ECLI:NL:RBNHO:2024:4194

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
C/15/349445 / JU RK 24-312
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 5 april 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] in [plaats] ([land]). De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden te verlengen, terwijl het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de ondertoezichtstelling voor twaalf maanden te verlengen is afgewezen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, die in een pleeggezin verblijft, behoefte heeft aan duidelijkheid over zijn toekomst, gezien de belastende situatie waarin hij zich bevindt. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat er nog steeds zorgen zijn over de thuissituatie bij de moeder, die de minderjarige niet kan erkennen in zijn ervaringen van mishandeling. De kinderrechter heeft benadrukt dat er in de komende zes maanden moet worden toegewerkt naar een thuisplaatsing, maar dat dit alleen mogelijk is als de GI kan aantonen dat de thuissituatie veilig is. De kinderrechter heeft de beslissing mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de nadruk op het belang van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/349445 / JU RK 24-312
Datum uitspraak: 5 april 2024
beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ( [land] ),
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. R.A. van den Heuvel gevestigd te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 21 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- namens de GI, [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
1.3.
[de minderjarige] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling met de kinderrechter gesproken in het bijzijn van de pleegmoeder.
1.4.
De kinderrechter heeft na sluiting van de zitting direct mondeling uitspraak gedaan in het bijzijn van de moeder, mr. R.A. van den Heuvel en de vertegenwoordigers van de GI. Vervolgens heeft de kinderrechter de beslissing afzonderlijk in kindvriendelijke taal uitgelegd aan [de minderjarige] , waarbij de pleegmoeder ook aanwezig was.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] kent zijn biologische vader niet. [de voormalig partner] , voormalig partner van de moeder, heeft [de minderjarige] erkend. Er is al enige jaren geen contact meer met [de voormalig partner] . De moeder is met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] belast.
2.2.
[de minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 31 januari 2023 [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 30 april 2023. Bij beschikking van 18 april 2023 is hij definitief onder toezicht gesteld tot 18 april 2024.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 31 januari 2023 ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] gedurende dag en nacht in een crisispleeggezin. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna verlengd en bij beschikking van 25 juli 2023 is de locatie gewijzigd naar een voorziening voor pleegzorg. De machtiging tot uithuisplaatsing duurt nog tot 18 april 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van twaalf maanden. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twaalf maanden.
3.2.
De GI onderbouwt het verzoek als volgt.
[de minderjarige] en zijn zus [de zus] zijn in januari 2023 uit huis geplaatst. Beide kinderen hadden aangegeven dat zij al jarenlang stelselmatig fysiek mishandeld werden door de moeder. De moeder ontkent de mishandelingen en geeft aan enkel in het verleden corrigerende tikken te hebben gegeven. In het crisispleeggezin werd gezien dat de kinderen last hebben van mogelijk trauma gerelateerde klachten.
Op 9 augustus 2023 is [de minderjarige] samen met zijn zus overgeplaatst naar een verblijfspleeggezin, waarbij de pleegouders aansluiten bij wat de kinderen nodig hebben. De pleegmoeder heeft structuur, duidelijkheid en regels waarbij de kinderen opbloeien. [de minderjarige] geeft aan dat hij zich op zijn plek voelt in het pleeggezin en hij wil daar graag blijven. [de minderjarige] krijgt de ruimte om te leren en hij mag fouten maken. Fouten maken zonder afgestraft te worden is voor hem niet makkelijk.
[de minderjarige] heeft één keer in de drie weken begeleide omgang met de moeder en zij hebben wekelijks contact via videobellen. De omgang tussen [de minderjarige] en de moeder wordt begeleid door een volwassene. Dit gezien de angst bij hem om opnieuw slachtoffer te worden van fysiek of verbaal geweld. Vanuit Levvel zal video-interactiebegeleiding (Levvel-Hecht) tussen [de minderjarige] en de moeder worden in gezet om de moeder te leren om aan te sluiten bij wat hij nodig heeft.
De pleegmoeder geeft aan dat zij goed in contact is met de moeder. De pleegmoeder gaat met de kinderen naar de kerk, waar de moeder ook om de week een uitnodiging voor krijgt. Na de kerk gaat het pleegezin samen met de moeder lunchen bij het pleeggezin thuis. [de minderjarige] vindt dat fijn, maar hij zit ook in een loyaliteitsconflict nu hij de moeder wat vaker in een natuurlijke omgeving ziet.
In het afgelopen jaar is er geen zicht gekomen op de thuissituatie bij de moeder, dit mede doordat de kinderen in een pleeggezin verblijven en de behandeling van de moeder door de lange wachtlijsten pas gestart is na de intake in december 2023. Wel is vanuit diagnostiek komen vast komen te staan dat beide kinderen door alles wat zij hebben meegemaakt ernstig getraumatiseerd zijn. Bij [de minderjarige] wordt gewerkt aan traumaverwerking door middel van het programma Tem de draak wat in april 2024 zal starten.
De moeder krijgt vanuit de Waag emotieregulatietherapie. De GI acht het van belang dat de moeder haar behandeling aangaat en hiervoor ook gemotiveerd is. Daarnaast is het van belang dat de moeder de kinderen erkent in hetgeen zij hebben meegemaakt en dat er zicht komt in hoeverre de moeder leerbaar is om herhaling van fysieke en verbale mishandeling in de toekomst te voorkomen.
De komende periode dient duidelijk te worden welke rol de moeder kan spelen in het leven van [de minderjarige] en of onbegeleid contact tussen hen mogelijk is. Pas daarna kan gekeken worden of [de minderjarige] (gedeeltelijk) thuis bij de moeder kan opgroeien.
Een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing is nodig. Er zijn namelijk nog steeds zorgen over het gebrek aan inzicht en erkenning bij de moeder. Zij is daardoor tot op heden nog niet in staat haar kinderen de erkenning te geven voor wat zij hebben meegemaakt, wat wel van groot belang is voor hun verwerkingsproces. De moeder zal ook moeten leren aansluiten bij de behoeftes van [de minderjarige] . De uithuisplaatsing is ook nodig om [de minderjarige] de rust te geven om in een veilige omgeving samen met de hulpverlening te werken aan de verwerking van wat zich in de thuissituatie heeft afgespeeld. Ook geeft dit de moeder de gelegenheid zich te richten op de emotieregulatietherapie.
3.3.
Ter zitting heeft de GI het volgende toegevoegde.
De moeder ziet [de minderjarige] nu onder begeleiding van de pleegmoeder bij de pleegmoeder thuis. Ook is er één keer per week contact via videobellen. Levvel-Hecht moet nog starten. Verder is de Waag bezig met het opstellen van een behandelplan voor de moeder. Ook heeft de moeder gesprekken met een Surinaamse psycholoog. Nu de moeder de behandeling bij de Waag aangaat heeft de GI de hoop dat het perspectief van [de minderjarige] bij de moeder ligt. De inzet van de GI is om [de minderjarige] weer bij de moeder te laten wonen. Het perspectief is dus nog niet bepaald. Er dienen nog veel stappen gezet te worden voordat [de minderjarige] naar huis kan.

4.De standpunten

4.1.
[de minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter geëmotioneerd aangegeven dat hij heel graag terug wil naar de moeder. Hij vond het leuk bij de moeder thuis.
4.2.
De moeder verzet zich niet tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling, maar zij is het niet eens met de uithuisplaatsing. De moeder heeft namelijk goede stappen gezet. Zo heeft zij zelf een psycholoog ingeschakeld en volgt zij een traject bij de Waag. Ook is de moeder minder uren gaan werken, zodat zij voldoende beschikbaar is voor de kinderen. De moeder heeft een auto gekocht, zodat zij meer flexibel is. Ten aanzien van de vermeende mishandelingen blijven de verhalen lijnrecht tegenover elkaar staan. De moeder kan geen erkenning geven aan de kinderen voor feiten die niet gebeurd zijn. De moeder wil heel graag dat [de minderjarige] naar huis komt. Ook blijft haar deur open staan voor zus [de zus] .

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De ontwikkelingsbedreigingen die eerder hebben geleid tot de ondertoezichtstelling zijn nog steeds onverminderd aanwezig. [de minderjarige] is onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst vanwege de ernstig zorgen die bestonden over de thuissituatie bij de moeder. De verhalen over de fysieke mishandelingen blijven nog steeds zeer uiteenlopen, waardoor hier geen duidelijkheid over bestaat. [de minderjarige] lijkt hier ook wisselende verhalen over te vertellen. Zo geeft de GI ter zitting aan dat [de minderjarige] consistent is in zijn verhaal tegenover de GI, terwijl [de minderjarige] bij de kinderrechter aangeeft dat hij het fijn vond bij de moeder thuis en dat alles wel meeviel. [de minderjarige] is hierin dus nog zeer kwetsbaar. Het is fijn dat hij nu snel, in april 2024, kan starten met Tem de Draak . Op dit moment is het voor [de minderjarige] nog niet mogelijk om thuisgeplaatst te worden, zoals hieronder wordt uitgelegd. De kinderrechter ziet daarom aanleiding de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
5.3.
Ten aanzien van de uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter als volgt. In het gesprek met [de minderjarige] is het de kinderrechter duidelijk geworden dat hij nog steeds zeer verdrietig is over de uithuisplaatsing. Ondanks dat de pleegmoeder en [de minderjarige] een hele goede band hebben, lijkt hij de moeder erg te missen en wil hij graag naar huis. De uithuisplaatsing lijkt niet geleid te hebben tot rust bij [de minderjarige] . Gelet op de zeer heftige emoties bij [de minderjarige] is het dan ook de vraag of de uithuisplaatsing (nog langer) in zijn belang is. De GI heeft ter zitting aangegeven dat zij ook nog steeds wil inzetten op een thuisplaatsing.
5.4.
Tegelijkertijd waren de door de kinderen gemelde fysieke mishandelingen zeer ernstig, waardoor het voor een thuisplaatsing van belang is dat er voldoende waarborgen zijn dat [de minderjarige] veilig is bij de moeder thuis. De kinderrechter is van oordeel dat deze waarborgen er op dit moment nog niet zijn, maar ook nog onvoldoende onderzocht zijn, waardoor [de minderjarige] nu niet terug naar de moeder kan en een uithuisplaatsing nog langer noodzakelijk is. Het is van belang dat de GI met spoed gaat onderzoeken of de thuissituatie voldoende veilig is. De focus dient daarbij te liggen op de toekomst en niet op het verleden. Dat betekent dat niet gewacht moet worden op erkenning van de moeder, te meer nu zij een andere lezing heeft over de feiten. Wel van belang zijn de uitkomsten van de behandeling van de Waag van de moeder, de video-interactiebegeleiding en de behandeling Tem de Draak . Ook acht de kinderrechter het in het belang van [de minderjarige] dat zo snel mogelijk gekeken wordt of de omgang tussen [de minderjarige] en de moeder verder uitgebreid kan worden. Een stappenplan is hierbij wenselijk, zodat [de minderjarige] en de moeder ook weten waar zij aan toe zijn, waar naartoe gewerkt wordt en wat hierbij van moeder wordt verwacht.
5.5.
De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden verlengen en het overige afwijzen. In de komende zes maanden dient toegewerkt te worden naar een thuisplaatsing. Mocht de GI onverhoopt toch van mening zijn dat een thuisplaatsing bij de moeder niet mogelijk is, dient dit ook over zes maanden duidelijk te zijn. Het is in het belang van [de minderjarige] dat hij duidelijkheid krijgt over zijn toekomst, nu de huidige situatie voor hem zeer belastend is.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ( [land] ), van 18 april 2024 tot 18 april 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg van 18 april 2024 tot 18 oktober 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024 door mr. J. van Beek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Sicking als griffier, en op schrift gesteld op 19 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.