ECLI:NL:RBNHO:2024:3216

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
15/130983-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel en bezit van vuurwapen en drugs door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel, en het voorhanden hebben van een vuurwapen en hard- en softdrugs. De verdachte heeft op 24 mei 2023 in Uitgeest zijn stiefmoeder mishandeld, wat resulteerde in meerdere fracturen aan haar gezicht. Daarnaast heeft hij op 19 februari 2023 in Badhoevedorp een aanzienlijke hoeveelheid hasjiesj en MDMA voorhanden gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging. De verdachte heeft tijdens de zitting een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 50 dagen, waarvan 6 dagen onvoorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uren, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en toezicht door de jeugdreclassering. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische en psychiatrische rapporten die de gedragsstoornissen van de verdachte beschrijven, en heeft geoordeeld dat de mishandeling in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan met het oog op de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en heeft de noodzaak van behandeling en begeleiding van de verdachte benadrukt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/130983-23 en 15/165189-23 (ttz. gev.)
Uitspraakdatum: 13 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis(P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 28 februari 2024 in de zaken tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [het adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie [de OvJ] en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.B.J. Hiemstra, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is onder het parketnummer 15/130983-23 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 mei 2023 te Uitgeest , in elk geval in Nederland,
[het slachtoffer] heeft mishandeld door die [het slachtoffer] een of meermalen in het gezicht/tegen het hoofd te slaan/stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere fracturen aan de neus en/of aan een kaak en/of een oogkas, ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 24 mei 2023 te Uitgeest
een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie,
te weten een start/alarmwapen [Italiaanse BBM, model/type GAP uiterlijk gelijkend op een pistoolmodel Glock] voorhanden heeft gehad.
Aan verdachte is onder het parketnummer 15/165189-23 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 februari 2023 te Badhoevedorp , gemeente Haarlemmermeer
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 56,51 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj),
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 19 februari 2023 te Badhoevedorp , gemeente Haarlemmermeer
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle vier ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd wat betreft de bewezenverklaring van alle vier ten laste gelegde feiten.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van alle vier ten laste gelegde feiten.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van alle vier bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van 15/130983-23 feit 1:
­ de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
­ het proces-verbaal van aangifte van [het slachtoffer] van 24 mei 2023 (dossierpagina’s 7 t/m 9);
­ het proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangeefster [het slachtoffer] van 25 mei 2023 (dossierpagina’s 10 t/m 13);
­ een schriftelijk stuk, inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten het verslag Spoedeisende Hulp (SEH) van 24 mei 2023 van [anios] , arts niet in opleiding tot specialist (anios) van de SEH, en [SEH-arts] , SEH-arts (dossierpagina’s 14 t/m 16).
Ten aanzien van 15/130983-23 feit 2:
­ de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
­ het proces-verbaal schouw start/alarmwapen van verbalisant [de verbalisant 1] van 26 mei 2023 (dossierpagina’s 54 t/m 55).
Ten aanzien van 15/165189-23 feit 1:
­ de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
­ het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [de verbalisant 2] van 29 maart 2023 (dossierpagina 25).
Ten aanzien van 15/165189-23 feit 2:
­ de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
­ het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van verbalisanten [de verbalisant 3] en [de verbalisant 4] van 17 april 2023 (dossierpagina’s 28 t/m 31).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder het parketnummer 15/130983-23 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 24 mei 2023 te Uitgeest [het slachtoffer] heeft mishandeld door die [het slachtoffer] meermalen in het gezicht te slaan en te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere fracturen aan de neus, kaak en oogkas, ten gevolge heeft gehad;
2.
hij omstreeks 24 mei 2023 te Uitgeest een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een start/alarmwapen Italiaanse BBM, model/type GAP uiterlijk gelijkend op een pistoolmodel Glock voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder het parketnummer 15/165189-23 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 19 februari 2023 te Badhoevedorp , gemeente Haarlemmermeer
opzettelijk aanwezig heeft gehad 56,51 gram hasjiesj, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 19 februari 2023 te Badhoevedorp , gemeente Haarlemmermeer
opzettelijk aanwezig heeft gehad 16 pillen bevattende MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
15/130983-23 feit 1: mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
15/130983-23 feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
15/165189-23 feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
15/165189-23 feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft (mondeling) gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 74 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en onder de dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een werkstraf van de maximale duur, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en het resterende deel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden, een passende straf is. De raadsman acht een voorwaardelijke jeugddetentie – net als de Raad – niet in het belang van verdachte, nu de kans bestaat dat dit verlammend zal werken. De verdediging verwijst hiertoe ook naar het advies van de Pro Justitia rapporteurs om het bewezenverklaarde verdachte in een verminderde mate toe te rekenen. Verder wijst de verdediging erop dat verdachte al 44 dagen in voorarrest heeft gezeten en zich al lange tijd goed heeft gehouden aan de strakke schorsingsvoorwaarden. Het is van belang dat het ingezette hulpverleningstraject wordt voortgezet en uitgebreid.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich binnen iets meer dan drie maanden schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten.
Het meest heftige feit is de mishandeling van zijn stiefmoeder. Verdachte heeft zich richting haar zeer agressief gedragen, door haar flink te slaan en te stompen in het gezicht in haar eigen woning op een voor haar onverwacht moment. Hij heeft dit volgens zijn eigen verklaringen gedaan, omdat zij niet met hem in gesprek wilde gaan en hem voor zijn gevoel aan het uitlachen was. Wat daar ook van zij, de reactie van verdachte daarop is volkomen buiten proportie geweest. Door deze geweldsexplosie heeft de stiefmoeder zwaar lichamelijk letsel opgelopen (meerdere fracturen in het gezicht). Uit haar slachtofferverklaring ter zitting blijkt dat de mishandeling een enorme en langdurige impact op haar heeft. Een jaar na de pleegdatum heeft zij namelijk nog veel last van wat haar is aangedaan, ook in psychische zin. Ook verdachtes vader is geraakt door de mishandeling van de stiefmoeder (zijn partner). Hij was op dat moment in de tuin bezig en heeft haar vlak na de mishandeling in bebloede toestand aangetroffen. Dit moet heftig voor hem zijn geweest gelet op de foto’s waaruit de toestand van de stiefmoeder blijkt, direct na de mishandeling. Daarnaast zorgt dit soort misdrijven ook voor gevoelens van onveiligheid in de directe omgeving van de daders en slachtoffers, zoals voor de buren in dit geval, en verder in de samenleving.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en hard- en softdrugs. Ook dit zijn ernstige feiten. Zo is het een feit van algemene bekendheid dat het bezit van een vuurwapen in de samenleving in toenemende mate leidt tot het gemakkelijk gebruik ervan, met alle risico's van dien voor de betrokkenen en voor toevallig aanwezige derden.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 januari 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor enig gewelds-, wapen- of drugsdelict;
  • het Pro Justitia psychologisch onderzoeksrapport van 30 november 2023 van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog;
  • het Pro Justitia psychiatrisch onderzoeksrapport van 6 december 2023 van [psychiater] , (kinder- en jeugd) psychiater, en [arts assistent] , aios psychiatrie;
  • het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de Raad van 23 februari 2024.
Het psychologisch rapport van 30 november 2023 houdt onder meer in dat bij verdachte sprake is van ADHD, ASS, een cannabisverslaving (in vroege, gedwongen remissie), een gameverslaving, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, ouder-kind relatieproblematiek en vroegkinderlijk trauma.
Het psychiatrisch rapport van 6 december 2023 houdt daarnaast in dat bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis.
In beide rapporten staat verder dat deze stoornissen ook ten tijde van de ten laste gelegde mishandeling aanwezig waren en de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte hebben beïnvloed. De rapporteurs adviseren die mishandeling aan verdachte in geval van bewezenverklaring in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt door de rapporteurs als hoog ingeschat.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van die rapporten en maakt die tot de hare. Gelet op de aard van de geconstateerde stoornissen gaat de rechtbank ervan uit dat deze aanwezig waren ten tijde van alle tenlastegelegde feiten, dat deze de gedragskeuzes of gedragingen van verdachte ten tijde van alle tenlastegelegde feiten hebben beïnvloed en dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate dient te worden toegerekend.
Uit het rapport van 23 februari 2024 en de toelichting daarop ter zitting blijkt dat de Raad, in overleg en samenspraak met de jeugdreclassering, achter het advies van de Pro Justitia rapporteurs staat dat een langdurige, persoonsgerichte behandeling van verdachte noodzakelijk is. Met de huidige begeleiding bij MareZorg , aangevuld met de te starten externe behandeling, schat de Raad het risico op recidive binnen een paar maanden in als laag. De Raad adviseert dan ook om een voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan dergelijke bijzondere voorwaarden te verbinden om verdachte te helpen in zijn verdere ontwikkeling en het recidive risico (verder) te verlagen. De Raad adviseert om een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen en niet een deels voorwaardelijke jeugddetentie. De Raad schat namelijk in dat het kader van voorwaardelijke jeugddetentie niet het gewenste effect zal sorteren, gezien de angst van verdachte voor terugkeer naar een Forensisch Centrum Jeugd en de verlammende werking daarvan.
De rechtbank neemt daarnaast (ten voordele) van verdachte in aanmerking, dat verdachte door zijn houding ter zitting ervan blijk heeft gegeven dat hij inziet dat hij fout is geweest en zijn excuses heeft aangeboden aan zijn stiefmoeder. Hij heeft ook laten zien dat hij het belang van zijn behandeling en begeleiding inziet.
Alles afwegende is de rechtbank – anders dan geadviseerd door de Raad en bepleit door de verdediging – van oordeel dat een jeugddetentie van na te noemen duur een passende straf is. Het enkel opleggen van een werkstraf staat niet in verhouding tot de ernst van de bewezenverklaarde mishandeling en het wapenbezit. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 44 dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht. Dat betekent dat verdachte niet terug hoeft naar detentie. Ook zalt het voorwaardelijk deel aan jeugddetentie dat nog boven zijn hoofd blijft hangen, niet te hoog zijn. In zoverre wordt in enige mate rekenschap gegeven van de inschatting van de Raad dat een voorwaardelijke jeugddetentie verlammend zal werken.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter ook hierbij bepalen dat een groot gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Daarmee houdt de rechtbank rekening met de (op dit moment) beperkte draagkracht van verdachte in samenhang met het strakke en intensieve pakket aan bijzondere voorwaarden waar hij zich aan zal moeten houden. Er zal verder worden bepaald dat het onvoorwaardelijk opgelegde gedeelte van de werkstraf binnen een termijn van negen maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis dient te worden voltooid.
De rechtbank zal – gelet op de bepaling van artikel 77y, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht – een proeftijd van twee jaren verbinden aan de voorwaardelijke delen van de jeugddetentie en van de werkstraf, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank zal aan de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie en werkstraf, de bijzondere voorwaarden verbinden zoals die zijn geadviseerd door de Raad in het raadsrapport en aangevuld ter zitting. Die voorwaarden houden kortgezegd in: toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering, wonen bij en zich laten begeleiden door MareZorg , meewerken aan het vinden van een vervolgplek en daar verblijven, meewerken aan een onderzoek door de GGZ en aan de daaruit voortvloeiende behandeladviezen en een zinvolle dagbesteding hebben in de vorm van (betaald) werk en/of opleiding.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De rechtbank stelt verder vast dat de Pro Justitia rapporteurs het recidiverisico als hoog inschatten. Ook de Raad schat het recidiverisico op dit moment, buiten de huidige setting van MareZorg en zonder verdere behandeling, (ter zitting) als hoog in. De rechtbank is in dat licht bezien van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan indien de voortzetting van de behandeling niet gegarandeerd is. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen, aan de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie verbonden voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 300 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 26, 55 van de Wet wapens en munitie;
artikel 2, 3, 10, 11 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder parketnummer 15/130983-23 onder 1. en 2. en parketnummer 15/165189-23 onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de hiervoor onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
vijftig (50) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot zes (6) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
­ zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering van Jeugdbescherming (Regio [plaats] ) betreffende zijn gedrag, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
­ woont bij en zich laat begeleiden door MareZorg , zolang de jeugdreclassering dit in overleg met MareZorg nodig acht;
­ meewerkt aan het vinden van een passende vervolgplek, daar verblijft en zich aan de (huis)regels houdt, zolang de jeugdreclassering dit in overleg met die vervolgplek nodig acht;
­ meewerkt aan een onderzoek door een GGZ instelling, welk onderzoek kan gaan over verslaving, (vergroten van) emotieregulatie-, agressieregulatie- en copingvaardigheden, aangaan van gezonde relaties en beter leren remmen/inhouden van gedrag, en aan de daaruit voortvloeiende behandeladviezen, zolang de jeugdreclassering dit in overleg met de behandelaar(s) nodig acht;
­ een zinvolle en gestructureerde dagbesteding heeft in de vorm van (betaald) werk en/of opleiding.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming (Regio [plaats] ), gevestigd te [plaats] , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van die wet uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
tachtig (80) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door veertig (40) dagen jeugddetentie, met bevel dat een gedeelte groot
zestig (60) uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door dertig (30) dagen jeugddetentie,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
­ zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering van Jeugdbescherming (Regio [plaats] ) betreffende zijn gedrag, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
­ woont bij en zich laat begeleiden door MareZorg , zolang de jeugdreclassering dit in overleg met MareZorg nodig acht;
­ meewerkt aan het vinden van een passende vervolgplek, daar verblijft en zich aan de (huis)regels houdt, zolang de jeugdreclassering dit in overleg met die vervolgplek nodig acht;
­ meewerkt aan een onderzoek door een GGZ instelling, welk onderzoek kan gaan over verslaving, (vergroten van) emotieregulatie-, agressieregulatie- en copingvaardigheden, aangaan van gezonde relaties en beter leren remmen/inhouden van gedrag, en aan de daaruit voortvloeiende behandeladviezen, zolang de jeugdreclassering dit in overleg met de behandelaar(s) nodig acht;
­ een zinvolle en gestructureerde dagbesteding heeft in de vorm van (betaald) werk en/of opleiding.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming (Regio [plaats] ), gevestigd te [plaats] , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 44 dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Ok, voorzitter,
mrs. E.C.M. van Mierlo en R.M. Verberne, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Hausenblasová,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 maart 2024.
Mr. Verberne is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.