In deze zaak hebben twee passagiers, die met Air France van Martinique naar Amsterdam wilden vliegen, compensatie geëist vanwege een vertraagde vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de luchtvaartmaatschappij voor een vlucht op 1 augustus 2019, maar door een vertraging van vlucht AF841 van Martinique naar Parijs misten zij hun aansluitende vlucht naar Amsterdam. De passagiers arriveerden uiteindelijk met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming en vroegen compensatie aan op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, Air France, weigerde echter om compensatie te betalen, stellende dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers recht hebben op compensatie, omdat niet is aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de passagiers de aansluitende vlucht nog hadden kunnen halen zonder de vertraging. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 945,20 aan de passagiers, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De rechter heeft ook geoordeeld dat de passagiers recht hebben op buitengerechtelijke incassokosten, maar deze zijn toegewezen tot het wettelijke tarief. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.