ECLI:NL:RBNHO:2024:3158

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
10414930 \ CV EXPL 23-1806
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagiers na annulering van vlucht en geldigheid van volmacht

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door Yource B.V., een vordering ingesteld tegen de buitenlandse vervoerder Delta Air Lines, Inc. naar aanleiding van de annulering van hun vlucht op 26 mei 2022 van Amsterdam naar Fort Lauderdale. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij annulering van een vlucht. De vervoerder heeft de annulering betwist en aangevoerd dat de passagiers tijdig zijn geïnformeerd over de annulering en omboeking naar een alternatieve vlucht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de passagiers tijdig zijn geïnformeerd. De kantonrechter oordeelt dat de passagiers recht hebben op compensatie van € 1.200,00 per persoon, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de vlucht had moeten aankomen. Daarnaast is de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat de passagiers niet hebben aangetoond dat zij de vervoerder buiten rechte hebben benaderd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter J.J. Dijk op 3 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10414930 \ CV EXPL 23-1806
Uitspraakdatum: 3 april 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],2. [eiser 2],beiden wonende te [plaats],

eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: [gemachtigde] (Yource B.V.)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
De buitenlandse vennootschap Delta Air Lines, Inc.,
gevestigd te Wilmington, Verenigde Staten,
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD N.V.)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 9 maart 2023 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 26 mei 2022 moest vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Hartsfield-Jackson Atlanta International Airport, Atlanta, Verenigde Staten naar Fort Lauderdale International Airport, Fort Lauderdale, Verenigde Staten, met de vluchtcombinatie KL6074 en KL5104.
2.2.
De vluchten zouden feitelijk worden uitgevoerd door de vervoerder onder vluchtcombinatie DL71 en DL2516.
2.3.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Atlanta (hierna: de vlucht) is geannuleerd.
2.4.
Yource B.V. (hierna: Yource) heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 217,80, althans een in redelijke justitie door de rechtbank te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Voorts verzoeken de passagiers de kantonrechter om een certificaat af te geven zoals bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012 (Brussel I bis-Verordening).
3.3.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
3.4.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt, voor zover relevant, bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder betwist sprake is van een rechtsgeldige volmacht en dat de passagiers Yource hebben gemachtigd om namens hen te procederen. Hij voert daartoe aan dat de handtekening van passagier sub 1 op de overgelegde volmacht niet overeenkomt met de op het paspoort van passagier sub 1 geplaatste handtekening. De handtekening van passagier sub 2 op de volmacht van passagier sub 2 is niet te verifiëren, nu er geen handtekening staat op het paspoort van passagier sub 2, aldus de vervoerder. De passagiers hebben hier tegenin gebracht dat de handtekeningen op de volmachten digitaal zijn gezet, waardoor deze altijd iets af wijken van een zogenaamde ‘
wet-ink’-handtekening. Ten aanzien van passagier sub 1 merken de passagiers op dat de handtekening voldoende gelijkenis heeft. Ten aanzien van passagier sub 2 geldt dat het overgelegde document een Marokkaans paspoort betreft en in Marokko is het niet standaard dat paspoorten handtekeningen bevatten.
4.3.
Het betoog van de vervoerder slaagt niet. Ten aanzien van de machtiging van passagier sub 1 heeft de vervoerder, tegenover de gemotiveerde weerlegging van de passagiers, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de – digitale – handtekening op de volmacht niet van passagier sub 1 afkomstig zou zijn en dat Yource niet zou zijn gemachtigd door passagier sub 2. Hierbij neemt de kantonrechter in overweging dat de passagiers, naast de volmacht, een boekingsbewijs en een kopie van hun paspoorten hebben overgelegd. Het had, gelet op de weerlegging door de passagiers, op de weg van de vervoerder gelegen om zijn betoog op dit punt nader te onderbouwen.
4.4.
De vervoerder voert aan dat de passagiers via ‘BudgetAir.nl’ tickets hebben geboekt voor de KLM-vluchten KL6074 en KL5104. KLM is dus de contractueel vervoerder, aldus de vervoerder. Deze vluchten zouden feitelijk worden uitgevoerd door de vervoerder onder zijn eigen vluchtnummers DL71 en DL2516. De vervoerder heeft de vlucht weliswaar geannuleerd, maar KLM heeft de passagiers omgeboekt op vluchtcombinatie UA71 van Amsterdam-Schiphol naar Newark (aankomst 11:15 uur lokale tijd) en UA581 van Newark naar Fort Lauderdale (aankomst 16:53 uur lokale tijd) op 26 mei 2022. Ter onderbouwing daarvan heeft de vervoerder een intern (log)bestand overgelegd. Volgens de vervoerder zijn de passagiers geïnformeerd over de omboeking. De vervoerder heeft ‘begrepen’ dat de passagiers gebruikmaken van de KLM-app. Passagiers die gebruikmaken van de app worden via die app op de hoogte gehouden van annulering en omboeking, waardoor de passagiers ook via die weg zullen hebben vernomen dat de vlucht is geannuleerd en zij zijn omgeboekt. Ter onderbouwing heeft de vervoerder de PNR-gegevens van KLM overgelegd, waaruit volgt dat de passagiers 2 uur en 46 minuten voor het geplande vertrek zijn omgeboekt op de alternatieve vluchtcombinatie. Daarmee is alternatief vervoer aangeboden op basis waarvan de passagiers niet meer dan één uur eerder (namelijk 45 minuten later) zouden vertrekken en niet meer dan twee uur later (namelijk één uur en acht minuten later) op hun eindbestemming zouden arriveren. De vervoerder beroept zich daarom op het bepaalde in artikel 5 lid 1 sub c onder iii van de Verordening.
4.5.
De passagiers hebben hier tegenin gebracht dat zij nooit bekend zijn geworden met de omboeking of geïnformeerd zijn dat zij waren omgeboekt naar een alternatieve vluchtcombinatie door KLM. Evenmin is gebleken dat de vervoerder actie heeft ondernomen om de passagiers hierover te informeren. Dit was wel zijn verantwoordelijkheid. Als
operatoris de vervoerder immers degene die gaat over het vluchtplan en de wijzigingen daarvan. Weliswaar heeft KLM een omboeking verricht, maar uit het overgelegde interne (log)bestand volgt niet dat de passagiers van deze omboeking op de hoogte zijn gebracht, aldus de passagiers.
4.6.
De kantonrechter oordeelt dat, anders dan de vervoerder heeft aangevoerd, de bewijslast ten aanzien van de mededeling van de annulering en de omboeking aan de passagiers, op de vervoerder rust. Het had, gelet op de betwisting door de passagiers, op de weg van de vervoerder gelegen om zijn verweer nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door aan te tonen dat er berichten (eventueel via de KLM-app) naar de passagiers zijn gestuurd. De vervoerder heeft daarom zijn verweer, mede in het licht van hetgeen door de passagiers is aangevoerd, onvoldoende onderbouwd, zodat niet vast is komen te staan dat de passagiers (tijdig) zijn geïnformeerd over de annulering en de omboeking. Dat uit de PNR-gegevens blijkt dat de passagiers zijn omgeboekt, doet voor de beoordeling van dit geschil niet ter zake. Uit de PNR-gegevens blijkt immers niet dat de passagiers zijn geïnformeerd over de annulering en de omboeking. Hetzelfde geldt voor de andere argumenten van de vervoerder. Nu niet is gebleken dat de passagiers tijdig zijn geïnformeerd, komt hen in beginsel recht op compensatie toe.
4.7.
De vervoerder heeft eerst bij conclusie van dupliek een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft niet toegelicht waarom hij dit standpunt eerst in dupliek heeft ingenomen en gesteld noch gebleken is dat hij dit niet al bij conclusie van antwoord naar voren had kunnen brengen. Hiertoe is hij op grond van het in artikel 128 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering neergelegde vereiste van concentratie van verweer wel gehouden. Nu hij dit heeft nagelaten, is dit verweer tardief. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer voorbij gaan. De vordering van de passagiers ligt dan ook voor toewijzing gereed.
4.8.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente wordt het volgende overwogen. De passagiers hebben compensatie gevorderd op grond van de Verordening en daarbij de wettelijke rente gevorderd met ingang “vanaf datum vlucht”. In tegenstelling tot het verweer van de vervoerder, is de kantonrechter van oordeel dat het hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade betreft, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 26 mei 2022, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
4.9.
De vraag die vervolgens voorligt is of de vervoerder rauwelijks is gedagvaard. Partijen twisten over de vraag of de passagiers de vervoerder buiten rechte hebben benaderd om tot een beëindiging van het geschil te komen. De brief van 5 september 2022, die als productie 4 bij dagvaarding, is overgelegd, is volgens de vervoerder niet aan hem verzonden. De adresgegevens op de ingebrekestelling komen niet overeen met de adresgegevens van de vervoerder, maar van KLM. De passagiers hebben hier tegenin gebracht dat op de brief het adres van KLM is opgenomen, maar dat de brief niet naar dit adres is verzonden. De brief is volgens de passagiers via een webformulier op de website van de vervoerder op 5 september 2022 ingediend.
4.10.
Wat daar ook van zij, uit de brief die de passagiers in het geding hebben gebracht blijkt niet dat de passagiers een juiste aanmaning aan de vervoerder hebben gestuurd – hetgeen overigens op verschillende manieren kan gebeuren – voordat de gerechtelijke procedure werd opgestart. Gezien de gemotiveerde betwisting van de vervoerder, hadden de passagiers in ieder geval nader moeten onderbouwen dat zij de brief daadwerkelijk hebben ingediend via de website van de vervoerder. Nu zij dit hebben nagelaten is de kantonrechter dan ook van oordeel dat de passagiers door hun werkwijze en proceshouding, waarbij zij op geen enkele wijze hebben getracht om eerst op een minnelijke wijze tot beëindiging van het geschil te komen, de vervoerder niet in de gelegenheid hebben gesteld om de zaak (eventueel) buiten rechte te kunnen afdoen. Uit de andere door de passagiers aangevoerde stellingen en bijbehorende stukken is niet anders gebleken. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden afgewezen en de kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.11.
De gevorderde afgifte van het certificaat ex artikel 53 EEX-Vo 1215/2012 wordt bij gebrek aan belang afgewezen. Een dergelijk certificaat is bedoeld voor de tenuitvoerlegging van beslissingen in een EU-lidstaat en de vervoerder is niet in een lidstaat gevestigd.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2022, tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter