ECLI:NL:RBNHO:2024:3091

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
349042
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige vaststelling van de hoogte van de maandelijkse kinderalimentatie in een kort geding tussen voormalig geregistreerd partners

In deze zaak, die op 28 maart 2024 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een kort geding waarin de man, eisende partij, verzoekt om een voorlopige vaststelling van de hoogte van de maandelijkse kinderalimentatie. De man en de vrouw zijn voormalig geregistreerd partners, waarvan het geregistreerd partnerschap op 22 december 2021 is ontbonden. In het ouderschapsplan dat aan de ontbinding is gehecht, is een bedrag van € 400,- per maand aan kinderalimentatie overeengekomen. De man heeft echter sinds september 2023 zijn betalingen gestaakt, wat heeft geleid tot een verzoek van de vrouw om loonbeslag te leggen op het inkomen van de man.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 maart 2024 hebben partijen aangegeven dat zij in goed minnelijk overleg hun geschillen willen oplossen, maar zijn zij het oneens over de hoogte van de maandelijkse bijdrage van de man aan de kinderalimentatie. De man stelt dat zijn inkomen is gewijzigd door het beëindigen van zijn onderneming en dat hij de afgesproken bijdrage niet meer kan betalen. De vrouw betwist dit en stelt dat haar inkomen is toegenomen.

De voorzieningenrechter heeft, na het horen van beide partijen, besloten dat de man voorlopig een bedrag van € 118,- per kind per maand moet betalen, ingaande 1 april 2024, totdat er een definitieve regeling is getroffen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen vier weken na de uitspraak worden aangevochten bij het Gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/349042 / KG ZA 24-67
Vonnis in kort geding van 28 maart 2024
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.R. Eilers te Amsterdam-Duivendrecht,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.N. Hermes te Noord-Scharwoude.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 februari 2024 met 7 producties van de man,
  • het exploot houdende schorsing van de executie van 14 februari 2024 aan de werkgever van de man,
  • de e-mail van 11 maart 2024 met de aanvullende productie 8 van de man,
  • de brief van 11 maart 2024 waarbij de vrouw producties 1 tot en met 3 in het geding brengt,
  • de e-mail van 12 maart 2024 waarin namens de man zijn eis wordt vermeerderd,
  • de e-mail van 13 maart 2024 waarin namens de man wordt verzocht producties 6 en 7 bij dagvaarding alsmede een aantal passages uit de dagvaarding buiten beschouwing te laten,
  • de e-mail van 13 maart 2024 waarbij de aanvullende producties 9 en 10 aan de kant van de man zijn overgelegd,
  • de e-mails van 14 maart 2024 waarbij een aanvullende (en herziene versie van) productie 4 aan de kant van de vrouw in het geding is gebracht.
  • de mondelinge behandeling van 14 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
  • de spreekaantekeningen van de man,
  • de spreekaantekeningen van de vrouw,
  • het proces-verbaal van de zitting waarin de tussen partijen ter zitting gemaakte tijdelijke afspraken zijn vastgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn voormalig geregistreerd partners. Het geregistreerd partnerschap van partijen is bij beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 22 december 2021 ontbonden, welke beschikking vervolgens in het BRP is ingeschreven op 7 januari 2022. Aan de beschikking van de rechtbank Overijssel zijn een convenant en een ouderschapsplan ten aanzien van de twee (minderjarige) kinderen van partijen gehecht.
2.2.
Partijen zijn bij beschikking van de rechtbank Overijssel veroordeeld tot het nakomen van het ouderschapsplan. Met betrekking tot de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zijn in het ouderschapsplan verschillende bepalingen opgenomen. Artikel 10 van het ouderschapsplan bepaalt voor zover in dit geding relevant:

10.1 Kinderalimentatie
Uitgangspunt bij het vaststellen van de kosten van de kinderen en de verdeling hiervan is dat er sprake is van co-ouderschap. Volgens deze regeling zullen de kinderen gemiddeld even veel dagen per maand bij beide ouders doorbrengen.
10.2
Kosten van de kinderen
(…)
De totale behoefte van de kinderen komt hiermee op € 1.105,-
10.3
Kinderalimentatie
Ouders weten dat zij allebei onderhoudsplichtig zijn voor de kosten van levensonderhoud van hun kinderen. Op basis van ieders draagkracht (na de scheiding), die op verzoek van ouders door de mediator is vastgesteld, zijn ouders tot de volgende verdeling gekomen:
(…)
- Ouders zijn in gezamenlijk overleg- hierbij rekening houdend met hun beider inkomens en een deel van de omzet/winst die [de man] maandelijks realiseert met zijn onderneming- een bedrag aan kinderalimentatie overeengekomen van € 400,- per maand (€ 200,- per kind). [de man] zal dit bedrag maandelijks rond de 20ste dag van de maand voorafgaande aan de maand waarvoor de kinderalimentatie bedoeld is overmaken op een speciaal voor dit doel nog te openen kinderrekening. Op deze kinderrekening zal ook elk kwartaal de door [de vrouw] te ontvangen kinderbijslag gestort worden.”
2.3.
Nadien is de gezinssituatie van de vrouw gewijzigd; zij heeft een nieuwe relatie gekregen met wie zij samenwoont. Omdat de vrouw een fiscaal partner heeft ontvangt zij geen kind-gebonden budget (meer).
2.4.
Sinds medio 2022 dringt de man aan bij de vrouw om de maandelijkse bijdrage van partijen in de kosten van de kinderen te herzien.
2.5.
Vanwege het beëindigen van zijn onderneming per 1 januari 2023, is het inkomen van de man gewijzigd. De man werkt sindsdien in loondienst.
2.6.
De man heeft in september 2023 nog een bedrag van € 50,- als bijdrage in de maandelijkse kinderalimentatie overgemaakt naar de bankrekening van de vrouw. Sindsdien betaalt de man de afgesproken maandelijkse kinderalimentatie (ter hoogte van € 400,- per maand) niet meer.
2.7.
Op 23 november 2023 heeft de man een verzoekschrift tot wijziging van de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen ingediend bij de familiekamer van deze rechtbank. De vrouw heeft haar verweerschrift (op 12 februari 2024) ingediend.
2.8.
De vrouw heeft op 24 januari 2024 executoriaal derdenbeslag laten leggen op het loon van de man. Om het ten laste van hem gelegde loonbeslag op te heffen, is de man de onderhavige kort gedingprocedure gestart.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert niet langer opheffing van het loonbeslag. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 14 maart 2024 hebben partijen aangegeven de tussen hen bestaande geschillen op het punt van de kinderalimentatie en de zorgregeling van de kinderen in goed minnelijk overleg met tussenkomst van een mediator met elkaar op te lossen. Hangende dat overleg hebben partijen op die punten afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een proces-verbaal. Ook de subsidiaire vorderingen van de man ten aanzien van veroordeling van de vrouw tot betaling aan hem van de helft van de door haar ontvangen kinderbijslag zijn door deze gemaakte afspraken niet langer onderwerp van geschil.
3.2.
Ter zitting is gebleken dat partijen het (alleen) nog oneens zijn over de hoogte van de maandelijkse bijdrage van de man aan kinderalimentatie, geldend voor de periode tot aan de minnelijke vaststelling daarvan als resultaat van voormeld overleg. Partijen zijn het oneens over welk bedrag als redelijke bijdrage van de man beschouwd kan worden en hebben de voorzieningenrechter verzocht om op dit punt bij vonnis te beslissen.

4.De beoordeling

4.1.
De man heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat er destijds andere bedragen ten grondslag lagen aan de berekening van zijn maandelijkse kinderalimentatiebijdrage en dat hij destijds op verzoek van de vrouw met een hogere maandelijkse bijdrage akkoord is gegaan dan was berekend, maar daaraan wel de voorwaarde verbond dat een gemeenschappelijke kinderrekening geopend zou worden waarnaar hij de kinderalimentatie zou overmaken en de vrouw op haar beurt daarop de kinderbijslag zou storten. Omdat er onenigheid is ontstaan over de tenaamstelling van de nog te openen kinderrekening, waardoor die rekening niet kon worden geopend, heeft de man tot september 2023 steeds zijn maandelijkse bijdrage van € 400,- naar de bankrekening van de vrouw overgemaakt. De vrouw heeft op haar beurt op 6 oktober 2022, 3 januari 2023, 3 april 2023 en 4 juli 2023 een deel van de kinderbijslag naar de bankrekening van de man overgemaakt.
4.2.
De man heeft zijn betalingen op het hiervoor vermelde niveau gestaakt. Volgens de man is het inkomen van beide partijen sinds het opstellen van het ouderschapsplan gewijzigd. Omdat de man met zijn onderneming is gestopt en in loondienst is gaan werken, kan hij een maandelijkse bijdrage van € 400,- niet meer opbrengen terwijl het inkomen van de vrouw juist is toegenomen. Bovendien heeft de man zich op het standpunt gesteld dat vanwege het feit dat er nog geen gemeenschappelijke kinderrekening is geopend, hij de kosten die hij de afgelopen jaren voor de kinderen heeft gemaakt niet heeft kunnen verhalen op de gemeenschappelijke kinderrekening. De man meent daarom dat zijn maandelijkse bijdrage moet worden verlaagd. De vrouw heeft een en ander betwist.
4.3.
Nu partijen geen eenduidig inzicht hebben gegeven in de parameters aan de hand waarvan de alimentatie moet worden berekend, zal met de beschikbare informatie een zo goed mogelijke poging tot een redelijke interim vaststelling volgen.
Aangeknoopt wordt bij de voorlopige afspraken die partijen hebben gemaakt ten aanzien van de alsnog te openen gemeenschappelijke kinderrekening en de wijze waarop deze rekening maandelijks dient te worden gevuld, die tot gevolg heeft dat er extra middelen ter dekking van kosten beschikbaar komen uit een publieke pot.
Dat gegeven zijnde is de voorzieningenrechter van oordeel dat -voorlopig- een maandelijkse storting van € 118,- per kind als bijdrage van de man in de kosten van de kinderen redelijk is. De voorzieningenrechter sluit daarbij aan bij de alimentatieberekening van de advocaat van de vrouw in de brief van 4 oktober 2023 die als reactie op de eenzijdige wijziging in de maandelijkse bijdrage van de man werd verstuurd. De man heeft deze berekening niet weersproken. Dat de man een bijdrage van € 118,- per kind per maand niet zou kunnen betalen is niet gesteld en niet gebleken.
4.4.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat de man, ingaande 1 april 2024, een bedrag van € 118,- per kind per maand als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen dient te storten op de nog te openen kinderrekening, totdat het hiervoor sub 3.1. vermelde overleg tot bijstelling daarvan leidt.
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep ingesteld worden bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.