ECLI:NL:RBNHO:2024:3182

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
9378679 \ CV EXPL 21-5287
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake compensatie voor annulering van vlucht door luchtvaartmaatschappij

In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met de luchtvaartmaatschappij Emirates, een vordering ingesteld na de annulering van hun vlucht op 13 en 14 maart 2019. De luchtvaartmaatschappij was niet verschenen op de eerste zitting, wat leidde tot een verstekvonnis op 23 juni 2021, waarin zij werd veroordeeld tot betaling van compensatie aan de passagiers. De vervoerder kwam in verzet tegen dit vonnis, stellende dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht verhinderden. De passagiers betwistten deze claim en stelden dat de annulering voornamelijk te wijten was aan een technisch mankement aan het vliegtuig.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. Bij de beoordeling van de vordering heeft de kantonrechter geconcludeerd dat de annulering van de vlucht niet kan worden gerechtvaardigd door de weersomstandigheden, aangezien het technische mankement de primaire reden voor de annulering was. De kantonrechter verwees naar eerdere rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd gesteld dat een technisch mankement inherent is aan de normale uitoefening van de luchtvaartactiviteit en derhalve geen buitengewone omstandigheid oplevert.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzet ongegrond verklaard en het verstekvonnis bevestigd, waarbij de luchtvaartmaatschappij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij annuleringen en de rechten van passagiers op compensatie volgens de Europese regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9378679 \ CV EXPL 21-5287
Uitspraakdatum: 3 april 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
Emirates,gevestigd te Dubai, Verenigde Arabische Emiraten,
eiseres in het verzet
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD N.V.)
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,
beiden wonende te [plaats 1] ,
3. [gedaagde 3] ,4. [gedaagde 4] ,beiden wonende te [plaats 2] ,
5. [gedaagde 5] ,wonende te [plaats 3] ,
6. [gedaagde 6] ,wonende te [plaats 4] ,
7. [gedaagde 7] ,wonende te [plaats 3] ,
8. [gedaagde 8] ,wonende te [plaats 4] ,
9. [gedaagde 9] ,10. [gedaagde 10] ,beiden wonende te [plaats 5] ,
11. [gedaagde 11] ,wonende te [plaats 6] ,
12. [gedaagde 12] ,13. [gedaagde 13] ,beiden wonende te [plaats 7] ,
14. [gedaagde 14] ,wonende te [plaats 8] ,
15. [gedaagde 15] ,16. [gedaagde 16] ,beiden wonende te [plaats 7] ,
17. [gedaagde 17] ,wonende te [plaats 9] ,
18. [gedaagde 18] ,19. [gedaagde 19] ,beiden wonende te [plaats 11],
20. [gedaagde 20] ,wonende te [plaats 10]
gedaagden in het verzet
hierna te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 2 maart 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder is niet verschenen, waarna de vervoerder bij verstekvonnis van 23 juni 2021 is veroordeeld.
1.2.
Bij dagvaarding van 20 juli 2021 is de vervoerder in verzet gekomen van dat verstekvonnis. De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 13 en 14 maart 2019 als volgt diende te vervoeren:
- Passagiers sub 1 en 2 van Amsterdam-Schiphol Airport via Dubai Airport, Dubai, Verenigde Arabische Emiraten, naar OR Tambo International Airport, Johannesburg, Zuid-Afrika, met de vluchtcombinatie EK148 en EK761;
- Passagiers sub 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 17, 18, 19 en 20 van Amsterdam-Schiphol Airport naar Dubai Airport, Dubai, Verenigde Arabische Emiraten, met vlucht EK148;
- Passagier sub 11 van Amsterdam-Schiphol Airport via Dubai Airport, Dubai, Verenigde Arabische Emiraten, naar Kuala Lumpur International Airport, Kuala Lumpur, Maleisië, met de vluchtcombinatie EK148 en EK346;
- Passagiers sub 14, 15 en 16 van Amsterdam-Schiphol Airport via Dubai Airport, Dubai, Verenigde Arabische Emiraten, naar Mactan International Airport, Cebu, Filippijnen, met de vluchtcombinatie EK148 en EK338.
2.2.
Vlucht EK148 van Amsterdam-Schiphol Airport naar Dubai Airport, Dubai, Verenigde Arabische Emiraten (hierna: de vlucht) is geannuleerd. De passagiers zijn omgeboekt naar alternatieve vluchten.
2.3.
De passagiers hebben van de vervoerder compensatie en vergoeding van hotelkosten van passagiers sub 17, 18, 19 en 20 gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers hebben bij inleidende dagvaarding gevorderd dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 12.546,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 maart 2019, althans de datum van de ingebrekestelling dan wel de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 1.089,66 dan wel € 968,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) dan wel het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (hierna: het Verdrag van Montreal). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier. Daarnaast vorderen passagiers sub 17, 18, 19 en 20 schadevergoeding vanwege een gemiste hotelovernachting op grond van artikel 5, 6, 8 en 9 van de Verordening dan wel artikel 19 van het Verdrag van Montreal, ter waarde van € 546,00.
3.3.
De vervoerder is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde, behoudens een gedeelte van de buitengerechtelijke incassokosten en de daarover gevorderde rente.
3.4.
De vervoerder vordert in de verzetdagvaarding om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verstekvonnis van 23 juni 2021 te vernietigen en de passagiers te veroordelen om al hetgeen de vervoerder ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan aan de vervoerder terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag der algehele voldoening, de oorspronkelijke vorderingen van de passagiers af te wijzen en de passagiers te veroordelen in de kosten van de verzetprocedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
De vervoerder legt aan de vordering ten grondslag dat de annulering van de vlucht het gevolg is geweest van (de doorwerking van) buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering, voor zover deze is gebaseerd op de Verordening, kennis te nemen.
4.2.
De kantonrechter overweegt ten aanzien van de gevorderde compensatie zoals bedoeld in artikel 7 van de Verordening als volgt. Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5 lid 1 onder c, sub i, ii of iii van de Verordening, heeft hij in beginsel een compensatieplicht. Dat is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. In nummer 14 van de considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in gevallen van (onder andere) weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen.
4.3.
De vervoerder stelt dat de vlucht in kwestie onderdeel uitmaakte van de rotatievlucht Dubai – Amsterdam – Dubai (vluchten EK147 en EK148). Vlucht EK147 van Dubai naar Amsterdam is tijdig in Amsterdam gearriveerd. Tijdens deze vlucht hebben de bemanningsleden een vibratie aan het neuswiel gevoeld, waarbij zij dachten aan een technisch mankement. Om dit vast te stellen moest een relatief eenvoudige
“spin check”aan het neuswiel te worden uitgevoerd. Met een
spin checken een eventuele reparatie zou naar verwachting niet veel tijd gemoeid zijn. De test kon echter niet worden uitgevoerd vanwege slechte weersomstandigheden op de luchthaven van Amsterdam. Hiertoe heeft de vervoerder een meteorologisch rapport overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat de luchthaven van Amsterdam ten tijde van de vlucht te kampen had met zeer harde wind en windstoten. Daardoor kon de test niet worden uitgevoerd. Dit blijkt ook uit een eveneens door de vervoerder overgelegde aantekening van een
engineeruit het
maintenance log. Ten slotte was er geen ruimte in de hangars op de luchthaven van Amsterdam om de reparatie uit te voeren omdat de vlucht in kwestie werd uitgevoerd met een Airbus A380. Luchtvaartmaatschappijen op de luchthaven van Amsterdam vliegen niet met dit type vliegtuig, zodat de hangars aldaar niet op dergelijke grote vliegtuigen berekend zijn. Uiteindelijk was de vervoerder genoodzaakt de vlucht te annuleren, aldus de vervoerder.
4.4.
De passagiers betwisten dat sprake is van een buitengewone omstandigheid. Een technisch mankement is geen buitengewone omstandigheid. Dat het repareren van het mankement vanwege harde wind kennelijk langer duurde doet niet ter zake, nu de reden van de vertraging initieel was gelegen in het mankement en niet in de wind. Zonder het mankement hadden de passagiers geen vertraging gehad. Volgens de passagiers blijkt uit het door de vervoerder als productie 5 bij de verzetdagvaarding aangevoerde vluchtrapport dat de vlucht hoe dan ook tot 15:30 uur lokale tijd zou worden vertraagd vanwege het technische mankement. Dit vluchtrapport vermeldt immers:
“13:00 – advise by engineering wheel bearing and possible wheel change. Equipment to jack up /ac arranged. 13:32 – engineer advised to delay flight to 15:30LT, advised DXB”.Ten slotte maakt het feit dat er geen geschikte hangars voor een Airbus A380 op Schiphol zijn, niet dat sprake is van een buitengewone omstandigheid. De vervoerder heeft er zelf voor gekozen om de vlucht met dit toestel uit te voeren. Dat hij niet in staat was om het technische mankement te verhelpen betreft een operationeel risico, aldus de passagiers.
4.5.
De vervoerder heeft hier tegenin gebracht dat met de check en de reparatie onder normale omstandigheden ongeveer 30 minuten zouden zijn gemoeid en niet, zoals de passagiers hebben aangevoerd, 60 minuten (verschil tussen de geplande vertrektijd van 14:30 uur lokale tijd en de door de passagiers aangevoerde aangepaste vertrektijd van 15:30 uur). Onder normale omstandigheden zou de vlucht dus met een vertraging van rond de 30 minuten zijn vertrokken. Daarom is de annulering het gevolg van de zeer harde wind. Daarnaast zouden de werkzaamheden evenmin aan een kleiner toestel uitgevoerd kunnen worden vanwege de harde wind. Ten slotte is de vervoerder afhankelijk van de faciliteiten van de luchthaven en kan niet van haar worden gevergd dat zij zelf zorgt voor de inrichting daarvan, aldus de vervoerder.
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. Partijen twisten over de vraag of de oorzaak van de annulering is gelegen in het technische mankement aan het vliegtuig of in de weersomstandigheden. Gesteld noch gebleken is dat de weersomstandigheden op zichzelf – afgezien van het technische mankement – zodanig waren dat zij de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderden. De (primaire) reden voor de annulering van de vlucht is dan ook gelegen in het technische mankement. In een arrest van 17 september 2015 (Van der Lans/KLM, C-257/14) heeft het Hof overwogen dat een technisch mankement of een indicatie daarvan, in beginsel moet worden beschouwd als inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij en aldus geen buitengewone omstandigheid oplevert. Dit geldt alleen niet voorvallen waarbij een fabrikant van de toestellen waaruit de vloot van de luchtvaartmaatschappij is samengesteld, of een bevoegde autoriteit, zou bekendmaken dat deze toestellen een verborgen fabricagefout vertonen die gevolg heeft voor de vliegveiligheid, of in geval van schade aan luchtvaartuigen door sabotage of terrorisme. Gesteld noch gebleken is dat in dit geval sprake was van een van de voorgaande situaties. De kantonrechter is daarom van oordeel dat geen sprake is geweest van buitengewone omstandigheden. De omstandigheid dat met een dergelijke reparatie onder gewone weersomstandigheden ongeveer 30 minuten vertraging zou zijn gemoeid, maakt dit niet anders. Er blijft immers sprake van een technisch mankement, niet zijnde een fabricagefout of veroorzaakt door sabotage of terrorisme. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering te voorkomen. De veroordeling tot compensatie kan daarom in stand blijven.
4.7.
Ten aanzien van de bij de oorspronkelijke dagvaarding gevorderde vergoeding van de hotelkosten van de passagiers, overweegt de kantonrechter als volgt. Eerst bij conclusie van repliek in oppositie heeft de vervoerder, kort gezegd, gesteld dat deze kosten onvoldoende onderbouwd zijn en dat hij niet de contractuele wederpartij is bij wie vergoeding van deze kosten gevorderd kan worden.
4.8.
De vervoerder heeft niet toegelicht waarom hij de hiervoor uiteengezette standpunten eerst bij repliek in oppositie heeft ingenomen en gesteld noch gebleken is dat hij deze niet al bij de verzetdagvaarding naar voren heeft kunnen brengen. Hiertoe is hij op grond van het in artikel 128 lid 3, gelezen in verbinding met artikel 147 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering neergelegde vereiste van concentratie van verweer wel gehouden. Nu hij dit heeft nagelaten, is dit verweer tardief. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer voorbij gaan.
4.9.
De conclusie is dat het verzet ongegrond is en dat het verstekvonnis zal worden bevestigd. De vervoerder zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van de verzetprocedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het verzet ongegrond en bevestigt het verstekvonnis van 23 juni 2021 in de zaak met zaaksnummer 9250639 \ CV EXPL 21-3617
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die tot en met vandaag voor de passagiers worden vastgesteld op een bedrag van € 406,00 aan salaris van de gemachtigde van de passagiers;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter