ECLI:NL:RBNHO:2024:3309

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
10799255
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Achterstallige betalingen zorgverzekering en oneerlijk beding in algemene voorwaarden

In deze civiele zaak heeft de onderlinge waarborgmaatschappij Zorg en Zekerheid U.A. een vordering ingesteld tegen een gedaagde wegens achterstallige betalingen voor zijn zorgverzekering. De gedaagde heeft een zorgverzekering bij Zorg en Zekerheid en heeft niet alle maandelijkse premiebedragen tijdig betaald, met een totale achterstand van € 204,86. Zorg en Zekerheid heeft geprobeerd een betalingsregeling te treffen, maar de gedaagde heeft deze regeling niet volledig nagekomen en heeft nieuwe betalingsachterstanden laten ontstaan. Na herhaaldelijke aanmaningen heeft Zorg en Zekerheid de vordering uit handen gegeven aan Flanderijn Gerechtsdeurwaarders.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet betwist dat hij een betalingsachterstand heeft en dat Zorg en Zekerheid voldoende bewijs heeft geleverd van de verschuldigde hoofdsom. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de hoofdsom en de wettelijke rente toegewezen, maar de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen. Dit omdat het beding in de algemene voorwaarden dat deze kosten regelt, als oneerlijk werd beoordeeld. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde overwegend in het ongelijk was gesteld en hem werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

In reconventie heeft de gedaagde een schadevergoeding van € 1.000,- geëist, omdat hij zich belemmerd voelde in zijn rouwproces na het overlijden van zijn moeder. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen, omdat Zorg en Zekerheid zich redelijk heeft opgesteld en de gedaagde zijn verplichtingen niet is nagekomen. De kantonrechter heeft de proceskosten in reconventie op nihil vastgesteld, aangezien Zorg en Zekerheid geen verweer heeft gevoerd tegen deze vordering.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 10799255 \ CV EXPL 23-7459
Vonnis van 10 april 2024
in de zaak van
de onderlinge waarborgmaatschappij met uitgesloten aansprakelijkheid
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ ZORGVERZEKERAAR ZORG EN ZEKERHEID U.A.,
gevestigd te Leiden,
eisende partij,
hierna te noemen: Zorg en Zekerheid,
gemachtigde: Flanderijn gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Zorg en Zekerheid heeft bij dagvaarding van 9 oktober 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord.
1.2.
Zorg en Zekerheid heeft hierop schriftelijk gereageerd (repliek), waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven (dupliek).

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft een zorgverzekering bij Zorg en Zekerheid. Voor deze zorgverzekering dient [gedaagde] maandelijks premie te betalen.
2.2.
[gedaagde] heeft niet alle maandelijkse premiebedragen (tijdig) betaald. De premiemaanden januari 2022, juni 2022, juli 2022 en september 2022 zijn (deels) onbetaald gelaten. De achterstand betreft een totaalbedrag van € 204,86.
2.3.
Bij brief van 16 maart 2022 heeft Zorg en Zekerheid met [gedaagde] een betalingsregeling afgesproken. In deze brief staat vermeld dat [gedaagde] de op dat moment bestaande achterstand zal afbetalen in zes maandelijkse termijnen van € 29,20. [gedaagde] is de betalingsregeling deels nagekomen. Nadien heeft [gedaagde] nieuwe betalingsachterstanden laten ontstaan.
2.4.
[gedaagde] is herhaaldelijk door Zorg en Zekerheid aangeschreven met betrekking tot de achterstand. [gedaagde] heeft de achterstand niet (volledig) betaald. Op 28 november 2022 heeft Zorg en Zekerheid telefonisch contact opgenomen met [gedaagde]. Tijdens dat gesprek is de afspraak gemaakt dat [gedaagde] een bedrag ter hoogte van € 175,76 naar Zorg en Zekerheid zou overmaken om te voorkomen dat de vordering ter incasso aan Flanderijn Gerechtsdeurwaarders (hierna: Flanderijn) zou worden overgedragen.
2.5.
Omdat betaling uitbleef, heeft Zorg en Zekerheid haar vordering uit handen gegeven aan Flanderijn. Flanderijn heeft [gedaagde] op 7 december 2022 verzocht het openstaande bedrag binnen vijftien dagen te betalen en zo te voorkomen dat bijkomende kosten in rekening zouden worden gebracht. Op 23 december 2022 heeft Flanderijn [gedaagde] opnieuw aangeschreven met het verzoek de vordering plus bijkomende kosten te betalen dan wel een betalingsregeling af te spreken. Op 10 januari 2023 heeft [gedaagde] contact opgenomen met Flanderijn. Hij heeft toen zijn persoonlijke omstandigheden toegelicht (zijn moeder was overleden en hij had tijdelijk geen toegang tot de en/of rekening) en aangegeven dat hij in de derde week van februari 2023 weer over zijn rekening kon beschikken. Op 17 februari 2023 nam [gedaagde] wederom telefonisch contact op met Flanderijn. Volgens [gedaagde] klopte de vordering niet en hij verzocht Flanderijn om het dossier terug te sturen naar Zorg en Zekerheid. De medewerker van Flanderijn heeft daarop aangegeven dat [gedaagde] dit verzoek schriftelijk in moest dienen.
2.6.
Omdat [gedaagde] niet tot schriftelijke indiening van zijn verzoek is overgegaan, heeft Flanderijn hem op 16 maart 2023 nogmaals gesommeerd de achterstand te betalen. [gedaagde] heeft vervolgens op 17 maart 2023 telefonisch contact opgenomen met Flanderijn. Hij heeft in dat gesprek aangegeven dat de betalingen bij Zorg en Zekerheid stop zouden zijn gezet en dat de onderhavige vordering daar blijkbaar tussendoor was geglipt. Per e-mail van 12 april 2023 heeft Flanderijn namens Zorg en Zekerheid laten weten dat er geen betalingen zijn stopgezet. [gedaagde] had een betalingsregeling getroffen voor een andere achterstand (die nog niet aan Flanderijn was overgedragen). Deze afbetalingsregeling heeft geen betrekking op de onderhavige vordering.

3.Het geschil

conventie
3.1.
De kantonrechter begrijpt de vordering van Zorg en Zekerheid als volgt:
[gedaagde] dient als gevolg van achterstallige betalingen voor zijn zorgverzekering een bedrag ter hoogte van € 204,86 aan Zorg en Zekerheid te betalen;
[gedaagde] moet een bedrag ter hoogte van € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten aan Zorg en Zekerheid betalen;
[gedaagde] moet € 8,12 aan Zorg en Zekerheid betalen in verband met de verschuldigde rente;
[gedaagde] dient de proceskosten aan Zorg en Zekerheid te betalen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
reconventie
3.4.
[gedaagde] vindt dat hij door de handelwijze van Zorg en Zekerheid vlak na het overlijden van zijn moeder is belemmerd in zijn rouwproces. Ter compensatie dient Zorg en Zekerheid hem een vergoeding ter hoogte van € 1.000,- te betalen, aldus [gedaagde].
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[gedaagde] heeft niet betwist dat hij een betalingsachterstand heeft laten ontstaan. In zijn verweer lijkt hij onder meer een beroep te doen op coulance omdat hij ten tijde van het overlijden van zijn moeder tijdelijk niet over de gezamenlijke bankrekening kon beschikken vanwege een blokkering van die rekening. Ook voert [gedaagde] aan dat hij telefonisch een betalingsregeling met Zorg en Zekerheid is overeengekomen. Deze regeling heeft hij niet op schrift. Zorg en Zekerheid zou er volgens [gedaagde] rekening mee houden dat hij tijdelijk niet over zijn bankrekening kon beschikken. Flanderijn is volgens [gedaagde] niet op de hoogte van deze regeling. [gedaagde] vindt het vanwege deze omstandigheden niet terecht dat hij nu bijkomende kosten moet betalen. Hij kan inmiddels weer over de rekening beschikken, maar het gevorderde bedrag is voor hem te hoog om in één keer te kunnen betalen.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat Zorg en Zekerheid door middel van overgelegde bewijsstukken heeft aangetoond dat [gedaagde] een bedrag ter hoogte van € 204,86 verschuldigd is in verband met achterstallige betalingen voor zijn zorgverzekering. De betalingsregeling die zag op de onderhavige vordering is door [gedaagde] niet gekomen. De vordering is vervolgens overgedragen aan Flanderijn. De betalingsregeling waar [gedaagde] in zijn verweer naar verwijst, ziet volgens Zorg en Zekerheid op een andere vordering die nog niet aan Flanderijn is overgedragen. Dit is door [gedaagde] niet betwist. De kantonrechter zal daarom de hoofdsom van € 204,86 toewijzen.
4.3.
Zorg en Zekerheid maakt ook aanspraak op een bedrag ter hoogte van € 8,12 in verband met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de resterende hoofdsom van € 204,86. Deze vordering is ook toewijsbaar aangezien [gedaagde] met de betaling van de hoofdsom in verzuim verkeert. Hij heeft de verschuldigdheid van de wettelijke rente op zichzelf ook niet betwist.
4.4.
Zorg en Zekerheid maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. In artikel 3.4.6 van de Algemene Voorwaarden is daarover het volgende beding opgenomen.
“Als wij een incassobureau inschakelen voor de incasso van onze vordering, dan komen alle kosten van invordering voor uw rekening, zowel de gerechtelijke als buitengerechtelijke kosten. Het bedrag van de buitengerechtelijke kosten is met ingang van 1 juli 2012 vastgesteld op een minimumbedrag van € 40,00. De buitengerechtelijke kosten bent u verschuldigd vanaf het moment waarop u in gebreke bent.”
De kantonrechter moet beoordelen of het genoemde artikel in de Algemene Voorwaarden oneerlijk is ten opzichte van de consument.
4.5.
De kantonrechter oordeelt dat het beding oneerlijk is, omdat uit het beding volgt dat de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn vanaf het moment dat de consument “in gebreke” is. De wet schrijft in artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek voor dat de incassokosten pas ná het verstrijken van de in de zogenoemde veertiendagenbrief genoemde termijn verschuldigd worden. Dit volgt echter niet uit het beding. Het beding in de Algemene Voorwaarden is dan ook onduidelijk geformuleerd en niet in overeenstemming met de wet, waardoor het voor de consument onmogelijk is om te weten waar hij contractueel aan kan worden gehouden. Dat in de praktijk eerst een veertiendagenbrief wordt verstuurd voordat de buitengerechtelijke incassokosten in rekening worden gebracht, maakt dit niet anders. Het beding wordt daarom vernietigd.
conclusie
4.6.
Nu het beding op grond waarvan de buitengerechtelijke incassokosten bij de consument in rekening kan worden gebracht oneerlijk is, heeft Zorg en Zekerheid geen recht op de buitengerechtelijke incassokosten. Die nevenvordering zal daarom worden afgewezen. Uitsluitend de hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente, is toewijsbaar.
4.7.
[gedaagde] is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van Zorg en Zekerheid worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,49
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
80,00
(2 punten × € 40,00)
Totaal
338,49
in reconventie
4.8.
[gedaagde] heeft in reconventie gevorderd dat Zorg en Zekerheid aan hem een vergoeding van € 1.000,- moet betalen omdat hij zich door Zorg en Zekerheid belemmerd heeft gevoeld in zijn rouwproces volgend op het overlijden van zijn moeder.
4.9.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit de feiten volgt dat Zorg en Zekerheid zich gedurende de periode na het overlijden van de moeder van [gedaagde] redelijk heeft opgesteld. Toen [gedaagde] tijdelijk niet over zijn betaalrekening kon beschikken, heeft Zorg en Zekerheid hem uitstel van betaling verleend. Ook is Zorg en Zekerheid steeds bereid geweest om een betalingsregeling met [gedaagde] af te spreken. [gedaagde] kwam de regeling vervolgens niet (volledig) na en/of liet nieuwe achterstanden ontstaan.
De kantonrechter is van oordeel dat omstandigheden zoals het verlies van een dierbare, hoe verdrietig deze ook zijn, [gedaagde] niet ontslaan van zijn verplichting om de maandelijks verschuldigde premie voor zijn zorgverzekering te voldoen. Zorg en Zekerheid heeft niet verwijtbaar gehandeld. De kantonrechter wijst de vordering in reconventie van [gedaagde] daarom af.
4.10.
Zorg en Zekerheid heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering in reconventie. De kantonrechter ziet in die omstandigheid voldoende aanleiding om de proceskosten te begroten op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Zorg en Zekerheid te betalen een bedrag van € 204,86 in verband met achterstallige betalingen voor zijn zorgverzekering,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Zorg en Zekerheid te betalen een bedrag van € 8,12 in verband met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW die hij verschuldigd is over de in 5.1 genoemde hoofdsom,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 338,49, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
wijst de vordering af,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in reconventie, tot op heden aan de zijde van Zorg en Zekerheid begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.
1422