In deze zaak hebben de passagiers, verzoekers in het geding, een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder, Air France, voor hun vlucht van Cancun naar Amsterdam op 20 en 21 maart 2020. De passagiers hebben vergoeding van kosten verzocht, maar de vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan. De passagiers hebben hun verzoek gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004 en het Verdrag van Montreal. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig is ingediend, aangezien het vorderingsformulier op 21 maart 2022 ter griffie is ontvangen, net voor de vervaldatum van 22 maart 2022. De vervoerder heeft echter betwist dat de vlucht geannuleerd was en heeft bewijs geleverd dat de vlucht met een minimale vertraging is uitgevoerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen sprake was van annulering of vertraging op de eindbestemming, waardoor het verzoek van de passagiers is afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van de passagiers, die ongelijk hebben gekregen.