ECLI:NL:RBNHO:2024:3186

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
9040604 \ CV EXPL 21-1096
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers bij schemawijziging en annulering van vlucht

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Achmea Rechtsbijstand (eiseres) en Emirates (gedaagde). De zaak betreft een vordering van Achmea, die de vermeende vorderingsrechten van passagiers heeft overgenomen, tegen de vervoerder Emirates wegens compensatie na een schemawijziging van een geboekte vlucht. De passagiers hadden op 11 oktober 2018 een pakketreis geboekt bij TUI, inclusief een retourvlucht van Amsterdam naar Denpasar via Dubai. Echter, op 21 november 2018 werden zij geïnformeerd over een wijziging in hun vlucht, waardoor zij op 27 november 2018 met een andere vlucht (EK150) vertrokken en later met vlucht EK398 naar hun eindbestemming vlogen. Achmea vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die rechten van luchtreizigers regelt bij annuleringen en vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering, stellende dat er geen bevestigde boeking was voor de oorspronkelijke vluchten. De kantonrechter oordeelde dat de boekingsbevestiging van TUI als een bevestigde boeking kan worden aangemerkt, ondanks dat deze onder voorbehoud was. De rechter concludeerde dat de schemawijziging als een annulering moet worden beschouwd, waardoor de vervoerder compensatie verschuldigd was. De vordering van Achmea werd toegewezen, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9040604 \ CV EXPL 21-1096
Uitspraakdatum: 13 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
Stichting Achmea Rechtsbijstand
gevestigd te Tilburg
eiseres
hierna te noemen: Achmea
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap
Emirates
gevestigd te Dubai, Verenigde Arabische
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD N.V.)

1.Het procesverloop

1.1.
Achmea heeft bij dagvaarding van 11 november 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Achmea heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: de passagiers) hebben op 11 oktober 2018 bij TUI een pakketreis geboekt. Onderdeel van de pakketreis was een retourvlucht Amsterdam – Denpasar (Indonesië) via Dubai. In de boekingsbevestiging is opgenomen dat dat de passagiers op 27 november 2018 om 14.30 uur lokale tijd zouden vertrekken vanaf Amsterdam-Schiphol Airport om vervolgens op 28 november 2018 om 14.30 uur lokale tijd aan te komen in Denpasar (Indonesië). De boekingsbevestiging vermeldt het vluchtnummer EK450.
2.2.
De passagiers zijn uiteindelijk op 27 november 2018 met vlucht EK150 om 22.00 uur lokale tijd van Amsterdam-Schiphol Airport vertrokken en zijn op 28 november 2018 om 07.21 uur lokale tijd in Dubai aangekomen, van waar zij met vlucht EK398 om 09.01 uur lokale tijd zijn vertrokken en om 22.06 uur lokale tijd in Denpasar zijn aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben hun vermeende vorderingsrecht door middel van cessie overgedragen aan Achmea.
2.4.
Achmea heeft compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Achmea vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 november 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van de betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Achmea heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Achmea stelt dat de vervoerder vanwege een schemawijziging dan wel annulering dan wel omboeking gehouden is tot compensatie conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt, voor zover relevant, bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Achmea heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de passagiers bij TUI een pakketreis hebben geboekt, waarbij ze door de vervoerder op 27 en 28 november 2018 vervoerd zouden worden van Amsterdam-Schiphol Airport via Dubai Airport, Dubai (Verenigde Arabische Emiraten) naar Ngurah Rai Airport, Denpasar (Indonesië), met de vluchtcombinatie EK148 en EK450. De passagiers zijn zes dagen voor de vlucht geïnformeerd over een schemawijziging, waardoor de vlucht voor de passagiers als geannuleerd beschouwd kan worden, aldus Achmea. Hiertoe heeft Achmea onder meer een boekingsbevestiging van TUI overgelegd.
4.3.
De vervoerder heeft hiertegen aangevoerd dat tussen de passagier en de vervoerder geen vervoersovereenkomst bestaat voor vlucht EK148 en vlucht EK450 op 27 en 28 november 2018. Ter onderbouwing verwijst de vervoerder naar het
“Passenger Name Record”(PNR) uit zijn eigen systeem (productie 1 bij de Conclusie van Antwoord), waaruit volgens hem volgt dat de reservering voor vlucht EK148 niet is voltooid en voor vlucht EK450 geen reservering is gemaakt. Uit dit systeem blijkt voorts dat de reservering voor vlucht EK148 is geannuleerd en stoelen zijn geboekt aan boord van vlucht EK150 en EK398, aldus de vervoerder. Voorts betwist de vervoerder dat uit de door Achmea overgelegde boekingsbevestiging volgt dat de passagiers een bevestigde boeking hadden voor vlucht EK148 en vlucht EK450.
4.4.
Achmea stelt dat de door TUI afgegeven boekingsbevestiging als een bevestigde boeking voor vlucht EK148 en EK450 moet worden gezien. De boekingsbevestiging omvat de inhoud van de overeenkomst zoals deze met TUI is gesloten, aldus Achmea. Er is dus, (mede) gelet op het arrest van het Hof van 21 december 2021 (Azurair e.a., gevoegde zaken C-146/20, C-188/20, C-196/20 en C-270/20), sprake van een bevestigde boeking in de zin van de Verordening. De vervoerder heeft hier tegenin gebracht dat uit het voornoemde arrest (ook) volgt dat de passagiers moeten beschikken over een document waaruit volgt dat de reisorganisator een onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan om de passagiers op de betreffende vluchten te (doen) vervoeren. De boekingsbevestiging kan niet als zodanig worden aangemerkt, nu TUI hierin duidelijk heeft aangegeven dat de vermelde tijden onder voorbehoud waren en de e-tickets op een later moment zouden worden toegezonden. Hiermee heeft TUI geen onvoorwaardelijke toezegging gedaan om de passagiers op vlucht EK148 en EK450 te vervoeren. Ook geeft de boekingsbevestiging op zich de passagiers geen recht op vervoer, aldus de vervoerder.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat uit artikel 3 lid 2 van de Verordening volgt dat voor de toepassing van de Verordening is vereist dat de passagiers beschikken over een bevestigde boeking voor de vluchten in kwestie, waarbij onder een boeking wordt verstaan:
“het feit dat de passagier een ticket heeft of een ander bewijs dat de boeking is aanvaard en geregistreerd door de luchtvaartmaatschappij of de touroperator”. Het Hof heeft in het arrest van 21 december 2021 (Azurair e.a., gevoegde zaken C-146/20, C-188/20, C-196/20 en C-270/20) een ruimere definitie aan het begrip ‘bevestigde boeking’ gegeven door te oordelen dat wanneer een touroperator die een overeenkomst met een passagier heeft gesloten en hem een ‘ander bewijs’ verstrekt in de zin van artikel 2, onder g van de Verordening, dit andere bewijs ook gelijkstaat aan een ‘bevestigde boeking’. De bewijslast met betrekking tot het voorgaande rust op Achmea.
4.6.
De vervoerder heeft niet betwist dat TUI in dit geval als touroperator heeft gefungeerd. De door Achmea overgelegde boekingsbevestiging kan dan ook als een bevestigde boeking in de zin van de Verordening worden aangemerkt. De boekingsbevestiging is immers uitgegeven door TUI en vermeldt de luchthaven van vertrek en aankomst, een (van de) vluchtnummer(s) en de vertrek- en aankomsttijden van de vluchten EK148 en EK450. De omstandigheid dat deze boekingsbevestiging onder voorbehoud van wijzigingen was, maakt dit niet anders. In tegenstelling tot hetgeen de vervoerder betoogt, heeft het Hof in het eerder genoemde arrest immers niet geoordeeld dat er sprake moet zijn van een onvoorwaardelijke toezegging door de touroperator. De omstandigheid dat de boekingsbevestiging op zich de passagiers geen recht geeft op vervoer, doet hier evenmin aan af. Ten slotte maakt ook de omstandigheid dat TUI op het moment dat de boekingsbevestiging verzonden werd, nog geen stoelen had gekocht voor de vluchten EK148 en EK450, dit niet anders. Uit het voornoemde arrest van het Hof volgt immers dat ook van een bevestigde boeking kan worden gesproken wanneer de touroperator van de betrokken luchtvaartmaatschappij geen bevestiging van de vertrek- en aankomsttijden van de vlucht heeft ontvangen.
4.7.
Voorts heeft de vervoerder aangevoerd dat er in dit geval geen sprake is van een annulering in de zin van de Verordening, nu alle vluchten conform planning zijn uitgevoerd en er ook geen wijziging van de vluchttijden is aangebracht.
4.8.
Zoals hiervoor overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat de passagiers beschikten over een bevestigde boeking voor de vluchten EK148 en EK450. Uit productie 2 bij de dagvaarding volgt dat de passagiers op 21 november 2018 een “schemawijziging” van TUI hebben ontvangen waaruit volgt dat de passagiers op 27 en 28 november 2018 met vlucht EK150 en EK398 zouden worden vervoerd van Amsterdam naar Denpasar. De kantonrechter stelt op basis van het voorgaande vast dat hierbij niet alleen de vertrektijden zijn gewijzigd, maar ook de vluchtnummers. Gelet op deze en alle overige omstandigheden van het geval is deze schemawijziging aan te merken als een omboeking naar een compleet andere vlucht. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de oorspronkelijke vlucht voor de passagiers als geannuleerd moet worden beschouwd, hetgeen ook volgt uit een arrest van het Hof van 21 december 2021 (Airhelp, C-263/20).
4.9.
Als onweersproken staat vast dat de passagiers op 21 november 2018 zijn geïnformeerd over de schemawijziging c.q. annulering. Nu gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c, sub i, ii, of iii van de Verordening, geldt in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. De vervoerder heeft geen beroep gedaan op buitengewone omstandigheden, zodat de vordering van de passagiers voor toewijzing gereed ligt.
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar, met dien verstande dat deze toewijsbaar is met ingang van de datum waarop de passagiers schade hebben geleden, zijnde de datum waarop de passagiers op de eindbestemming hadden moeten aankomen. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 28 november 2018.
4.11.
Achmea heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, behoudens het volgende, worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagier in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.12.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze in het ongelijk wordt gesteld. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door Achmea worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan Achmea van € 1.417,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 28 november 2018, en over € 217,80 vanaf 11 november 2020 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van Achmea tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 507,00;
salaris gemachtigde € 408,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 102,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door Achmea worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter