ECLI:NL:RBNHO:2024:4212

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
C/15/349702 / JU RK 24-347
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over verzoek tot wijziging van zorgregeling en hoofdverblijf van minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) met betrekking tot de zorgregeling en het hoofdverblijf van een minderjarige. De kinderrechter heeft de GI niet ontvankelijk verklaard in haar verzoek om het hoofdverblijf van de minderjarige vast te stellen, omdat de GI niet bevoegd is om dit verzoek in te dienen. De minderjarige, die binnenkort meerderjarig wordt, heeft al een goede band met beide ouders en is ingeschreven op het adres van de moeder, waar zij het merendeel van de tijd verblijft. De kinderrechter heeft ook het verzoek van de GI om een zorgregeling vast te stellen afgewezen, omdat er geen belang bij het verzoek is. De kinderrechter heeft geoordeeld dat er geen noodzaak is voor een zorgregeling, gezien de huidige situatie en het goede contact tussen de minderjarige en beide ouders. De uitspraak is mondeling gedaan en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/349702 / JU RK 24-347
Datum uitspraak: 5 april 2024
beschikking wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 29 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- de vader;
- namens de GI, [vertegenwoordiger van de GI] .
1.3.
[de minderjarige] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling met de kinderrechter gesproken.
1.4.
Het verzoek is gelijktijdig behandeld met het verzoek van de GI tot wijziging van de zorgregeling en het verlengen van de ondertoezichtstelling voor broer [broer] (zaaknummers: C/15/349696 / JU RK 24-344 en C/15/350769 / JU RK 24-485).
1.5.
De kinderrechter heeft na sluiting van de zitting, in aanwezigheid van [de minderjarige] , direct mondeling uitspraak gedaan.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn geregistreerde partners van elkaar geweest. Hun geregistreerd partnerschap is ontbonden op [datum] .
2.2.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de moeder.
2.4.
Op 19 oktober 2022 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 19 januari 2023. Bij beschikking van 18 januari 2023 is zij definitief onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd en duurt nu nog tot de meerderjarigheid van [de minderjarige] , te weten tot 12 november 2024.
2.5.
De kinderrechter heeft op 19 oktober 2022 ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een crisisopvang, welke machtiging bij beschikking van 31 oktober 2022 is verlengd voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. Bij beschikking van 18 januari 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing in een 24-uurs voorziening verleend tot 19 juli 2023.
2.6.
Uit de beschikking van 13 december 2022 (echtscheidingsprocedure) volgt dat de verzoeken ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de zorgregeling met betrekking tot [de minderjarige] ingetrokken zijn door de vader, waardoor de rechtbank daarover niks beslist heeft.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de volgende zorgregeling vast te stellen:
- de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is bij de moeder;
- er is omgang tussen [de minderjarige] en de vader om de week een weekend van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur (afgestemd op het rooster van de vader).
3.2.
De GI onderbouwt het verzoek als volgt.
[de minderjarige] heeft de afgelopen twee jaar geen vaste verblijfplek gehad. Zij heeft bij de moeder gewoond, bij het Kinder- & Jeugdtraumacentrum (KJTC), bij Nabij Zorg, weer terug naar de moeder, naar de vader en sinds 11 februari 2024 weer bij de moeder.
Doordat de ouders niet in staat zijn op een normale manier met elkaar te communiceren, weet [de minderjarige] na jarenlange ervaring de ouders tegen elkaar uit te spelen. [de minderjarige] en de vader kunnen elkaar ook triggeren en enorm boos worden.
De GI vindt het van belang dat er ook voor [de minderjarige] , net als voor haar broer, een vaste omgangsregeling met de vader komt.
3.3.
Ter zitting heeft de GI nog het volgende toegelicht.
De ouders hebben nu veel conflicten over de verdeling van de kosten van de kinderen. De alimentatie is vastgelegd toen [de minderjarige] uit huis geplaatst was, waardoor de kosten nooit goed op papier zijn gezet. Een vastgelegde zorgregeling zorgt voor duidelijkheid, zodat er ook opnieuw naar de alimentatie gekeken kan worden. Verder is [de minderjarige] zelfstandig in staat om het contact met de vader te onderhouden.

4.De standpunten

4.1.
[de minderjarige] is van mening dat een vastgelegde zorgregeling niet nodig is. Zij gaat nu geregeld langs bij de vader en dit verloopt goed.
4.2.
De moeder heeft ter zitting toegelicht dat [de minderjarige] goed contact heeft met de vader.
4.3.
De vader heeft ter zitting toegelicht dat [de minderjarige] regelmatig bij hem is. De vader wil wel graag opnieuw naar de verdeling van de kosten voor de kinderen kijken.

5.De beoordeling

5.1.
De GI verzoekt om het hoofdverblijf van [de minderjarige] vast te stellen bij de moeder. Indien er een geschil is over het vaststellen of wijzigen van het hoofverblijf betreft dit een geschil tussen de ouders wat zij op grond van artikel 1:253a, tweede lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek aan de rechter kunnen voorleggen. De GI is niet bevoegd om onderhavig verzoek in te dienen, waardoor de GI in haar verzoek niet ontvankelijk wordt verklaard. Bovendien is er geen belang bij het verzoek, aangezien [de minderjarige] al ingeschreven staat op het adres van de moeder en zij daar ook het merendeel van de tijd verblijft.
5.2.
De kinderrechter begrijpt het verzoek van de GI aldus dat verzocht wordt om het vaststellen van een zorgregeling. Op grond van artikel 1:265g, eerste lid (BW), kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een zorgregeling vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.3.
De kinderrechter zal het verzoek afwijzen bij gebrek aan belang. [de minderjarige] wordt over een aantal maanden meerderjarig, waardoor de zorgregeling slechts kort geldig zou zijn. Daarnaast is er nooit eerder een zorgregeling vastgelegd, maar heeft [de minderjarige] goed contact met beide ouders. Het is dan ook de verwachting dat het contact met de vader goed blijft verlopen de komende maanden tot haar meerderjarigheid. De kinderrechter ziet daarom geen aanleiding om nu nog een zorgregeling vast te stellen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verklaart de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers niet ontvankelijk in haar verzoek ten aanzien van het hoofdverblijf van [de minderjarige] ;
6.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing in mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024 door mr. J. van Beek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Sicking als griffier, en op schrift gesteld op 19 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.