ECLI:NL:RBNHO:2024:2776

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
9608821 \ CV FORM 23-8803
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale luchtvaartzaak over schadevergoeding na annulering van vlucht

In deze zaak hebben twee passagiers, vertegenwoordigd door mr. R.D.E. Beer van EUclaim B.V., een verzoek ingediend tegen Air France, vertegenwoordigd door mr. M. Lustenhouwer van AKD N.V., wegens schadevergoeding na de annulering van hun vlucht van Parijs naar Mauritius op 30 december 2019. De passagiers vorderden een totaalbedrag van € 3.166,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, als gevolg van de annulering van hun vlucht, die volgens hen het gevolg was van een tekortkoming in de zorgplicht van de vervoerder. De vervoerder betwistte de verschuldigdheid van de gevorderde schadevergoeding en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een tropische storm in Mauritius.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, omdat de vlucht vertrok vanaf Amsterdam Schiphol Airport. De rechter oordeelde dat de passagiers recht hebben op verzorging volgens de Verordening, maar dat de gevorderde schadevergoeding voor gederfd reisgenot en gemiste hotelovernachtingen niet onder de zorgplicht valt. De kantonrechter verwees naar eerdere uitspraken van het Europese Hof van Justitie en concludeerde dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek op basis van het Verdrag van Montreal, omdat de vervoerder niet in Nederland gevestigd is.

De kantonrechter heeft de passagiers veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat zij in het ongelijk zijn gesteld. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, op 20 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9608821 \ CV FORM 23-8803
Uitspraakdatum: 20 maart 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[verzoeker 1],

2. [verzoeker 2],beiden wonende te [plaats],
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.D.E. Beer (EUclaim B.V.)
tegen
Air France,
gevestigd te Parijs, Frankrijk,
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD N.V.)

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 29 december 2021;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 14 juli 2023.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport, via Charles De Gaulle Airport, Parijs, Frankrijk naar S. Seewoosagur Ram. International Airport, Mauritius op 30 december 2019, met de vluchtcombinatie AF1441 en AF470.
2.2.
Vlucht AF470 van Parijs naar Mauritius (hierna: de vlucht) is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben schadevergoeding voor een geannuleerde cruise en accommodatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde annulering
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
€ 3.166,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 544,50 dan wel € 534,34 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) dan wel het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (hierna: het Verdrag van Montreal).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen de kosten van een gemiste accommodatie en cruise te vergoeden, ter waarde van in totaal € 3166,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1 van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat hier sprake is van een internationale zaak, omdat de vervoerder buiten Nederland zijn woonplaats heeft. De kantonrechter is derhalve ambtshalve gehouden te onderzoeken of de Nederlandse rechter, en meer in het bijzonder de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, bevoegd is om van de vordering van de passagiers kennis te nemen.
4.3.
De passagiers hebben zowel de Verordening als het Verdrag van Montreal aan hun vordering ten grondslag gelegd. De kantonrechter oordeelt als volgt. Op grond van artikel 7 aanhef en onder 1.a van de Brussel I bis-Verordening, in combinatie met hetgeen geoordeeld is in het arrest van 9 juli 2009 van het Europese Hof van Justitie (Rehder, C-204/08) is de Nederlandse rechter, meer in het bijzonder de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, bevoegd om van het geschil kennis te nemen, voor zover de Verordening aan het verzoek ten grondslag is gelegd, nu de plaats van vertrek van de vlucht Amsterdam-Schiphol Airport was.
4.4.
De passagiers hebben gesteld dat de vervoerder niet aan zijn zorgplicht in de zin van artikel 5 juncto artikel 9 van de Verordening heeft voldaan, waardoor de passagiers schade hebben geleden. Deze schade bestaat uit de kosten van de reeds tevoren geboekt en betaalde accommodatie en een cruise in Mauritius. Deze schade is het rechtstreekse gevolg van de annulering van de vlucht en het niet voldoen aan de zorgplicht door de vervoerder. Deze schade dient daarom door de vervoerder vergoed te worden, aldus de passagiers. Hiertoe hebben de passagiers verwezen naar enkele uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant. Daarnaast hebben zij verwezen naar het arrest van het Hof van 31 januari 2023 (C-12/11, McDonagh/Ryanair).
4.5.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de annulering van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat de annulering van de vlucht het gevolg was van een tropische storm (cycloon) te Mauritius. De vlucht is conform schema vertrokken maar na drie uur teruggekeerd naar de luchthaven van Parijs. Onder verwijzing naar verschillende ‘
Notices to Airmen’(NOTAM) heeft de vervoerder aangevoerd dat de autoriteiten hebben besloten de luchthaven van Mauritius te sluiten als gevolg van de cycloon. Tijdens de vlucht werd de laatste NOTAM afgegeven, waaruit volgens de vervoerder volgt dat de luchthaven tot 14.00 uur UTC, dus ruim na de geplande landingstijd gesloten zou blijven. Daarop was de gezagvoerder genoodzaakt terug te keren naar Parijs. Verder biedt de Verordening geen grondslag voor de gevorderde schade, aldus de vervoerder.
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. In het door de passagiers aangehaalde arrest van het Hof van 31 januari 2023 (McDonagh/Ryanair, C-12/11) heeft het Hof overwogen dat de artikelen 5 lid 1 sub b en 9 van de Verordening aldus moeten worden uitgelegd dat, in geval van annulering van een vlucht wegens “buitengewone omstandigheden” die lang aanhouden, zoals in de onderhavige zaak, de in deze bepaling neergelegde verplichting tot verzorging van de luchtreizigers moet worden nagekomen, zonder dat wordt afgedaan aan de geldigheid van genoemde bepalingen. Evenwel kan de luchtreiziger, als compensatie voor de niet-nakoming door de luchtvaartmaatschappij van de ingevolge de artikelen 5 lid 1 sub b en 9 van de Verordening op haar rustende verplichting tot verzorging, enkel de terugbetaling verkrijgen van de bedragen die, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, noodzakelijk, passend en redelijk bleken teneinde het verzuim van de luchtvaartmaatschappij om de verzorging van de luchtreiziger voor haar rekening te nemen, goed te maken. Het is aan de nationale rechter om dit beoordelen.
4.7.
De kantonrechter overweegt dat het in artikel 9 van de Verordening neergelegde recht op verzorging passagiers, onder omstandigheden, recht geeft op maaltijden en verfrissingen, hotelaccommodatie als dit noodzakelijk wordt, vervoer tussen de luchthaven en plaats van de accommodatie en twee gratis telefoongesprekken of telex- fax- of e-mailberichten. Ook als vast zou komen te staan dat de vervoerder zijn verplichting tot verzorging van de passagiers niet zou zijn nagekomen, zouden de passagiers echter geen aanspraak kunnen maken op de vergoeding van de kosten van gederfd reisgenot en/of gemiste hotelovernachtingen of een cruise. Ook in dat geval zou vergoeding van deze kosten immers niet noodzakelijk zijn om het verzuim van de vervoerder om de verzorging van de passagiers voor zijn rekening te nemen, goed te maken. De vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant nopen niet tot een ander oordeel, nu het hier ging om andere gevallen waarin (mogelijk) andere bijzondere omstandigheden een rol speelden.
4.8.
Het voorgaande volgt ook uit een arrest van het Hof van 7 november 2019 (Guaitoli e.a., C-213/18), waarin het Hof in overweging 44 oordeelt dat in de Verordening ‘vastgelegde forfaitaire en gestandaardiseerde rechten’ zijn geregeld en in het Verdrag van Montreal de ‘verdere compensatie’. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt hieruit dat artikel 9 van de Verordening in ieder geval niet zo ver kan worden opgerekt dat onder ‘recht op verzorging’ ook vergoeding van gederfd reisgenot en/of gemiste hotelovernachtingen of een cruise moet worden verstaan. De verzochte kosten zijn evenmin toewijsbaar op grond van een ander artikel van de Verordening. Daaruit volgt dat de door de passagiers verzochte hoofdsom niet op grond van de Verordening kan worden toegewezen.
4.9.
Voor zover de passagiers het Verdrag van Montreal aan het verzoek ten grondslag hebben gelegd, dient de kantonrechter zijn bevoegdheid om uitspraak te doen vast te stellen in het licht van artikel 33 van dat verdrag. Dit artikel luidt – voor zover relevant – als volgt:
“1. De rechtsvordering tot schadevergoeding moet ter keuze van de eiser worden ingesteld binnen het gebied van een der staten die partij zijn bij dit verdrag, hetzij voor de rechter van de woonplaats van de vervoerder, of van de hoofdzetel van diens onderneming of van de plaats waar hij een vestiging heeft, door de zorg waarvan de overeenkomst is gesloten, hetzij voor de rechter van de plaats van bestemming.”
4.10.
De kantonrechter stelt vast dat de vervoerder volgens het vorderingsformulier gevestigd is te Parijs, Frankrijk. Vast staat dat Mauritius de plaats van bestemming was en dat die dus niet in Nederland is gelegen. Gesteld noch gebleken is dat de vervoerder (mede) een vestiging heeft in Nederland en dat die vestiging zorg heeft gedragen voor het sluiten van de overeenkomst met de passagiers. Bij deze stand van zaken is de Nederlandse rechter niet bevoegd om van dit gedeelte van het verzoek kennis te nemen, zodat de kantonrechter zich in zoverre onbevoegd zal verklaren.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers omdat deze in het ongelijk worden gesteld. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
verklaart de passagiers niet-ontvankelijk in het verzoek, voor zover het is gegrond op het Verdrag van Montreal;
5.2.
wijst het verzochte voor het overige af;
5.3.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de vervoerder tot en met vandaag worden begroot op € 271,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 135,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open