ECLI:NL:RBNHO:2024:3464

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
15/320077-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van witwassen van een contant geldbedrag van ruim 109.000 euro bij binnenkomst in Nederland

Op 5 april 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 december 2023 op Schiphol werd aangehouden met een contant geldbedrag van € 109.210,00. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, werd beschuldigd van witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte geen wetenschap had van de herkomst van het geld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verifieerbare verklaring had gegeven voor de herkomst van het geld en dat het vermoeden bestond dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met verbeurdverklaring van het geldbedrag. De rechtbank overwoog dat het witwassen van criminele gelden een ernstige bedreiging vormt voor de legale economie en dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit was veroordeeld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/320077-23 (P)
Uitspraakdatum: 5 april 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 maart 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R. Giuseppini, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. D.W.E. Sternfeld, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 2 december 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, (een) voorwerp(en) (te weten een contant geldbedrag (van (ongeveer) EUR 109.210,00)
- heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van die/een voorwerp(en) (te weten (voornoemd) geldbedrag (van (ongeveer) EURO 109.210,00) gebruik heeft gemaakt en/of
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie die/dit (voornoemde) voorwerp(en) voorhanden had,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddelijk of middelijk - (mede) afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte geen wetenschap had van de herkomst van het door hem meegevoerde geldbedrag. Hij heeft weliswaar kunnen vermoeden dat dit geld uit misdrijf afkomstig was maar hij heeft deze kans niet welbewust aanvaard, zodat enkel schuldwitwassen bewezen kan worden verklaard. Daarnaast kan slechts bewezen worden dat de verdachte dit geldbedrag voorhanden heeft gehad.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Nadere bewijsoverweging
Juridisch kader
De rechtbank stelt vast dat er in deze zaak geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen enerzijds het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag en anderzijds een bepaald concreet misdrijf (gronddelict). Het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ kan toch bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van het toetsingskader dat voor dergelijke gevallen in de rechtspraak is ontwikkeld.
De rechtbank doorloopt daarbij de volgende stappen. Indien de feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag een legale herkomst heeft. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de door de verdachte gestelde alternatieve herkomst van het geldbedrag. Uit de resultaten van dat onderzoek door het openbaar ministerie zal vervolgens moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het vermoeden van witwassen
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 2 december 2023 de zogenaamde groene (‘niets aan te geven’) douanedoorgang van aankomsthal 1 op de luchthaven Schiphol passeerde. Tijdens een douanecontrole werd in zijn ruimbagage een contant geldbedrag van in totaal
€ 109.210,00 aangetroffen, verdeeld over veertien bundels en bestaande uit verschillende coupures. De bundels met biljetten waren omwikkeld met folie en verstopt tussen of in verschillende kledingstukken. De verdachte heeft bij de douane geen aangifte gedaan van dit grote contante geldbedrag en kon niet aantonen waaruit de (legale) herkomst van het geld bleek. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat het geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is en daarmee sprake is van witwassen.
Verklaring herkomst geldbedrag
Tijdens de douanecontrole heeft de verdachte verteld dat het geld niet van hem is. In een later door de verdachte opgestelde ‘confession’ heeft de verdachte verklaard dat hij bij bepaalde personen een schuld had die ontstaan is uit drugsgebruik. Deze mensen zeiden hem dat er een manier was om de schuld af te lossen. Via Telegram heeft de verdachte toen de afspraak gemaakt om geld naar Nederland te vervoeren waarmee zijn schuld zou zijn afgelost en hij ook nog een geldbedrag zou verdienen. De verdachte heeft het geldbedrag op een parkeerplaats overhandigd gekregen en niet gevraagd waar het grote contante geldbedrag vandaan kwam. Uit zijn op schrift gestelde verklaring blijkt dat hij er rekening mee hield dat hij aangehouden zou kunnen worden.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte hiermee geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de (legale) herkomst van het geld en dus geen inhoudelijk tegengewicht heeft geboden tegen het bewijsvermoeden dat het om crimineel geld ging.
Conclusie
Gelet op de wijze van verkrijgen en vervoeren, de grote hoeveelheid contant geld en het doel van het vervoer, namelijk het aflossen van een drugsschuld, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag (middellijk of onmiddellijk) afkomstig was uit enig misdrijf en dat de verdachte daarvan op de hoogte was. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan opzettelijk witwassen van een geldbedrag van € 109.210,00.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat
hij op 2 december 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer een contant geldbedrag (van EUR 109.210,00)
- heeft voorhanden gehad en
- de werkelijke aard en de herkomst heeft verhuld en
- heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbende was
terwijl hij wist dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1.
Bespreking van de bepleite vormverzuimen
Ter terechtzitting heeft de raadsman bepleit dat sprake is van twee (samenhangende) onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) die moeten leiden tot strafvermindering.
Recht op kosteloze rechtsbijstand
De raadsman heeft allereerst bepleit dat sprake is geweest van onjuiste informatieverschaffing ten aanzien van het recht van de verdachte op rechtsbijstand. Nadat het geld bij de verdachte werd aangetroffen, is hij door de douanebeambten in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van zijn recht op consultatie- en verhoorbijstand met een raadsman
op eigen kosten. De verdachte heeft (naar zeggen van de raadsman) om die reden afgezien van bijstand van een advocaat. Vervolgens is de verdachte verhoord, waarbij een groot deel van de gestelde vragen betrekking had op het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag. De raadsman heeft bepleit dat hoewel de verdachte blijkens het dossier op dat moment nog niet officieel was aangehouden, er in ieder geval wel sprake was van een met een verhoor gelijk te stellen situatie. De verdachte had daarom in de gelegenheid gesteld moeten worden gebruik te maken van kosteloze rechtsbijstand. Direct na zijn officiële aanhouding is aan de verdachte wel het recht van kosteloze rechtsbijstand medegedeeld en heeft de verdachte hier ook gebruik van gemaakt.
Nu de verdachte door een onjuiste mededeling zonder advocaat is geconfronteerd met een verhoor door opsporingsambtenaren en hij als direct gevolg hiervan een verklaring heeft afgelegd, die hij in dat stadium mogelijk nog niet had willen afleggen, is sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Nu geen passende compensatie voor dit vormverzuim bestaat – de door de verdachte afgelegde verklaring komt op hoofdlijnen overeen met zijn huidige verklaring – hoeft geen bewijsuitsluiting te volgen. De raadsman heeft bepleit dat het vormverzuim moet leiden tot strafvermindering.
Misbruik van bevoegdheden
De raadsman heeft ook bepleit dat sprake is van
détournement de pouvoir(misbruik van bevoegdheden), omdat na het aantreffen van het geldbedrag bij de verdachte en voorafgaand aan zijn eerste verhoor de uitgeoefende controlebevoegdheden zijn verschoven naar opsporingsbevoegdheden. De omstandigheid dat met de uitoefening van controlebevoegdheden enige opsporingsdoeleinden gediend zijn is akkoord, mits deze controlebevoegdheid niet uitsluitend is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is verleend. Op het moment dat het geldbedrag bij de verdachte is aangetroffen en hij werd meegenomen naar een ruimte voor een verhoor dat vrijwel uitsluitend ging over het geldbedrag, was geen sprake meer van een controlesituatie. Het voorgaande levert ook een vormverzuim op in de zin van artikel 359a Sv en moet leiden tot strafvermindering.
6.1.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hoewel aan de verdachte de cautie was gegeven, nog geen sprake was van een verhoorsituatie. Voorafgaand aan het eerste verhoor is aan de verdachte een juiste mededeling van het recht op (kosteloze) rechtsbijstand gedaan en heeft hij deze rechtsbijstand ook genoten. Bij de vraag of sprake is van een vormverzuim dient daarnaast te worden bezien of de verdachte nadeel heeft geleden. Nu de verdachte later een bekennende verklaring heeft afgelegd is geen sprake van dergelijk nadeel. Als al sprake zou zijn van een vormverzuim volstaat de enkele constatering. De officier van justitie heeft ten aanzien van de vraag of strafvermindering moet volgen zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.1.3.
Oordeel van de rechtbank
Van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv is sprake indien in het voorbereidend onderzoek een strafvorderlijk vormvoorschrift dat ertoe strekt belangen van de verdachte te waarborgen niet is nageleefd en dat verzuim bovendien onherstelbaar is.
Recht op kosteloze rechtsbijstand
De rechtbank overweegt ten aanzien van het eerste bepleite vormverzuim dat een verdachte die is aangehouden op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen. Dit houdt in dat de verdachte de gelegenheid moet worden geboden om voorafgaand aan zijn verhoor over zijn betrokkenheid bij het strafbare feit een advocaat te raadplegen. De verdachte moet daarbij vóór de aanvang van het eerste verhoor worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Het door de raadsman gevoerde verweer houdt in dat de verdachte weliswaar is geïnformeerd over zijn recht op rechtsbijstand, maar dat hem ten onrechte is medegedeeld dat deze rechtsbijstand voor eigen kosten zou zijn. Verder is aangevoerd dat de verdachte op dat moment geen afstand zou hebben gedaan van zijn recht op rechtsbijstand als hem op een juiste manier was medegedeeld dat de rechtsbijstand kosteloos zou zijn.
De rechtbank volgt het verweer van de raadsman in zoverre dat uit het dossier volgt dat de douaneambtenaren de verdachte na staandehouding abusievelijk hebben medegedeeld dat hij recht heeft op rechtsbijstand voor eigen kosten. De verdachte heeft vervolgens afgezien van dit recht. Nu de verdachte mogelijk wel gebruik had willen maken van de consultatie van een advocaat als hem op dat moment was medegedeeld dat dit kosteloos zou zijn en hem vragen zijn gesteld over de verdenking van een strafbaar feit, is deze onjuiste mededeling te kwalificeren als een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
De vraag is of het vormverzuim tot strafvermindering moet leiden. Voor toepassing van strafvermindering is vereist dat de verdachte door het vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden en dat strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Het moet dus gaan om een voldoende ernstig vormverzuim dat concreet de belangen van de verdachte in de strafzaak heeft aangetast. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door dit verzuim niet in zijn belangen is geschaad. De verklaring die de verdachte na de onjuiste mededeling heeft gegeven, komt in grote lijnen overeen met de later door de verdachte op schrift gestelde (bekennende) verklaring.
De rechtbank volstaat dan ook met de constatering van het vormverzuim.
Misbruik van bevoegdheden
Ten aanzien van het tweede bepleite vormverzuim overweegt de rechtbank dat onvoldoende duidelijk is geworden dat en waarom sprake is geweest van misbruik van bevoegdheden en in hoeverre de verdachte daardoor in zijn belangen is geschaad. De verdachte is naar aanleiding van een verdenking door medewerkers van de douane, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren, de cautie gegeven, waarna hij vragen heeft beantwoord. Niet valt in te zien waarom hierbij sprake zou zijn geweest van misbruik van bevoegdheden. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
6.2.
Oplegging van de straf
6.2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van het voorarrest.
6.2.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat sprake is van schuldwitwassen en heeft verzocht aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het reeds ondergane voorarrest op te leggen. Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van witwassen heeft de raadsman subsidiair verzocht aan de verdachte hoogstens een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. Het door de verdachte geleden nadeel als gevolg van de door de raadsman bepleite vormverzuimen dient namelijk te leiden tot strafvermindering. Bovendien heeft de verdachte openheid van zaken gegeven en moeten zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij geen strafblad heeft, worden meegewogen.
6.2.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag met een totale waarde van € 109.210,00. Hij heeft dit bedrag in contanten voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit van een misdrijf afkomstig was. De verdachte heeft niet willen vertellen voor wie hij dit geld van IJsland naar Nederland heeft vervoerd. Het witwassen van criminele gelden vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie en de belastingdienst te onttrekken, wordt het plegen van criminele activiteiten in stand gehouden en indirect ook bevorderd. De verdachte heeft hier met zijn handelen aan bijgedragen. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de hoogte van het contante geldbedrag dat de verdachte voorhanden heeft gehad, is naar het oordeel van de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf passend en geboden. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a Sv maar de verdachte hierdoor niet in zijn belangen is geschaad, behoeft op die grond niet tot strafvermindering te worden overgegaan. Alles afwegende is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden moet worden opgelegd, met aftrek van de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd.

7.Beslag

Onder de verdachte zijn de volgende goederen inbeslaggenomen en niet teruggegeven:
1. EUR (ibg 02-12-2023) (Omschrijving: 6073783_233884);
2. 660 EUR (ibg 02-12-2023) (Omschrijving: 6073783_233885);
3. 2880 EUR (ibg 02-12-2023) (Omschrijving: 6073783_233886);
4. 100650 EUR (ibg 02-12-2023);
5. 1000 EUR (ibg 02-12-2023);
6. 4000 EUR (ibg 02-12-2023).
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle inbeslaggenomen geldbedragen worden verbeurdverklaard.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het beslag.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven geldbedragen van in totaal € 109.210,00 moeten worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met betrekking tot deze geldbedragen is begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
zes (6) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslag
Verklaart verbeurd:
1. EUR (ibg 02-12-2023) (Omschrijving: 6073783_233884)
2. 660 EUR (ibg 02-12-2023) (Omschrijving: 6073783_233885)
3. 2880 EUR (ibg 02-12-2023) (Omschrijving: 6073783_233886)
4. 100650 EUR (ibg 02-12-2023)
5. 1000 EUR (ibg 02-12-2023)
6. 4000 EUR (ibg 02-12-2023)
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. D.H. Bakker en mr. H.P.H.I. Cleerdin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 april 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)