10.6.Tijdelijke uitvoer naar ‘ [beoogd eindgebruiker 6] in [stad 3] , [land 5] ’. Verweerder heeft bij de beslissing op de aanvraag gewezen op de betrokkenheid van [land 5] bij militaire operaties tegen [organisatie 2] in [land 8] , waarbij volgens de Verenigde Naties het internationaal humanitair recht wordt geschonden. De operaties vinden plaats onder leiding van [land 5] . Vanwege de mogelijke inzet van de systemen in [land 8] zou verweerder op basis van het tweede criterium geen vergunning voor definitieve uitvoer verlenen.
11. Op 22 oktober 2018 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de afwijzingen en zich daarbij onder meer op het standpunt gesteld dat, als de systemen al militaire goederen zijn, het gaat om goederen van de categorie ML5B . De hardware en de software zijn niet specifiek voor militaire toepassingen (door)ontwikkeld. Verder heeft eiseres aangevoerd dat verweerder een onzorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt door niet te onderzoeken wat de financiële en economische belangen van eiseres zijn, verweerder de uitvoer van militaire goederen naar deze landen in andere gevallen wel toestaat en verweerder niet de tijdelijke uitvoer mag verbieden op de enkele grond dat definitieve uitvoer ook verboden zou worden.
12. In het hoorgesprek op 15 januari 2019 heeft verweerder toegelicht waarom de aanvragen voor tijdelijke uitvoer zijn behandeld als aanvragen voor definitieve uitvoer: er is sprake van demonstraties aan telkens één specifieke partij, waardoor er vanuit mag worden gegaan dat deze partij ook degene is aan wie uiteindelijk geleverd zal gaan worden (het zou anders zijn als er gedemonstreerd zou worden op bijvoorbeeld een beurs). Nederland wil een betrouwbare partij zijn en consistent beleid voeren ter voorkoming van de situatie dat een goed wordt gedemonstreerd dat vervolgens niet kan worden geleverd omdat de definitieve uitvoer wordt verboden. Eiseres heeft daartegen aangevoerd dat de veronderstelling dat de systemen geleverd zullen worden aan dezelfde partijen als aan wie de demonstratie wordt gegeven hypothetisch is en dat verweerder in ieder geval niet de juiste partij is om hierover te oordelen. Overigens verklaarde eiseres dat niet kan worden uitgesloten dat haar producten op korte termijn leverbaar zijn.
Verder heeft verweerder in het hoorgesprek uiteengezet dat de toetsingscriteria per geval worden bekeken en dat dat tot gevolg kan hebben dat de uitkomst per geval varieert, afhankelijk van de aard van het goed, de eindgebruiker en het eindgebruik. Nederland toetst inderdaad soms strenger dan andere lidstaten, omdat de EU-criteria uit het Gemeenschappelijk Standpunt minimumstandaarden zijn en het verlenen van uitvoervergunningen een nationale bevoegdheid is, aldus nog steeds verweerder in het hoorgesprek.
13. In geschil is of verweerder de zes aanvragen voor uitvoervergunningen van eiseres terecht heeft afgewezen. Primair is in geschil of de systemen waarvoor de uitvoervergunningen zijn aangevraagd kwalificeren als militaire goederen in de zin van de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen. Subsidiair is in geschil of de redenen die verweerder aanvoert voor het afwijzen van de aanvragen de besluiten kunnen dragen, meer in het bijzonder de vraag of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met het feit dat het gaat om aanvragen voor tijdelijke uitvoer en of verweerder de criteria 2, 3 en 4 van het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB correct heeft getoetst.
Verder is in geschil of verweerder heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder met het gelijkheidsbeginsel.
14. Eiseres betoogt dat het systeem niet kwalificeert als een militair goed en dus niet vergunningplichtig is. Noch de hardware, noch de firmware/software is specifiek voor militaire toepassingen ontwikkeld en/of doorontwikkeld. Zij wijst in dat kader op de uitspraak van deze rechtbank van 17 december 2019 in de zaak HAA 17/5299 waarin is geoordeeld dat de [*-product] niet een militair goed is. De rechtbank dient dan ook alleen te oordelen over de firmware en de software. Eiseres verzoekt de rechtbank om vast te stellen dat het systeem, als al sprake is van een militair goed, ingedeeld moet worden in ML5 B .
Verweerder heeft volgens eiseres ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat de aanvragen betrekking hebben op tijdelijke uitvoer voor het geven van demonstraties. Er is ten onrechte getoetst alsof sprake is van definitieve uitvoer. In twee wel gehonoreerde aanvragen was dat een belangrijke reden om wel over te gaan tot het verlenen van een vergunning. Dat is in strijd met het gelijkheidsbeginsel, aldus eiseres. Verder stelt eiseres dat na een periode van twee weken de firmware onbruikbaar wordt en dat het na een succesvolle demonstratie veelal jaren duurt voordat een order wordt geplaatst. Meestal hoeft er niet snel geleverd te worden, verweerder heeft niet onderzocht of eiseres snel zou kunnen leveren en voorts is het de vraag of er snel geleverd kán worden, nu de behandeling van een vergunning voor definitieve export al snel 18 maanden duurt.
Verweerder heeft verder de gehanteerde toetsingscriteria van het Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport niet op de juiste wijze toegepast. Verweerder heeft in een aantal soortgelijke gevallen anders beslist, zodat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, dan wel het rechtzekerheidsbeginsel. Grote gevestigde partijen worden in gelijke omstandigheden bevoordeeld ten opzichte van eiseres. Zo heeft verweerder wél een vergunning gegeven voor tijdelijke uitvoer van nachtzichtkijkers en een ‘remote weapon station’ naar een beurs in de [land 4] , dit ondanks het feit dat met een remote weapon station geschoten kan worden en met het systeem niet. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat een demonstratie op een internationale beurs een wezenlijk andere situatie behelst dan een demonstratie met oog op toekomstige levering.
Eiseres stelt verder dat verweerder tegen haar een kruistocht voert en dat sprake is van willekeur en ambtsmisbruik. Eiseres verzoekt de rechtbank verweerder op te dragen de beoordeling van uitvoervergunningen in beleid te structureren in die zin dat per land en per categorie militair goed wordt bepaald of uitvoer is toegestaan, waarna binnen die categorieën slechts bij gemotiveerde uitzonderingen aanvragen kunnen worden afgewezen.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de afwijzende beslissingen van 19 december 2017, en verzoekt de rechtbank te bepalen dat het systeem geen militair goed is, althans niet vergunningplichtig is. Indien de rechtbank oordeelt dat sprake is van een vergunningplicht, verzoekt eiseres de rechtbank aan verweerder op te dragen dat hij de vergunningen alsnog verleent, zo nodig met als aanvullende voorwaarde dat de werking van de firmware en software in tijd wordt beperkt. Verder verzoekt eiseres om vergoeding van het griffierecht en van de kosten van de bezwaar- en beroepsprocedure.
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het systeem een militair goed is in de zin van post ML5b en verwijst voor de kwalificatie als militair goed verder naar het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2023 (reeds aangehaald). Verweerder komt in zoverre terug van zijn eerder ingenomen standpunt dat het systeem een militair goed is in de zin van post
ML5c .
Voor wat betreft de tijdelijke uitvoer onderkent verweerder weliswaar een onderscheid tussen tijdelijke uitvoer en definitieve uitvoer, maar verweerder wil niet eerst tijdelijke uitvoer toestaan als op voorhand vaststaat dat de definitieve uitvoer zal worden geweigerd. Daarom wordt al op het moment van de voorgenomen tijdelijke uitvoer een beoordeling van de definitieve uitvoer meegenomen. Daarbij is relevant dat de voorgenomen demonstraties niet op beurzen en dergelijke zullen plaatsvinden, maar bij specifieke partijen, namelijk buitenlandse strijdkrachten, en dat het systeem van eiseres snel leverbaar is.
Voor wat betreft het gelijkheidsbeginsel stelt verweerder dat uitvoervergunningen van geval tot geval moeten worden beoordeeld waarbij aard van het goed, de soort eindgebruiker en het beoogde eindgebruik in aanmerking genomen moeten worden. De gevallen waarop eiseres wijst betreffen andere goederen en andere eindverbruikers. Verweerder neemt verder afstand van het beeld dat door eiseres wordt geschetst, als zou verweerder een kruistocht tegen eiseres voeren. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
16. In de Gemeenschappelijke EU lijst voor militaire goederenworden de posten ML5 en ML 21 als volgt omschreven:
“ ML 5
Vuurgeleidingssystemen en aanverwante alarm- en waarschuwingssystemen, enaanverwante systemen, test- en uitlijningsapparatuur en apparatuur voor tegenmaatregelen, als hieronder, speciaal ontworpen voor militair gebruik en speciaal ontworpen onderdelen en toebehoren daarvoor:
a. wapenvizieren, computers die worden gebruikt bij bombardementen, geschutrichtapparaten en boordbesturingssystemen voor wapens;
b. systemen voor het detecteren, identificeren, verkennen of volgen van het doelwit en voor het bepalen van de schootsafstand; toestellen voor opsporing, het samenvoegen van gegevens, herkenning en identificatie; en toestellen voor sensorintegratie;
c. apparatuur voor tegenmaatregelen tegen goederen als bedoeld onder ML5 .a) en ML5 .b);
Noot:
In ML5 .c. omvat apparatuur voor tegenmaatregelen opsporingsapparatuur.
d. veldtest- en uitlijnapparatuur, speciaal ontworpen voor goederen als genoemd in ML5 .a., ML5 .b. of ML5 .c..
(…)
ML21
„Programmatuur”, als hieronder:
a. „programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor:
1. „ontwikkeling”, „productie”, bediening of onderhoud van apparatuur bedoeld in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen;
(…)
b. specifieke „programmatuur”, anders dan bedoeld in ML21 .a., als hieronder:
1. „programmatuur”, speciaal ontworpen voor militair gebruik en speciaal ontworpen voor het vormgeven, nabootsen of evalueren van militaire wapensystemen;
2. „programmatuur”, speciaal ontworpen voor militair gebruik en speciaal ontworpen voor het vormgeven of nabootsen van scenario's voor militaire acties;
3. „programmatuur” voor het vaststellen van de gevolgen van het gebruik van conventionele, nucleaire, chemische of biologische wapens;
4. „programmatuur”, speciaal ontworpen voor militair gebruik en speciaal ontworpen voor toepassingen voor commando, communicatie, controle en informatie (C3I), of voor commando, communicatie, controle, computer en informatie (C4I).
c. „programmatuur”, niet bedoeld in ML21a. of b., en speciaal ontworpen of aangepast om apparatuur die niet in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen wordt bedoeld, in staat te stellen de militaire taken uit te voeren van goederen die in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen worden bedoeld.”
17. Het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (hierna: Gemeenschappelijk Standpunt) bepaalt, voor zover relevant:
1. Elke lidstaat toetst per geval de bij hem ingediende aanvragen inzake uitvoervergunningen voor goederen die worden vermeld in de in artikel 12 bedoelde gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, aan de criteria van artikel 2.
(…)
2. Criterium 2: Eerbiediging van de mensenrechten in het land van eindbestemming en naleving van het internationaal humanitair recht door dat land
— De lidstaten evalueren de houding van het ontvangende land ten opzichte van belangrijke, in internationale mensenrechteninstrumenten vastgelegde beginselen, en
a. a) weigeren een uitvoervergunning wanneer er een duidelijk risico bestaat dat uit te voeren militaire
goederen of technologie gebruikt worden voor binnenlandse onderdrukking;
b) gaan zeer zorgvuldig te werk wanneer zij per geval en rekening houdend met de aard van de militaire goederen of technologie, vergunningen afgeven voor landen waar door de ter zake bevoegde instanties van de Verenigde Naties, de Europese Unie of de Raad van Europa ernstige schendingen van de mensenrechten zijn geconstateerd.
Met goederen of technologie die voor binnenlandse onderdrukking kunnen worden gebruikt, wordt hier onder meer bedoeld goederen of technologie waarvan bewezen is dat zulke of soortgelijke goederen of technologie voor binnenlandse onderdrukking zijn gebruikt door de beoogde eindgebruiker, of die naar mag worden aangenomen een andere bestemming zullen krijgen dan officieel is verklaard en gebruikt zullen worden voor binnenlandse onderdrukking. Overeenkomstig artikel 1 van dit gemeenschappelijk standpunt wordt de aard van de goederen of technologie zorgvuldig onderzocht, in het bijzonder indien ze bedoeld zijn voor binnenlandse veiligheidsdoeleinden.
Binnenlandse onderdrukking omvat onder meer foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing, standrechtelijke of willekeurige executies, verdwijningen, willekeurige gevangenneming en andere ernstige schendingen van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden die staan omschreven in de desbetreffende internationale mensenrechteninstrumenten, waaronder de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
— De lidstaten evalueren de houding van het ontvangende land ten opzichte van belangrijke, in instrumenten van internationaal humanitair recht vastgelegde beginselen, en
c) weigeren een uitvoervergunning indien er een duidelijk risico bestaat dat de uit te voeren militaire goederen of technologie gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht.
3. Criterium 3: Interne situatie van het land van eindbestemming ten gevolge van spanningen of gewapende conflicten
De lidstaten weigeren een uitvoervergunning voor militaire goederen of technologie waardoor gewapende conflicten worden uitgelokt of verlengd dan wel bestaande spanningen of conflicten in het land van eindbestemming worden verergerd.
4. Criterium 4: Handhaving van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio
De lidstaten weigeren een uitvoervergunning indien er een duidelijk risico bestaat dat het beoogde ontvangende land de uit te voeren militaire goederen of technologie voor agressie jegens een ander land gebruikt of er kracht mee wil bijzetten aan territoriale aanspraken. Bij het afwegen van deze risico’s houden de lidstaten onder andere rekening met:
a. a) het bestaan of de waarschijnlijkheid van een gewapend conflict tussen het ontvangende en een ander land;
b) eventuele aanspraken op het grondgebied van een buurland door een ontvangend land dat in het verleden met geweld heeft gepoogd die aanspraken te doen gelden, of waarvoor het met geweld heeft gedreigd;
c) de waarschijnlijkheid dat de militaire goederen of technologie anders gebruikt zullen worden dan voor de legitieme nationale veiligheid en verdediging van het ontvangende land;
d) de noodzaak de regionale stabiliteit niet sterk in negatieve zin te beïnvloeden.
(…)
Artikel 3
Dit gemeenschappelijk standpunt doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om in nationaal verband restrictievere regels toe te passen.
(…)
Artikel 12
De lidstaten zorgen ervoor dat zij op grond van hun nationale wetgeving de uitvoer van op de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen vermelde goederen en technologie kunnen controleren. De gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen fungeert als referentie voor de nationale lijsten van militaire goederen en technologie van lidstaten, maar komt niet rechtstreeks in de plaats daarvan.”
18. Het Besluit strategische goederen (hierna: het Besluit) bepaalt voor zover relevant:
“Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
-
militaire goederen: de militaire goederen, bedoeld in een door Onze Minister na overleg met onze Minister wie het mede aangaat vast te stellen ministeriële regeling;
(…)
Artikel 11
1. Het is verboden om militaire goederen uit te voeren uit Nederland zonder individuele, globale of algemene uitvoervergunning.
(...)
19. In de Uitvoeringsregeling strategische goederen 2012 is, voor zover in onderhavige zaak relevant, bepaald:
(…)
Artikel 2
Als militaire goederen worden aangewezen de goederen, opgenomen in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen.”
20. Anders dan in de uitspraak van de rechtbank die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2023 (reeds aangehaald), waar de kwalificatie van de [systeem 2] (zonder software) voorlag, gaat het in het onderhavige geschil over de kwalificatie van een systeem (de [*-product] met bijbehorende firmware en software). In zoverre is het voor het onderhavige geschil niet relevant wat de rechtbank in haar eerdere uitspraak heeft overwogen over de [*-product] . Uit het arrest van de Hoge Raad volgt verder, dat de rechter de kwalificatie als militair goed niet marginaal toetst, omdat de Minister hierbij geen beoordelingsvrijheid toekomt (r.o. 4.3). De rechtbank zal de kwalificatie van het systeem dan ook vol toetsen.
21. Het systeem wordt in de aanvraag voor de uitvoervergunning door eiseres omschreven als te zijn bestemd voor het lokaliseren van de positie vanwaar (afhankelijk van de software) mortieren en artillerie schieten ( [systeem 1] ), de positie vanwaar klein kaliber wapens schieten op een voertuig ( [systeem 2] ) of een statische combinatie van deze twee ( [systeem 3] ).
Ter zitting heeft eiseres verklaard, dat de software de door de [*-product] waargenomen geluiden (knallen) kan herkennen als afkomstig van verschillende bronnen (zoals het geluid van helikopters, vuurwerk, kleine wapens, raketten, artillerie en mortieren).
Nu het onderhavige systeem specifiek is gericht op het lokaliseren van waar mortieren of artillerie worden afgeschoten of waar met klein kaliber wapens wordt geschoten, moet in ieder geval de software worden aangemerkt als specifiek ontwikkeld voor militair gebruik in de zin van post ML21 , onder a dan wel onder c. Voor het lokaliseren van wapens wordt immers andere software gebruikt dan voor het lokaliseren van vuurwerk (er vanuit gaande dat het vuurwerk niet al op zich kwalificeert als wapen). Reeds hieruit volgt dat het systeem een militair goed is in de zin van post ML5b .
22. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in het onder overweging 5 opgenomen verslag van eiseres van de vuurwerktest, waarin het systeem wordt omschreven als te zijn ontwikkeld voor het lokaliseren van raketten, artillerie en mortieren, hetgeen overeenkomt met de beschrijving van het militaire goed in post ML5b . De rechtbank vindt tevens steun voor haar oordeel in de onder 6 opgenomen brief van het Ministerie van Defensie, waarin wordt beschreven dat de ontwikkeling van het systeem door Defensie is begeleid voor detectie van wapens van klein kaliber en van wapens van zwaar kaliber (artillerie, granaten en mortieren).
23. Dat de lokalisering van afgeschoten wapens ook in civiele situaties kan worden toegepast (bijvoorbeeld door de politie), doet aan deze kwalificatie niet af, omdat het doel en het gebruik van het systeem in civiele situaties niet afwijkt van het doel en het gebruik in militaire situaties. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat software die (dan wel een systeem dat) speciaal is ontwikkeld voor het lokaliseren van waar artillerie of mortieren worden afgeschoten of waar met klein kaliber wapens wordt geschoten, naar zijn aard specifiek is ontwikkeld voor militair gebruik. De beoogde inzet in civiele situaties kan wel relevant zijn voor de beslissing van verweerder om een uitvoervergunning te verlenen, zie bijvoorbeeld overweging 26.3 hierna.
Afwijzing aanvragen vergunningen: in oordeel betrekken definitieve uitvoer