Deze vordering zal worden afgewezen. De man heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
Rente
4.17.
De gevorderde rente over de hoofdsom (de som van de toe te wijzen bedragen) kan slechts worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding (21 april 2023), omdat niet is gesteld waarom de rente met ingang van de gevorderde ingangsdata verschuldigd is.
Proceskosten
4.18.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.19.
De vordering in reconventie sub I (zie hierboven in 3.4) is gebaseerd op de stelling dat de vrouw – in verband met de omstandigheid dat de zoon vanaf april 2022 volledig bij haar woont terwijl de alimentatiebeschikking uitgaat van een 50/50 gedeelde zorg – vanaf die datum recht heeft op méér alimentatie dan de alimentatierechter heeft vastgesteld. De vordering strekt aldus tot wijziging van een door de rechter vastgestelde alimentatie-verplichting met terugwerkende kracht op grond van gewijzigde omstandigheden. Dat is een aangelegenheid waarvoor ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 2 mei 2003 (
NJ2003, 467) het volgen van de verzoekschriftprocedure als dwingend voorgeschreven moet worden beschouwd. Dat betekent dat de vrouw in deze vordering in deze procedure niet kan worden ontvangen.
4.20.
Bij de vordering sub II heeft de vrouw geen belang meer, nu partijen deze kwestie ter zitting hebben geregeld.
4.21.
Ook de vordering sub III is ten onrechte ingesteld. Er zijn geen termen voor veroordeling van de man in de proceskosten.
4.22.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen een bedrag van:
€ 1.000,-
1.967,-
2.358,18
€ 5.325,18 (vijfduizenddriehonderdvijfentwintig euro en achttien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 21 april 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.4.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover deze strekt tot wijziging van de door de rechter vastgestelde alimentatieverplichting,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 936