ECLI:NL:RBNHO:2024:3455

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
C/15/331192 / FA RK 22-3923
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning van het vaderschap en de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap van een minderjarig kind. De moeder, die in Nederland woont, heeft verzocht om de ontkenning van het vaderschap van de man, met wie zij ooit gehuwd was, omdat hij volgens haar niet de biologische vader is van het kind. De moeder heeft haar verzoek ingediend na de wettelijke termijn, maar de bijzondere curator heeft namens het kind een zelfstandig verzoek ingediend tot ontkenning van het vaderschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man nooit in Nederland heeft gewoond en dat de moeder ten tijde van de geboorte van het kind de Eritrese nationaliteit had, maar op dat moment in Nederland verbleef met een asielstatus. De rechtbank heeft geoordeeld dat de juridische vader niet de biologische vader is en dat het verzoek van de bijzondere curator gegrond is. De rechtbank heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, maar het verzoek van de bijzondere curator toegewezen, waardoor de ontkenning van het vaderschap is gegrond verklaard. De rechtbank heeft de griffier opgedragen om een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar het kind is ingeschreven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
ontkenning vaderschap
zaak-/rekestnr.: C/15/331192 / FA RK 22-3923
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 9 april 2024
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. Burgers, kantoorhoudende te Alkmaar,
--tegen--
[de man],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten,
hierna mede te noemen: de man.
Het minderjarige kind [de minderjarige] wordt vertegenwoordigd door [de bijzondere curator] , bijzondere curator.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 17 augustus 2022;
- de F9-formulieren, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 22 september 2022, 31 oktober 2022, 10 november 2022 en 6 maart 2023;
- de ambtshalve beschikking van deze rechtbank van 6 december 2022, waarbij [de bijzondere curator] , advocaat te [plaats] , is benoemd tot bijzondere curator voor de minderjarige;
- het verslag tevens zelfstandig verzoekschrift van de bijzondere curator van
13 februari 2023, ingekomen op dezelfde datum;
- de openbare oproep van de man in de Staatscourant van 26 januari 2024.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 29 maart 2024, in aanwezigheid van de moeder, bijgestaan door mr. J.G. Burgers, en de bijzondere curator. Voor de moeder is tevens verschenen de heer [tolk] , tolk in de taal Tigrinya. De man is, hoewel daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] te [plaats] , Eritrea, met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 2 september 2020.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen is geboren het minderjarige kind:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
Bij koninklijk besluit van [datum] zijn de voornaam en de geslachtsnaam van het kind vastgesteld als: [voornaam] [geslachtsnaam] .

3.Verzoek

3.1.
Het verzoek van de moeder strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [de minderjarige] dat door het huwelijk van de vrouw met de man is ontstaan.
3.2.
De moeder heeft haar verzoek gebaseerd op de stelling dat de man niet de biologische vader van [de minderjarige] is. De moeder voert daartoe aan dat zij al jarenlang geen contact meer heeft met de man. Hij is nooit in Nederland geweest en de moeder weet niet waar hij wel is. De biologische vader van [de minderjarige] is [de biologische vader] . Doordat de man de juridische vader is van [de minderjarige] kan [de biologische vader] het kind niet erkennen. De vrouw heeft een tweede kind met de heer [de biologische vader] dat hij wel heeft kunnen erkennen. De moeder acht het in het belang van [de minderjarige] dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming komt met de feitelijke werkelijkheid.

4.Verweer

4.1.
Door of namens de man is geen verweer gevoerd, noch is hij ter zitting verschenen, hoewel hij daartoe behoorlijk is opgeroepen.

5.Verslag tevens zelfstandig verzoek van de bijzondere curator

5.1.
Uit het verslag van de bijzondere curator blijkt onder meer het volgende.
5.2.
De moeder heeft tegenover de bijzondere curator onder meer, samengevat, verklaard dat de man na het huwelijk soldaat is geworden en uiteindelijk is gedeserteerd en gevlucht naar Soedan. Het leger viel daarna de moeder lastig, waarna zij is gevlucht. In 2015 is zij in Nederland aangekomen. De moeder heeft via familieleden verhalen gehoord dat de man in Libië zou zijn of is overleden. Het contact met de man is reeds jarenlang geheel verbroken. Sinds 2018 heeft de moeder een relatie met [de biologische vader] . Zij hebben naast [de minderjarige] nog een zoon [zoon] . [zoon] is geboren na de echtscheiding van de moeder en de man. [zoon] is door [de biologische vader] erkend. De moeder wil dat [de minderjarige] ook door [de biologische vader] wordt erkend en dezelfde achternaam krijgt als haar broer.
[de biologische vader] heeft tegenover de bijzondere curator verklaard dat hij de biologische vader is van [de minderjarige] en haar wil erkennen als zijn dochter.
De bijzondere curator concludeert tot toewijzing van het verzoek. De bijzondere curator is daarbij van mening dat de termijnoverschrijding voor de indiening van het verzoek door de moeder verschoonbaar is, nu de overschrijding niet aan haar persoonlijk is te verwijten. De bijzondere curator twijfelt er niet aan dat de man niet de biologische vader is van [de minderjarige] en acht het in haar belang dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke werkelijkheid.
5.3.
In het geval de rechtbank de moeder niet-ontvankelijk acht in haar verzoek, heeft de bijzondere curator bij wijze van zelfstandig verzoek verzocht om gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man met betrekking tot [de minderjarige] .

6.Beoordeling

rechtsmacht en toepasselijk recht
6.1.
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt. Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder en het kind hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
6.2.
Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.
De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van het bepaalde in artikel 10:93 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hieruit volgt dat de vraag of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning vaderschap kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht dat ingevolge artikel 10:92 BW op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is.
6.3.
In artikel 10:92 BW is bepaald dat de vraag of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekkingen komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde of gehuwd geweest zijnde persoon, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de man of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de moeder en de man elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Bepalend hierbij is het tijdstip van de geboorte van het kind.
6.4.
De moeder heeft sinds 9 april 2021 de Nederlandse nationaliteit. Voor de beoordeling is echter van belang welke nationaliteit zij had op het moment van de geboorte van [de minderjarige] .
Uit de stukken volgt dat de moeder ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] de Eritrese nationaliteit had. Zij beschikte op dat moment echter over een verblijfstitel “asiel voor bepaalde tijd” , zodat krachtens artikel 10:17 BW de persoonlijke staat van de moeder ten tijde van de geboorte van het kind niet wordt beheerst door haar nationaliteit maar door het recht van haar verblijfplaats, zijnde Nederlands recht. Van de man zijn geen stukken overgelegd waaruit zijn nationaliteit blijkt, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de man een onbekende nationaliteit heeft en in ieder geval niet de Nederlandse nationaliteit. Dit betekent dat voor de bepaling van een familierechtelijke betrekking niet kan worden aangeknoopt bij een gezamenlijke nationaliteit van partijen. Zij hadden op het moment van de geboorte van het kind ook geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats. Uit het uittreksel uit de Basisregistratie Personen blijkt immers dat de moeder ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] was ingeschreven in Nederland, terwijl de man hier nooit ingeschreven heeft gestaan. Van toepassing is daarom het recht van de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] , te weten Nederlands recht.
ontkenning vaderschap
6.5.
In artikel 1:199 BW is bepaald dat de vader van een kind is de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind is gehuwd met de vrouw uit wie het kind is geboren. De man is derhalve de juridische vader van [de minderjarige] , nu partijen op het moment van haar geboorte gehuwd waren. Op grond van artikel 1:200 lid 1 sub a BW kan dit vaderschap, op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is, door de moeder worden ontkend. In lid 5 van artikel 1:200 BW is bepaald dat de moeder haar verzoek binnen een jaar na de geboorte van het kind moet indienen. De moeder heeft haar verzoek echter buiten deze termijn ingediend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zij niet-ontvankelijk is in haar verzoek.
De rechtbank dient vervolgens het zelfstandig verzoek van de bijzondere curator namens [de minderjarige] tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man met betrekking tot [de minderjarige] te beoordelen. De moeder heeft zich bij dit verzoek aangesloten.
6.6.
Op grond van artikel 1:200 lid 1 sub b BW kan het in artikel 1:199, onder a en b BW bedoelde vaderschap ook worden ontkend door het kind zelf. Voor dit verzoek geldt op grond van artikel 1:200 lid 6 BW een termijn van drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Nu [de minderjarige] pas vier jaar oud is, is het verzoek van de bijzondere curator namens [de minderjarige] binnen deze termijn ingediend. De rechtbank overweegt dat het bij een ontkenning van het vaderschap gaat om een rechtsgevolg dat niet ter vrije beschikking van partijen staat, zodat de stelling dat de man niet de biologische vader is van het kind moet worden toegelicht met feiten en omstandigheden, ook wanneer de ontkenning van het vaderschap niet wordt betwist.
6.7.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat de man niet de biologische vader kan zijn van [de minderjarige] . De moeder heeft gesteld dat zij de man in ieder geval sinds 2013 niet meer heeft gezien. Zij hebben al sinds hele lange tijd geheel geen contact meer met elkaar. De man heeft nooit in Nederland ingeschreven gestaan, terwijl de moeder hier vanaf 2015 woont. De bijzondere curator heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van het verhaal van de moeder. De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] dat de feitelijke en juridische werkelijkheid met elkaar in overeenstemming worden gebracht en zal het verzoek van de bijzondere curator als onweersproken toewijzen, nu ook voor het overige niet is gebleken dat het verzoek onrechtmatig of ongegrond is.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek;
7.2.
wijst toe het verzoek van de bijzondere curator en verklaart gegrond de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van [de man] met betrekking tot het kind:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
7.3.
draagt de griffier – op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .
Deze beschikking is gegeven door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.