ECLI:NL:RBNHO:2024:3427

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
10706458 \ CV EXPL 23-3207
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaald loon in het kader van goed werkgeverschap

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Werk & Ik B.V. en een werknemer, aangeduid als [gedaagde]. Werk & Ik vorderde terugbetaling van onverschuldigd betaald loon ter hoogte van € 33.056,44, dat aan [gedaagde] was uitbetaald zonder rechtsgrond. De kantonrechter oordeelde dat volledige terugbetaling in strijd zou zijn met het goed werkgeverschap en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De werknemer had niet kunnen weten dat het loon onverschuldigd was betaald, en volledige terugbetaling zou betekenen dat hij gedurende een jaar zonder inkomen zou komen te zitten, zonder dat hij in staat was om dit verlies op te vangen door een uitkering aan te vragen.

De procedure begon met een dagvaarding op 12 september 2023, waarna een zitting plaatsvond op 12 februari 2024. De kantonrechter concludeerde dat Werk & Ik, ondanks dat het loon onterecht was doorbetaald, niet had voldaan aan haar informatieplicht jegens de werknemer. De kantonrechter oordeelde dat het redelijk was dat [gedaagde] een deel van het onverschuldigd betaalde loon terugbetaalde, en stelde het terug te betalen bedrag vast op 25% van het totaal, zijnde € 8.264,11. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10706458 \ CV EXPL 23-3207
Uitspraakdatum: 28 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Werk & Ik B.V.
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: Werk & Ik
gemachtigde: mr. H.J. Willems
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. P.F.A. Reichenbach
De zaak in het kort
De vordering van werkgever tot terugbetaling van onverschuldigd betaald loon wordt gedeeltelijk toegewezen omdat volledige terugbetaling in strijd is met het goed werkgeverschap en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het was voor werknemer niet evident duidelijk, en hoefde dat ook niet te zijn, dat het loon onverschuldigd werd betaald. Volledige toewijzing van de vordering zou betekenen dat werknemer gedurende een jaar in het geheel geen inkomen heeft gehad, terwijl hij niet in de gelegenheid is geweest dit inkomensverlies op te vangen door middel van het aanvragen van een uitkering.

1.Het procesverloop

1.1.
Werk & Ik heeft bij dagvaarding van 12 september 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 12 februari 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Werk & Ik en [gedaagde] hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft Werk & Ik bij brief van 6 februari 2024 nog een stuk toegezonden.
1.3.
De zaak is verwezen naar de rol van 29 februari 2024 voor akte partijen, waarna is verzocht om vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
Werk & Ik is een uitzendbureau dat gespecialiseerd is in het uitzenden van personeel naar luchthavens. Het grootste deel van haar activiteiten vindt plaats op en rondom Schiphol.
2.2.
[gedaagde] is op [datum] 2016 bij Werk & Ik in dienst getreden in de functie van uitzendkracht met als standplaats primair Schiphol. Per 17 februari 2022 is [gedaagde] werkzaam in fase 4 en is zijn uitzendovereenkomst voor onbepaalde tijd voor gemiddeld 36,88 uur per week.
2.3.
Op 21 maart 2020 heeft [gedaagde] zich ziekgemeld in verband met medische beperkingen na een verkeersongeval. Op 28 december 2021 heeft [gedaagde] een WIA-aanvraag gedaan.
2.4.
Bij brief van 21 januari 2022 is door het UWV aan Werk & Ik medegedeeld dat, omdat zij nog niet volledig had voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, zij het loon van [gedaagde] moet doorbetalen tot 18 maart 2023. Werk & Ik diende de eindevaluatie en de probleemanalyse nog aan het UWV op te sturen. In de brief staat ook:
“Als u uw re-integratieverplichtingen alsnog nakomt, kunt u eerder stoppen met het doorbetalen van loon.”Een kopie van deze brief is verstuurd naar [gedaagde] .
2.5.
Op 22 maart 2022 heeft het UWV aan Werk & Ik laten weten dat zij inmiddels genoeg aan re-integratie had gedaan en dat de loondoorbetalingsverplichting wordt verkort. Werk & Ik moet het loon doorbetalen tot en met 24 maart 2022. Een kopie van deze brief is naar [gedaagde] verstuurd.
2.6.
Op 26 maart 2022 heeft het UWV een beslissing genomen op de WIA-aanvraag van [gedaagde] . De WIA-aanvraag is afgewezen omdat is geoordeeld dat [gedaagde] minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Een kopie van deze brief is verstuurd naar Werk & Ik.
2.7.
Werk & Ik heeft in mei 2023 een vaststellingsovereenkomst aangeboden aan [gedaagde] omdat zij de arbeidsovereenkomst wilde beëindigen. Op 21 juni 2023 heeft de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] een tegenvoorstel gedaan. In dit tegenvoorstel heeft zij geschreven:
“het UWV heeft beslist dat de loondoorbetalingsverplichting van Werkgever is gestopt per 25 maart 2022.”Er is geen vaststellingsovereenkomst en de arbeidsovereenkomst tussen Werk & Ik en [gedaagde] bestaat nog.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Werk & Ik vordert dat de kantonrechter voor recht verklaart dat Werk & Ik een bedrag van € 33.056,44 onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald en [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 33.056,44, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten. Werk & Ik legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij vanaf 25 maart 2022 tot en met mei 2023 zonder rechtsgrond loon aan [gedaagde] heeft uitbetaald. Er is sprake van onverschuldigde betaling en Werk & Ik is gerechtigd het loon terug te vorderen. Ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe weigert [gedaagde] tot terugbetaling over te gaan.
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat de terugvordering in strijd is met het goed werkgeverschap. [gedaagde] heeft niet begrepen, dan wel heeft niet kunnen weten, dat hij een uitkering bij het UWV moest aanvragen; hij ging ervan uit dat aan Werk & Ik een loonsanctie was opgelegd waardoor tot 18 maart 2023 zijn loon zou worden uitbetaald. Als Werk & Ik de fout tot loondoorbetaling niet zou hebben gemaakt, zou [gedaagde] zich uit geldgebrek bij het UWV hebben gemeld voor het aanvragen van een uitkering. Volledige toewijzing van de vordering zou betekenen dat [gedaagde] in het geheel geen inkomen heeft zonder dat hij daar iets aan heeft kunnen doen. Dit is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. [gedaagde] doet tot slot een beroep op matiging.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] het door Werk & Ik aan hem onverschuldigd betaalde loon van € 33.056,44 aan Werk & Ik moet terugbetalen.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat Werk & Ik het loon waarin zij in deze procedure terugbetaling vordert zonder rechtsgrond aan [gedaagde] heeft betaald. Werk & Ik is dus gerechtigd het onverschuldigd betaalde loon terug te vorderen. Werk & Ik is, nadat zij de brief van 22 maart 2022 van het UWV had ontvangen waarin is beslist dat de loondoorbetalingsverplichting zou worden verkort, het loon door blijven betalen. Pas tijdens de onderhandelingen over een te sluiten vaststellingsovereenkomst is zij, door een opmerking van de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] , erachter gekomen dat zij het loon van [gedaagde] niet door hoefde te betalen en is zij daarmee gestopt.
4.3.
In de wet is bepaald dat degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd is dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. [1] Indien de onverschuldigde betaling een geldsom betreft, strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag. [2] De hoofdregel is dus dat onverschuldigd betaald loon terug moet worden betaald. Een terugvordering kan echter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar [3] of in strijd met het goed werkgeverschap [4] zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het voor de werknemer niet duidelijk hoefde te zijn dat er te veel is betaald.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat volledige terugbetaling in strijd is met het goed werkgeverschap en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
[gedaagde] heeft toegelicht en onderbouwd dat in dit geval een volledige terugvordering in strijd is met het goed werkgeverschap dan wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat de vordering van Werk & Ik moet worden afgewezen dan wel moet worden gematigd. [gedaagde] verwijst in dat kader onder andere naar de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting tot 18 maart 2023. De brief van 22 maart 2022 van het UWV, waarin de beslissing over de verkorting van de loondoorbetalings-verplichting aan Werk & Ik is medegedeeld, heeft [gedaagde] niet ontvangen. Die brief is ook niet met hem besproken en Werk & Ik betaalde het loon gewoon door; [gedaagde] was niet op de hoogte van de verkorting. [gedaagde] had ook van de bedrijfsarts vernomen dat er een loonsanctie was opgelegd aan Werk & Ik en hij bleef contact houden met de bedrijfsarts. Op 13 augustus 2022 heeft [gedaagde] nog re-integratiewerkzaamheden verricht. Verder verwijst [gedaagde] naar een gesprek met [persoon] (vestigingsmanager bij Werk & Ik) op 27 januari 2023 waarin hij erkent dat er door verscheidene factoren een onjuiste aanpak is geweest door Werk & Ik en waarin is gezegd dat [gedaagde] nog een halfjaar salaris zou krijgen. [gedaagde] dacht dat het doorbetalen van loon onderdeel was van het re-integratietraject. [gedaagde] heeft het loon aangewend voor zijn levensonderhoud en heeft niet de financiële middelen om het loon terug te kunnen betalen, aldus [gedaagde] .
4.6.
Daartegenover stelt Werk & Ik dat het evident duidelijk was voor [gedaagde] , althans had het moeten zijn, dat hij geen recht op loon had omdat de loondoorbetalingsverplichting was geëindigd. [gedaagde] is er bovendien op gewezen dat hij mogelijk recht had op een WW-uitkering.
4.7.
De kantonrechter overweegt dat het primair de verantwoordelijkheid van Werk & Ik als werkgever is om haar loonadministratie op orde te hebben. Het was aan haar om de loondoorbetaling stop te zetten en [gedaagde] daarover te informeren. Dat heeft zij niet gedaan. In de stelling dat het voor [gedaagde] evident duidelijk was of had moeten zijn dat hij geen recht had op loon omdat de loondoorbetalingsverplichting was geëindigd, volgt de kantonrechter Werk & Ik niet. [gedaagde] betwist dat hij de brief van 22 maart 2022 van het UWV waarin dat is medegedeeld heeft ontvangen. De kantonrechter overweegt dat ook als [gedaagde] die brief zou hebben ontvangen, geldt dat de materie rondom de loondoorbetalingsverplichting, de aanvraag van een WIA- dan wel een WW-uitkering dermate complex is dat van een werkgever verwacht mag worden dat zij de werknemer om misverstanden te voorkomen ook informeert en waar nodig begeleidt. Ook dat heeft Werk & Ik niet gedaan. Het door Werk & Ik gedane bewijsaanbod wat betreft de ontvangst door [gedaagde] van de brief van 22 maart 2022 wordt gelet op het voorgaande gepasseerd. Niet is gesteld of gebleken dat Werk & Ik zelf [gedaagde] heeft gewezen op de aanvraag van een WW-uitkering. Dat in een brief van het UWV staat dat [gedaagde] eventueel recht heeft op een WW-uitkering, na het afwijzen van zijn WIA-aanvraag, is onvoldoende. Ter zitting is door Werk & Ik erkend dat het is misgegaan en dat er maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat zoiets weer gebeurt. Tijdens het gesprek op 27 januari 2023, waarvan een geluidsopname is overgelegd, is door Werk & Ik erkend dat de overdracht niet goed is gegaan. De mededeling dat [gedaagde] nog een halfjaar salaris zou krijgen, zoals door [gedaagde] aangevoerd, blijkt niet uit de geluidsopname. Wel is gezegd dat [gedaagde] nog een halfjaar in dienst zou blijven. [gedaagde] heeft daaruit afgeleid dat hij dan ook nog loon betaald zou krijgen en dat de re-integratie doorliep. Hij had ook na 25 maart 2022 nog contact met de bedrijfsarts. Verder is gebleken dat [gedaagde] geen andere inkomsten heeft gehad in de betreffende periode. Indien [gedaagde] het loon zou moeten terugbetalen, zou dat betekenen dat hij ruim een jaar geen inkomen heeft gehad, terwijl hij niet in de gelegenheid is geweest dit inkomensverlies op te vangen door middel van het aanvragen van een WW-uitkering. De gevolgen van het zonder rechtsgrond betalen van loon worden zo geheel bij [gedaagde] neergelegd. Dit, terwijl Werk & Ik een fout heeft gemaakt en zij door toeval, omdat de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] bij het UWV in mei 2023 geïnformeerd heeft hoe het precies zat, daarachter is gekomen.
4.8.
De kantonrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat het in de gegeven omstandigheden in strijd is met het goed werkgeverschap en dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om [gedaagde] te veroordelen het volledige bedrag aan onverschuldigd betaald loon aan Werk & Ik terug te betalen.
4.9.
Omdat [gedaagde] in plaats van een WW-uitkering zijn volledige loon doorbetaald heeft gekregen, heeft hij voordeel gehad van de loondoorbetaling door Werk & Ik. De kantonrechter acht het daarom redelijk dat [gedaagde] een deel van het door Werk & Ik gevorderde bedrag aan haar zal terugbetalen. Ervan uitgaande dat [gedaagde] aanspraak had kunnen maken op een WW-uitkering en nu er geen berekening in dat kader is overgelegd, zal hij worden veroordeeld 25% van het doorbetaalde loon aan Werk & Ik terug te betalen.
4.10.
De conclusie is dat de kantonrechter de gevorderde verklaring voor recht deels zal toewijzen en [gedaagde] zal veroordelen een bedrag van € 8.264,11 (25% van € 33.056,44) aan Werk & Ik te voldoen. Bij gebreke van een nadere onderbouwing over het moment van verzuim, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding.
4.11.
De kantonrechter ziet in de uitkomst van de procedure aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat een bedrag van € 8.264,11 door Werk & Ik onverschuldigd aan [gedaagde] is betaald;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Werk & Ik van € 8.264,11, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 12 september 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Woerdman en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 6:203 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 6:203 lid 2 BW.
3.Artikel 6:248 BW.
4.Artikel 7:611 BW.