ECLI:NL:RBNHO:2024:4232

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
C/15/337179 / HA ZA 23-120
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap en uitleg van testamentaire bepalingen

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Noord-Holland, betreft het een geschil over de verdeling van de nalatenschap van erflater, die op 11 juli 2013 is overleden. De eiseressen, dochters van de overleden broer van de gedaagden, vorderen vaststelling van de wijze van verdeling van de nalatenschap van hun moeder, erflaatster, die op 20 januari 2017 is overleden. De rechtbank heeft te oordelen over de uitleg van testamentaire bepalingen en de verhouding tussen de erfdelen en legaten. De erflater had in zijn testament bepaald dat zijn echtgenote 50% van zijn nalatenschap zou ontvangen, terwijl de andere helft gelijkelijk verdeeld zou worden onder zijn kinderen. De eiseressen stellen dat het legaat aan de weduwe van hun overleden broer niet in mindering mag komen op hun erfdeel, terwijl de gedaagden van mening zijn dat dit wel het geval is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de testamentaire bepalingen zo moeten worden uitgelegd dat de weduwe van de overleden zoon een bedrag ontvangt dat gelijk is aan het erfdeel dat haar man zou hebben ontvangen als hij nog leefde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de erfdelen van de gedaagden € 72.722,17 bedragen, en niet € 79.994,- zoals door hen gesteld. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseressen toegewezen en de gedaagden veroordeeld tot medewerking aan de verdeling van de nalatenschap. Tevens is bepaald dat de onroerende zaken in de nalatenschap verkocht moeten worden, met een specifieke regeling voor de verkoop en de verdeling van de opbrengst.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/337179 / HA ZA 23-120
Vonnis van 10 april 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van

1.[eiser 1] , hierna te noemen: [eiser 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
2.
[eiser 2], hierna te noemen: [eiser 2] ,
wonende te [plaats 2] , België,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. P.M. Boiten te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen

1.[gedaagde 1] , hierna te noemen: [gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 3] ,
2.
[gedaagde 2], hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
wonende te [plaats 3] ,
4.
[gedaagde 3], hierna te noemen: [gedaagde 3] ,
wonende te [plaats 4] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M. Bootsma te Haarlem,
3.
[gedaagde 4], hierna te noemen: [gedaagde 4] ,
wonende te [plaats 5] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. A.H. van Gerwen te Eindhoven,
5.
[gedaagde 5], hierna te noemen: [gedaagde 5] ,
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. D.P.M. Buysrogge te Zwolle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 juli 2013
  • de akte indienen producties met de producties 9 t/m 12 van [eiser 1] en [eiser 2] ,
  • de producties 12 en 13 van [gedaagde 4] ,
  • productie 3 van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3]
  • de mondelinge behandeling op 22 maart 2024 waarbij mr. Boiten gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan voor het overige door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagden zijn broer en zussen van elkaar. Eiseressen zijn de dochters van [betrokkene 3] , broer van gedaagden, die op 2 oktober 2004 is overleden. [betrokkene 3] was gehuwd met [betrokkene 1] , de moeder van eiseressen.
2.2.
Op 11 juli 2013 is [erflater] , de vader van gedaagden en opa van eiseressen (hierna: erflater), overleden. Erflater was gehuwd met [erflaatster] , de moeder van gedaagden en oma van eiseressen (hierna: erflaatster), die op 20 januari 2017 is overleden.
2.3.
Erflater heeft op 10 november 2004 een testament opgemaakt. Daarin staat – voor zover van belang voor deze zaak – het volgende:
“(…)
III. Legaten
1. Ik legateer, ten laste van het erfdeel casu quo legaat van zijn casu quo haar ouder, aan ieder van mijn kleinkinderen een nominaal bedrag van zodanige grootte als de vrijstelling als bedoeld in artikel 32 lid 1 sub 6 van de Successiewet op het moment van mijn overlijden zal bedragen.
2. Het legaat moet worden afgegeven zodra mijn echtgenote is overleden, danwel, indien ik de langstlevende [betrokkene 3] , binnen zes maanden na mijn overlijden.
(…)
1. Indien de hierna sub IX onder wettelijke verdeling genoemde bepaling in werking zal treden, legateer ik aan [betrokkene 1] , weduwe van mijn zoon [betrokkene 2] , een bedrag gelijk aan de waarde van het erfdeel, dat de heer [betrokkene 3] voornoemd zou hebben verkregen indien ik hem tezamen met mijn overige kinderen voor gelijke delen had benoemd tot erfgenamen voor vijftig procent (50%) van mijn nalatenschap.
2. Dit legaat is pas opeisbaar op de momenten zoals hierna sub IX onder wettelijke verdeling bij 2. is omschreven.
3. Over dit legaat is een rente verschuldigd zoals hierna sub IX onder wettelijke verdeling bij 3. is omschreven.
IV. Plaatsvervulling
Op mijn nalatenschap zijn de regels met betrekking tot de wettelijke plaatsvervulling van toepassing.
(…)
IX. Bepalingen bij overlijden van mijn echtgenote na dertig dagen na mijn overlijden
Indien mijn echtgenote na dertig dagen na mijn overlijden komt te overlijden, beschik ik als volgt:
Wettelijke verdeling
Op mijn nalatenschap is de wettelijke verdeling van toepassing, behoudens voor zover daarvan hierna wordt afgeweken:
Ik stel het erfdeel van mijn echtgenote op vijftig (50%) van mijn nalatenschap. Voor het overige zal mijn nalatenschap vererven naar mijn kinderen, ieder voor een gelijk deel.
Ik bepaal dat de vorderingen alsmede de hierna vermelde rente van mijn kinderen opeisbaar zijn ingeval mijn echtgenote:
a.
overlijdt;
(…)
3.
a. Ik bepaal dat de vorderingen van de kinderen worden vermeerderd met een rente waarvan het jaarlijkse percentage binnen acht maanden na mijn overlijden in onderling overleg tussen mijn echtgenote en mijn kinderen dient te worden vastgesteld, welke rente wordt gerekend vanaf de datum van mijn overlijden.
(…)”.
2.4.
Het bedrag dat erflater onder III.A.1 aan zijn 11 kleinkinderen heeft gelegateerd bedraagt € 19.535,-.
2.5.
De onder IX.3 genoemde rente is in overleg vastgesteld op 3%.
2.6.
Erflaatster heeft op 14 april 2015 een testament opgemaakt waarin zij de wettelijke erfopvolging heeft bevestigd. Eiseressen (bij plaatsvervulling) en gedaagden zijn de erfgenamen in de nalatenschap van erflaatster.
2.7.
Alle erfgenamen hebben de nalatenschap van erflaatster (zuiver of beneficiair) aanvaard. Bij beschikking van 29 november 2015 heeft de rechtbank mr. M.A. Swart benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van erflaatster. Bij beschikking van 25 september 2019 heeft de rechtbank mr. J.B. Boeser als opvolgend vereffenaar benoemd.
2.8.
Nadat mr. Boeser de uitdelingslijst ter griffie had gedeponeerd, zijn [gedaagde 4] en [gedaagde 5] daartegen in verzet gekomen. Na het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, heeft de kantonrechter bij beschikking van 9 december 2021 als volgt beslist:
“(…)
4.2 (…)
Dit betekent dat de rente over de vaderlijke erfdelen (vorderingen op de nalatenschap van moeder) moet worden opgenomen op de uitdelingslijst na de als boedelkosten aan te merken vereffeningskosten waaronder het door de kantonrechter vastgestelde loon van de vereffenaar.
(…)
5.2
bepaalt dat de vereffenaar de rente over de vaderlijke erfdelen moet opnemen op de uitdelingslijst zoals omschreven in rechtsoverweging 4.2.,
5.3
bepaalt dat de vereffenaar de schulden van de nalatenschap van € 600,- aan [gedaagde 4] en € 600,- aan [gedaagde 5] moet opnemen op de uitdelingslijst,
5.4.
bepaalt dat de vereffenaar als activa moet opnemen op de uitdelingslijst een bedrag van € 10.081,93 aan reeds verdeelde sieraden,
5.5
bepaalt dat de vereffenaar de door de nalatenschap betaalde erfbelasting voor de zeven erfgenamen conform de eindverantwoording van mr. Swart moet opnemen op de uitdelingslijst,
5.6
bepaalt dat de vereffenaar als activa moet opnemen op de uitdelingslijst een PM- post voor de nog te verdelen sieraden,
(…)”.
2.9.
Op 26 januari 2022 heeft mr. Boeser de boedelbeschrijving ter griffie gedeponeerd.
2.10.
Bij vonnis van 24 augustus 2022 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat [bedrijf] , een vennootschap van [gedaagde 1] , voor het voortgezette gebruik van de tot de nalatenschap van erflaatster behorende garage aan de [adres 1] te [plaats 1] gedurende de periode 1 juli 2013 tot 1 juli 2018 een vergoeding aan de nalatenschap verschuldigd is van € 1.320,- per jaar.
2.11.
Bij beschikking van 13 februari 2023 heeft de kantonrechter het verzoek van [gedaagde 4] om een beheerdersregeling te treffen en mr. A. Dunselman als beheerder van de tot de nalatenschap van erflaatster behorende goederen aan te wijzen, afgewezen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen vaststelling van de (wijze van) verdeling van de nalatenschap van erflaatster zoals omschreven in de dagvaarding met veroordeling van de deelgenoten tot medewerking aan de (wijze van) verdeling op straffe van een dwangsom.
3.2.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] vorderen vaststelling van de verdeling van de nalatenschap van erflaatster zoals omschreven in conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met de bepaling dat bij gebreke van medewerking van alle deelgenoten aan de levering van de onroerende zaken het te wijzen vonnis ex artikel 3:300 BW in de plaats treedt van (een gedeelte van) de leveringsakte.
3.5.
[eiser 1] , [eiser 2] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] voeren verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in reconventie

4.1.
In conventie vorderen [eiser 1] en [eiser 2] verdeling van de nalatenschap van erflaatster zoals in de dagvaarding omschreven. In reconventie vorderen [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 2] eveneens verdeling, maar dan op een iets andere wijze dan in conventie. Die tegenvordering is echter overbodig. Als een van de gedaagden een andere wijze van verdeling wenst, kan die gedaagde volstaan met het vermelden van de verdeling van zijn voorkeur in de conclusie van antwoord. De rechtbank zal de vordering tot verdeling in reconventie dan ook afwijzen en hetgeen [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 2] in reconventie hebben aangevoerd, betrekken bij de in conventie gevorderde verdeling.
4.2.
Hoewel de reconventie niet nodig was, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat bij een verdeling tussen familieleden de kosten worden gecompenseerd. De andere erfgenamen hadden in hun conclusie van antwoord in reconventie kunnen volstaan met de opmerking dat de reconventie overbodig was of zelfs kunnen afzien van het nemen van een conclusie van antwoord in reconventie en tijdens de mondelinge behandeling kunnen reageren. Zij hebben er desondanks voor gekozen om conclusies te nemen en daarin ook inhoudelijk in te gaan op de door [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 2] voorgestelde wijze van verdeling. Daarmee hebben zij de extra kosten voor de conclusie van antwoord in reconventie in ieder geval deels aan zichzelf te wijten. Bovendien zullen die kosten, gelet op de beperkte omvang van de conclusies, niet omvangrijk zijn. De rechtbank zal daarom bepalen dat partijen ieder de eigen kosten van de reconventie dragen.
in conventie
Erfdelen nalatenschap van erflater
4.3.
In zijn testament heeft erflater bepaald dat zijn echtgenote 50% van zijn nalatenschap krijgt en zijn kinderen de andere helft, in gelijke delen. Ook heeft hij bepaald dat zijn schoondochter [betrokkene 1] , weduwe van [betrokkene 3] , een bedrag krijgt gelijk aan de waarde van het erfdeel van [betrokkene 3] indien hij tezamen met zijn broer en zussen tot erfgenaam was benoemd.
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat het testament zo moet worden uitgelegd dat erflater heeft bedoeld aan zijn schoondochter [betrokkene 1] het aandeel van haar overleden man [betrokkene 3] te legateren en niet dat [eiser 1] en [eiser 2] daar bovenop door plaatsvervulling ook nog eens het erfdeel van hun vader zouden ontvangen.
4.5.
Tussen partijen is in geschil hoe groot de erfdelen van gedaagden zijn in relatie tot het legaat van [betrokkene 1] . [eiser 1] en [eiser 2] stellen zich op het standpunt dat zowel het erfdeel van elk van gedaagden als het legaat € 72.722,- bedragen. Volgens gedaagden bedraagt hun erfdeel echter € 79.994,- en het legaat van [betrokkene 1] € 72.722,-.
4.6.
Vaststaat dat het zuiver saldo van de nalatenschap van erflater € 872.666,- bedraagt. Hiervan komt de helft, dus € 436.333,-, toe aan zijn echtgenote en de andere helft aan zijn kinderen, in gelijke delen. Omdat erflater – kort gezegd – het erfdeel van zijn overleden zoon [betrokkene 3] aan zijn schoondochter [betrokkene 1] heeft gelegateerd, moet de 50% die aan zijn kinderen toekomt worden gedeeld door zes. Het legaat bedraagt dan € 72.722,17. Tot zover zijn partijen het met elkaar eens. De Belastingdienst heeft voor de berekening van de erfbelasting het legaat vervolgens als schuld in mindering gebracht op de totale nalatenschap, dus inclusief het aan erflaatster toekomende erfdeel. De nalatenschap bedraagt dan afgerond € 799.944,-. Van dat bedrag heeft de Belastingdienst de helft toegerekend aan erflaatster en de andere helft aan gedaagden die dan ieder € 79.994,- zouden krijgen. Gedaagden volgen deze berekening.
Het erfdeel van de vijf kinderen is in die berekening dus niet gelijk aan het van [betrokkene 1] . Volgens gedaagden is dat terecht, want een legaat is een schuld van de nalatenschap die op grond van artikel 4:6 in mindering komt op de gehele nalatenschap. [eiser 1] en [eiser 2] stellen zich op het standpunt dat verschillende bedragen voor de erfdelen en het legaat niet overeenkomt met de uit het testament blijkende bedoelingen van erflater. Volgens hen komt het legaat in mindering op de 50% van de nalatenschap die aan gedaagden toekomt en niet op gehele nalatenschap (inclusief het erfdeel van erflaatster).
4.7.
De vraag is dus hoe de bepaling in III.B.1. van het testament van erflater is bedoeld. Op die uitleg is artikel 4:46 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. Daaruit volgt dat als eerste moet worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil wenst te regelen en vervolgens op de verhouding waaronder de uiterste wil is gemaakt.
Bepaling III.B.1. van het testament luidt als volgt:
“Indien de hierna sub IX onder wettelijke verdeling genoemde bepaling in werking zal treden, legateer ik aan [betrokkene 1] , weduwe van mijn zoon [betrokkene 2] , een bedrag gelijk aan de waarde van het erfdeel, dat de heer [betrokkene 3] voornoemd zou hebben verkregen indien ik hem tezamen met mijn overige kinderen voor gelijke delen had benoemd tot erfgenamen voor vijftig procent (50%) van mijn nalatenschap.”
4.8.
Uit deze bewoordingen blijkt dat erflater de verhouding tussen zijn vijf nog levende kinderen en de weduwe van zijn overleden zesde kind wilde regelen in die zin dat zijn schoondochter zou krijgen wat zijn zoon [betrokkene 3] ontvangen zou hebben als hij nog had geleefd en ook erfgenaam was geweest. In dat geval zou de 50% van de nalatenschap die aan de kinderen tezamen toekomt, zijn gedeeld door zes en zouden [betrokkene 3] en gedaagden precies hetzelfde bedrag hebben gekregen. Erflater wilde dus [betrokkene 1] hetzelfde bedrag als gedaagden zou ontvangen. Bij die uitleg past niet dat het legaat in mindering wordt gebracht op gehele nalatenschap, waarna de erfdelen van gedaagden opnieuw worden berekend door de helft van de nalatenschap minus het legaat te delen door vijf waardoor gedaagden een groter erfdeel ontvangen dan de weduwe van [betrokkene 3] . Indien [betrokkene 3] nog had geleefd, zou zijn erfdeel immers ook niet in mindering zijn gekomen de gehele nalatenschap (inclusief de helft van erflaatster), maar slechts op de 50% van de nalatenschap die erflater aan zijn kinderen heeft toebedeeld, omdat dat deel zou zijn gedeeld door zes in plaats van door vijf. De conclusie is dan ook dat het erfdeel van gedaagden in de nalatenschap van erflater volgens het testament € 72.722,17 bedraagt en niet € 79.994,-. Dat de Belastingdienst van dat laatste bedrag is uitgegaan, maakt dit niet anders.
4.9.
Op grond van artikel 4:13 lid 3 BW hebben gedaagden van rechtswege een geldvordering gekregen ten laste van erflaatster, overeenkomend met de waarde van hun erfdeel. In het testament is bepaald dat die vorderingen opeisbaar zijn na het overlijden van erflaatster en dat over de vorderingen vanaf de datum van overlijden (van erflater) rente verschuldigd is. In onderling overleg is bepaald dat de enkelvoudige rente 3% per jaar bedraagt. Gedaagden en [betrokkene 1] hebben dus een vordering op de nalatenschap van € 72.722,17 vermeerderd met 3% rente per jaar.
4.10.
Op de hiervoor vermelde vorderingen van gedaagden en [betrokkene 1] hebben vanuit de nalatenschap van erflaatster in meerdere tranches uitbetalingen plaatsgevonden en zijn diverse bedragen in mindering gebracht. Als productie 9 hebben [eiser 1] en [eiser 2] een berekening overgelegd van de huidige stand van zaken, waarbij is uitgegaan van een vordering van € 72.722,17, vermeerderd met 3% enkelvoudige rente en verminderd met aflossingen, de aan de kleinkinderen uitgekeerde legaten en voorgeschoten erfbelasting. Ter zitting hebben alle gedaagden met die berekening ingestemd. Uit de berekening volgt dat [betrokkene 1] nog een bedrag van € 1.836,95 tegoed heeft van de nalatenschap van erflaatster en dat gedaagden teveel hebben ontvangen. De nalatenschap van erflaatster heeft als gevolg daarvan een vordering op gedaagden van:
[gedaagde 1] € 5.277,21
[gedaagde 2] € 6.733,76
[gedaagde 4] € 5.277,21
[gedaagde 3] € 5.277,21
[gedaagde 5] € 1.988,04
totaal € 24.553,45
Deze vorderingen moeten worden verrekend met het erfdeel van gedaagden uit hoofde van de nalatenschap van erflaatster.
De omvang van de nalatenschap van erflaatster
4.11.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben als productie 6 de boedelbeschrijving overgelegd die mr. Boeser op 26 januari 2022 heeft gedeponeerd. Alle partijen nemen die boedelbeschrijving als uitgangpunt voor de verdeling met daarop enkele (per partij wisselende) aanpassingen. De rechtbank zal de boedelbeschrijving ook als uitgangspunt nemen en de daarin opgenomen posten en de door partijen voorgestane aanpassing daarop hierna bespreken.
Activa
4.12.
Naast de hiervoor in punt 4.10 genoemde vorderingen op gedaagden bestaat de nalatenschap van erflaatster uit de hierna te bespreken activa.
Banksaldi
4.13.
Niet in geschil is dat de tot de nalatenschap behorende banksaldi van de volgende rekeningen:
[rekeningnummer 1]
[rekeningnummer 2]
[rekeningnummer 3]
[rekeningnummer 4]
ING Oranje Spaarrekening [rekeningnummer 5]
Rekening courant SBVG
De banksaldi van deze rekeningen zullen moeten worden vastgesteld op de dag van de verdeling.
Sieraden
4.14.
De tot de nalatenschap behorende sieraden zijn reeds aan verschillende erfgenamen toegedeeld. Uit hoofde daarvan heeft de nalatenschap de volgende vorderingen op de erfgenamen:
[gedaagde 2] € 1.158,00
[gedaagde 4] € 4.689,93
[gedaagde 3] € 287,00
[gedaagde 5] € 1.500,00
[eiser 1] € 1.223,50
[eiser 2] € 1.223,50
totaal € 10.081,93
Erfbelasting
4.15.
Ten behoeve van de erfgenamen is erfbelasting voorgeschoten vanuit de nalatenschap. Na toelichting ter zitting is niet langer in geschil dat de volgende bedragen zijn voorgeschoten vanuit de nalatenschap en de nalatenschap voor dat bedrag een vordering heeft op de betreffende erfgenaam:
[gedaagde 1] € 754,00
[gedaagde 2] € 754,00
[gedaagde 4] € 14.568,00
[gedaagde 3] € 754,00
[gedaagde 5] € 14.568,00
[eiser 1] € 10.238,00
[eiser 2] € 10.238,00
totaal € 51.874,00
Contanten
4.16.
Niet in geschil is dat gedaagden ieder en eiseressen tezamen een bedrag van € 600,- uitgekeerd hebben kregen uit de nalatenschap. Deze post op de boedelbeschrijving komt daarmee te vervallen.
Vordering op [bedrijf]
4.17.
In het vonnis van 24 augustus 2022 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ), een vennootschap van [gedaagde 1] , voor het voortgezette gebruik van de tot de nalatenschap van erflaatster behorende garage aan de [adres 1] te [plaats 1] gedurende de periode 1 juli 2013 tot 1 juli 2018 een vergoeding aan de nalatenschap verschuldigd is van € 1.320,- per jaar. Dit komt neer op een bedrag van € 40 per m2 per jaar. Ook na 1 juli 2018 heeft [bedrijf] de garage nog gebruikt. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de vergoeding die verschuldigd is voor het gebruik na de in het vonnis genoemde periode. [eiser 1] en [eiser 2] en [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 2] gaan er vanuit dat de gebruiksvergoeding na 1 juli 2018 nog steeds € 40 per m2 bedroeg. [gedaagde 4] en [gedaagde 5] stellen zich op het standpunt dat de vergoeding vanaf 1 juli 2018 moet worden vastgesteld op € 90 per m2. Zij verwijzen daarbij naar een in opdracht van de vereffenaar door twee makelaars tezamen uitgevoerde taxatie eind 2018, waarin zijde huurprijs voor de garage hebben vastgesteld op € 90 per m2.
4.18.
De rechtbank overweegt het volgende. Het (slechts gedeeltelijk overgelegde) taxatierapport waar [gedaagde 4] en [gedaagde 5] naar verwijzen, betreft een taxatie ten behoeve van de vaststelling van de marktwaarde van het gehele onroerend goed aan de [adres 2] - [adres 3] en de [adres 4] / [adres 1] te [plaats 1] . Op bladzijde 9 is in het kader van de vaststelling van de marktwaarde de huurwaarde van diverse onderdelen van het onroerend goed vermeld. Voor de garage is een bedrag van € 90 per m2 genoemd. Hoe de taxateurs tot die waarde zijn gekomen, blijkt niet uit (de overgelegde delen van) het rapport. Bovendien geldt dat een commerciële huurwaarde, waarbij ook nog eens wordt uitgegaan van verhuur van het gehele pand, niet zonder meer gelijk gesteld kan worden aan een na opzegging van de huurovereenkomst verschuldigde vergoeding voor voortgezet gebruik. De rechtbank volgt [gedaagde 4] en [gedaagde 5] dan ook niet in hun standpunt dat de gebruiksvergoeding voor de garage voor de periode na 1 juli 2018 op € 90 per m2 vastgesteld moet worden. Daarbij weegt ook mee dat gesteld noch gebleken is dat de vereffenaar of een van de deelgenoten na het vonnis dan wel na de betaling in december 2022 aan [bedrijf] heeft gemeld dat de gebruiksvergoeding per 1 juli 2018 zou worden verhoogd naar € 90 per m2 of enig ander bedrag. De gebruiksvergoeding blijft voor de periode vanaf 1 juli 2018 dan ook € 40 per m2 per jaar. Niet weersproken is dat het gebruik per 1 juli 2023 is gestopt en de garage is ontruimd. In totaal is [bedrijf] over de periode 1 juli 2013 tot 1 juli 2023 dus € 11.880,- aan de nalatenschap verschuldigd. Uit het door [gedaagde 1] overgelegde bankafschrift (productie 3) blijkt dat dit bedrag op 6 en 22 december 2022 is voldaan. De nalatenschap heeft dus geen vordering op [bedrijf] meer uit hoofde van het gebruik van de garage.
Gebruiksvergoeding [gedaagde 1]
4.19.
[gedaagde 4] heeft in haar conclusie van antwoord een p.m. post gebruiksvergoeding voor [gedaagde 1] genoemd. Deze post is echter in het geheel niet toegelicht, zodat onduidelijk is waar dit op zou zien. De rechtbank gaat hier verder dan ook aan voorbij.
Onroerend Goed
4.20.
Tot de nalatenschap behoren de volgende onroerende zaken:
  • het bedrijfspand aan de [adres 2] te [plaats 1]
  • het woonhuis aan de [adres 3] te [plaats 1]
  • het bedrijfspand aan de [adres 4] te [plaats 1]
  • het bedrijfspand en perceel aan de [adres 1] te [plaats 1] .
Partijen zijn het erover eens dat de onroerende zaken moeten worden verkocht. De waarde kan op dit moment dus nog niet worden vastgesteld.
Passiva
Loon vereffenaar
4.21.
Bij beschikking van 19 maart 2022 heeft de kantonrechter het loon van de vereffenaar over de periode 20 april 2021 tot en met 26 januari 2022 vastgesteld op € 1.512,50 inclusief btw. Uit het als productie 11 door [eiser 1] en [eiser 2] overgelegde overzicht van de nalatenschap waarin dit bedrag niet meer is genoemd, leidt de rechtbank af dat het loon inmiddels is voldaan. Mr. Boeser heeft op 8 maart 2024 laten weten geen nadere kosten in rekening te brengen voor het door hem gevoerde beheer. Deze post komt dus te vervallen.
Vordering [gedaagde 4] wegens betaalde facturen
4.22.
Na de beëindiging van de vereffening heeft [gedaagde 4] privé kosten betaald die betrekking hebben op de tot de nalatenschap behorende onroerende zaken. Uit het als productie 12 door haar overgelegde overzicht van de facturen blijkt dat zij tot 1 januari 2024 een bedrag van € 15.319,97 heeft voorgeschoten. Ter zitting hebben de overige erfgenamen dit bedrag erkend, dan wel daartegen geen verweer gevoerd. Dit bedrag moet als schuld van de nalatenschap worden meegenomen, vermeerderd met de na 1 januari 2024 door [gedaagde 4] betaalde en nog te betalen kosten tot het moment waarop de onroerende zaken zijn verkocht en geleverd.
Restantvordering [betrokkene 1] uit hoofde van het legaat
4.23.
Hiervoor is in punt 4.10 al vastgesteld dat [betrokkene 1] uit hoofde van het door erflater aan haar toegekende legaat nog vordering van € 1.836,95 heeft op de nalatenschap van erflaatster.
Samengevat
4.24.
Het vorenstaande leidt tot de volgende opstelling van de nalatenschap van erflaatster:
Activa
Vorderingen op gedaagden wegens teveel uitgekeerd vaderlijk erfdeel
[gedaagde 1]
[gedaagde 2]
[gedaagde 4]
[gedaagde 3]
[gedaagde 5]
totaal
€ 5.277,21
€ 6.733,76
€ 5.277,21
€ 5.277,21
€ 1.988,04
Totaal
€ 24.553,45
Banksaldi
p.m.
Vorderingen op erfgenamen wegens toegedeelde sieraden
[gedaagde 2]
[gedaagde 4]
[gedaagde 3]
[gedaagde 5]
[eiser 1]
[eiser 2]
€ 1.158,00
€ 4.689,93
€ 287,00
€ 1.500,00
€ 1.223,50
€ 1.223,50
Totaal
€ 10.081,93
Vorderingen op erfgenamen wegens voorgeschoten erfbelasting
[gedaagde 1]
[gedaagde 2]
[gedaagde 4]
[gedaagde 3]
[gedaagde 5]
[eiser 1]
[eiser 2]
€ 754,00
€ 754,00
€ 14.568,00
€ 754,00
€ 14.568,00
€ 10.238,00
€ 10.238,00
Totaal
€ 51.874,00
Onroerende zaken
p.m.
Totaal activa
€ 86.509,38 + p.m.
Passiva
Schuld aan [gedaagde 4]
€ 15.319,97 + p.m.
Schuld aan [betrokkene 1]
€ 1.836,95
Totaal passiva
€ 17.156,92 + p.m.
Wijze van verdeling
4.25.
De erfdelen in de nalatenschap van erflaatster zijn als volgt: [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] ieder 1/6e en [eiser 1] en [eiser 2] ieder 1/12e.
4.26.
Met uitzondering van de te volgen procedure bij de verkoop van het onroerend goed zijn partijen het over de wijze van verdeling eens. Gelet daarop zal de rechtbank de volgende wijze van verdeling bepalen.
4.27.
De hiervoor vastgestelde vorderingen op de erfgenamen uit hoofde van het teveel betaalde vaderlijk erfdeel (4.10), de reeds toegedeelde sieraden (4.14) en de voorgeschoten erfbelasting (4.15) zullen aan de betreffende erfgenaam worden toegedeeld. Dat betekent dat per erfgenaam de volgende vorderingen zullen worden toegedeeld:
[gedaagde 1]
€ 6.031,21
[gedaagde 2]
€ 8.645,76
[gedaagde 4]
€ 24.535,14
[gedaagde 3]
€ 6.318,21
[gedaagde 5]
€ 18.056,04
[eiser 1]
€ 11.461,50
[eiser 2]
€ 11.461,50
4.28.
De na betaling van de schulden aan [gedaagde 4] van € 15.319,97 + p.m. en aan [betrokkene 1] van € 1.836,95 op het moment van verdeling nog resterende banksaldi moeten zodanig worden verdeeld dat met bijtelling van de aan hen toe te delen vorderingen alle erfgenamen een gelijk bedrag (van die resterende banksaldi) ontvangen, met dien verstande dat [eiser 1] en [eiser 2] dat bedrag tezamen ontvangen en nog moeten delen, zodat iedere deelgenoot het hem of haar toekomende deel ontvangt.
4.29.
Partijen zijn het erover eens dat de tot de nalatenschap behorende onroerende zaken moeten worden verkocht en dat de netto verkoopopbrengst zodanig tussen hen moet worden verdeeld dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] daarvan ieder 1/6e deel ontvangen en [eiser 1] en [eiser 2] ieder 1/12e deel. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de onroerende zaken op die wijze zullen worden verdeeld.
4.30.
Partijen verschillen wel van mening over hoe het verkoopproces moet plaatsvinden, met name over de aan te wijzen makelaar en wat er moet gebeuren als de stemmen staken. Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat de rechtbank één makelaar aanwijst. Partijen zelf dienen die makelaar gezamenlijk opdracht tot verkoop te geven. De rechtbank zal daarbij bepalen dat partijen de adviezen van de verkopend makelaar moeten volgen. Indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de vraagprijs bindend bepalen. Het accepteren van een aanbod zal bij meerderheid van stemmen plaatsvinden. Indien de stemmen staken, zal de makelaar bepalen of het bod wordt geaccepteerd. De rechtbank ziet geen aanleiding daarbij een bandbreedte te bepalen. De door [eiser 1] en [eiser 2] gevorderde machtiging bij het staken van de stemmen zal worden afgewezen. Het gaat in dit stadium te ver dat zij tweeën met uitsluiting van de overige deelgenoten zouden kunnen bepalen tegen welke prijs de onroerende zaken worden verkocht. Ter zitting is vastgesteld dat alle partijen in deze belang hebben bij een zo hoog mogelijke opbrengst.
4.31.
Alle partijen zijn gehouden aan deze verkoop en de daaropvolgende levering mee te werken. Voor het geval een of meer deelgenoten hieraan niet meewerkt/meewerken zal de rechtbank bepalen dat dit vonnis ex artikel 3:300 BW in de plaats treedt van vereiste wilsverklaring voor de verkoopopdracht aan de makelaar en/of het sluiten van de koopovereenkomst en/of de levering en de handtekening van die deelgenoot/deelgenoten.
4.32.
De rechtbank zal bepalen dat partijen ook voor het overige gehouden zijn uitvoering te geven aan de in dit vonnis vastgestelde wijze van verdeling en daaraan mee te werken. De door [eiser 1] en [eiser 2] gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat daarvoor onvoldoende reden bestaat. Partijen zijn het over de wijze van verdeling vrijwel eens en zij zijn er allen bij gebaat om de nalatenschap nu voortvarend af te wikkelen. Er is onvoldoende aanleiding om te veronderstellen een of meer deelgenoten dat zal/zullen tegenwerken.
4.33.
Tot slot zal ook de vordering/het verzoek van [gedaagde 5] om een beheerder aan te wijzen worden afgewezen. Nog daargelaten dat een verzoek tot het aanstellen van een beheerder bij de kantonrechter moet worden ingediend, is een dergelijk (door [gedaagde 4] gedaan) verzoek bij beschikking van 13 februari 2023 reeds door de kantonrechter afgewezen met als motivering dat een beheerregeling niet opportuun is en de kosten die een externe beheerder meebrengt niet in het belang van partijen zijn. [gedaagde 5] heeft onvoldoende aangevoerd wat maakt dat dat nu anders ligt.
4.34.
Gelet op de familierechtelijke band tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
bepaalt de volgende wijze van verdeling van de nalatenschap van erflaatster:
- de volgende vorderingen van de nalatenschap op [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 4] , [gedaagde 3] , [gedaagde 5] , [eiser 1] en [eiser 2] worden aan henzelf toegedeeld:
[gedaagde 1]
€ 6.031,21
[gedaagde 2]
€ 8.645,76
[gedaagde 4]
€ 24.535,14
[gedaagde 3]
€ 6.318,21
[gedaagde 5]
€ 18.056,04
[eiser 1]
€ 11.461,50
[eiser 2]
€ 11.461,50
- de na betaling van de schuld aan [gedaagde 4] van € 15.319,97 + p.m. en de schuld aan [betrokkene 1] van € 1.836,95 op het moment van verdeling nog resterende banksaldi moeten zodanig worden verdeeld dat met bijtelling van de hiervoor genoemde aan hen toe te delen vorderingen alle erfgenamen een gelijk bedrag (van de nog resterende banksaldi) ontvangen, met dien verstande dat [eiser 1] en [eiser 2] dat bedrag tezamen ontvangen en nog bij helfte moeten delen, zodat iedere deelgenoot het hem of haar toekomende deel ontvangt,
  • de tot de nalatenschap behorende onroerende zaken worden verkocht,
  • partijen zelf dienen hiertoe gezamenlijk een verkoopopdracht verstrekken aan Brandjes Bedrijfsmakelaars te Beverwijk , dan wel – indien Brandjes de opdracht weigert – aan Wagenhof Bedrijfsmakelaars te Haarlem ,
  • partijen dienen het advies van die makelaar ten aanzien van de vraagprijs op te volgen,
  • bij een of meer biedingen wordt bij meerderheid van stemmen beslist of het bod/welk bod wordt geaccepteerd; indien de stemmen staken, beslist de makelaar of het bod moet worden geaccepteerd,
  • de opbrengst en kosten van de verkoop worden als volgt verdeeld:
  • [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 4] , [gedaagde 3] , [gedaagde 5] ontvangen ieder het 1/6e gedeelte en [eiser 1] en [eiser 2] ieder 1/12e gedeelte van het bedrag dat overblijft nadat de makelaars- en notariskosten van de opbrengst worden afgetrokken,
5.2.
beveelt alle partijen medewerking te verlenen aan de hiervoor bepaalde wijze van verdeling,
5.3.
bepaalt dat indien een of meer deelgenoten niet meewerkt/meewerken aan de verkoop en/of levering van de onroerende zaken dit vonnis ex artikel 3:300 lid 1 BW in de plaats treedt van vereiste wilsverklaring voor de verkoopopdracht aan de makelaar en/of het sluiten van de koopovereenkomst en/of de levering en de benodigde handtekening van die deelgenoot/deelgenoten,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 977