ECLI:NL:RBNHO:2024:4275

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
10694111 / CV EXPL 23-3079
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot terugbetaling van lening en onverschuldigde betaling

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Ruijs, een bedrag van € 5.000,00 van gedaagde, vertegenwoordigd door mr. A. Knol, op basis van een overeenkomst van lening dan wel onverschuldigde betaling. De kantonrechter heeft op 4 april 2024 uitspraak gedaan in de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad. De kantonrechter overweegt dat de bewijslast voor de stellingen van eiser bij hem ligt, maar dat hij hierin niet heeft voldaan. De vordering wordt afgewezen omdat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake was van een lening. Eiser heeft bovendien de waarheids- en volledigheidsplicht geschonden door niet alle relevante feiten in de dagvaarding op te nemen. De kantonrechter concludeert dat de vordering van eiser niet kan worden toegewezen, en dat de proceskosten voor rekening van eiser komen. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10694111 / CV EXPL 23-3079 (SJ)
Uitspraakdatum: 4 april 2024 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J. Ruijs
[toevoegingsnummer: [nummer]
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. A. Knol
De zaak in het kort
[eiser] vordert geld van [gedaagde] op grond van een overeenkomst van lening dan wel onverschuldigde betaling. De kantonrechter overweegt dat [eiser] de bewijslast van deze stellingen rust en dat [eiser] hieraan niet heeft voldaan. Zijn vordering wordt daarom afgewezen. Verder oordeelt de kantonrechter dat [eiser] de waarheids- en volledigheidsplicht heeft geschonden.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 10 augustus 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 13 maart 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.3.
Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij e-mail van 29 februari 2024 nog stukken en een geluidsfragment toegezonden. Bij e-mail van 1 maart 2024 heeft [gedaagde] nog stukken en twee geluidsfragmenten toegezonden.

2.Feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben elkaar leren kennen via [A] (hierna: [A] ). [A] is een vriendin van [B] (hierna: [B] ), de moeder van [gedaagde] . Tussen [eiser] en [A] heeft een affectieve relatie bestaan.
2.2.
Op 15 december 2021 heeft [gedaagde] een bedrag van € 5.000,00 op zijn rekening ontvangen met als omschrijving ‘
[omschrijving]’. Het bedrag is afkomstig van de bankrekening van [A] .
2.3.
[gedaagde] heeft dit bedrag in twee overboekingen van elk € 2.500,00 doorgestort naar BTC Direct Europe B.V. om op het platform van Bybit te kunnen komen en om het geld om te zetten in de cryptomunt XRP/USD.
2.4.
In een e-mail van 29 januari 2022 heeft [eiser] aan [gedaagde] verzocht om terugbetaling binnen veertien dagen van de € 5.000,00, die op zijn rekening is gestort.
2.5.
In een whats-appbericht van 26 februari 2022 heeft [eiser] aan [gedaagde] het volgende geschreven: ‘
Ik wil restant van mijn geld naar FTX platform brengen. Wat zijn de manieren om dat lage kosten te doen?’
2.6.
In de brieven van 16 maart 2022 en 13 juli 2023 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] verzocht om terugbetaling van € 5.000,00 binnen één week respectievelijk vijf werkdagen.
2.7.
Op 26 mei 2022 heeft [eiser] een verklaring ondertekend waarin het volgende staat: ‘
Hierbij bevestig is dat ik het bedrag van € 1.720,00 van [A] ( [A] , toevoeging KR) heb ontvangen en beloof ik de familie [B] vanaf heden niet meer te benaderen op welke manier dan ook. [A] en ik zijn samen overeengekomen dat dit bedrag definitief is en ik zal haar in de toekomst niet met andere kosten confronteren. Ik verklaar dat ik deze betalingsregeling niet deel met anderen, behalve eventueel met mijn advocaat.’
2.8.
In een e-mail van 15 juli 2023 heeft [eiser] aan [A] het volgende, voor zover hier van belang, geschreven: ‘
Ik schrijf je om je te informeren dat ik onze overeenkomst wil opzeggen en het geld aan je wil teruggeven zodra ik mijn volledige betaling van [gedaagde] heb ontvangen […].

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van
€ 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele betaling en tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering primair ten grondslag – kort weergegeven – dat hij € 5.000,00 heeft geleend aan [gedaagde] , dat hij hiermee met [gedaagde] een overeenkomst van geldlening is aangegaan, dat dit blijkt uit de omschrijving in de bankoverschrijving en dat [gedaagde] in verzuim is omdat hij, ondanks diverse aanmaningen, niet is overgegaan tot terugbetaling van dit bedrag. Subsidiair stelt [eiser] dat er sprake is van onverschuldigde betaling aan zijn zijde. Hij heeft immers € 5.000,00 aan [gedaagde] verstrekt zonder dat daar een inhoudelijke tegenprestatie tegenover stond en [gedaagde] heeft van het tegendeel geen bewijs geleverd.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering en voert aan – samengevat – dat [eiser] geen vordering op hem kan hebben omdat het geld afkomstig is van [A] en van haar rekening is afgeschreven. Volgens [gedaagde] is van een overeenkomst van geldlening geen sprake aangezien [eiser] met de gelden in cryptomunten wilde handelen en daarbij de expertise van [gedaagde] had ingeroepen. De gelden hebben altijd op het Bybit-account van [eiser] gestaan, waarvan [gedaagde] niet zonder medewerking van [eiser] gebruik kon maken. Daarbij heeft [eiser] niet toegelicht onder welke voorwaarden aan de gestelde geldlening waren verbonden. Verder voert [gedaagde] aan dat het saldo op het Bybit-account op het moment dat [eiser] zelf handelde nog € 3.800,00 bedroeg en dat [eiser] van [A] een bedrag van € 1.720,00 heeft ontvangen om het verlies te dekken.
[gedaagde] voert aan dat het, anders dan [eiser] meent, niet aan hem is om te stellen en te bewijzen dat er voor de betaling een rechtsgrond is. [eiser] stelt dat hij het bedrag onverschuldigd heeft betaald, zodat om hem de stelplicht en de bewijslast rust. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] hieraan niet voldaan, zodat de vordering moet worden afgewezen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt voorop dat [eiser] op grond van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verplicht is in de dagvaarding alle van belang zijnde feiten en omstandigheden volledig en naar waarheid aan te voeren. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] in de dagvaarding slechts heeft gesteld dat hij op 15 december 2021 een bedrag van € 5.000,00 aan [gedaagde] heeft geleend en dat [gedaagde] weigert om dit bedrag terug te betalen. In de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] aangevoerd dat dit geld was bedoeld om door [gedaagde] namens [eiser] te handelen in cryptomunten en dat het geld afkomstig is van de rekening van [A] . Ter zitting heeft [eiser] dit ook erkend. Verder heeft [eiser] ter zitting gesteld dat [gedaagde] met de winst uit de handel in cryptomunten een eerdere lening zou gaan aflossen en dat het geld voor deze eerdere lening contant is betaald aan [gedaagde] . Deze stelling heeft [gedaagde] gemotiveerd betwist. De kantonrechter vindt het kwalijk dat [eiser] dit alles niet in de dagvaarding heeft vermeld. Daarmee heeft [eiser] de waarheids- en volledigheidsplicht geschonden. Bovendien heeft [eiser] met het overleggen van een overmakingsbewijs [1] als productie bij de dagvaarding de suggestie gewekt dat het geld van zijn bankrekening afkomstig was, terwijl uit het door [gedaagde] overgelegde bankafschrift [2] blijkt dat het geld afkomstig is van de bankrekening van [A] . Ook dat vindt de kantonrechter kwalijk. De gevolgen van de schending van de waarheids- en volledigheidsplicht komen hierna onder rechtsoverweging 5.5. aan de orde.
5.2.
Verder overweegt de kantonrechter dat op [eiser] conform de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast rust van de stelling dat hij € 5.000,00 aan [gedaagde] heeft geleend dan wel dat sprake is van een onverschuldigde betaling. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] daaraan niet heeft voldaan en overweegt als volgt. Zoals hiervoor al is overwogen staat tussen partijen vast dat deze € 5.000,00 van de bankrekening van [A] afkomstig is en dat dit geld zou worden gebruikt om te handelen in cryptomunten. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat partijen ten aanzien van dit geld een overeenkomst van lening zijn aangegaan. Zonder nadere toelichting valt daarom niet in te zien dat het overmaken van dit geld van de bankrekening van [A] naar de bankrekening van [gedaagde] duidt op een lening tussen partijen. Het ligt dan op de weg van [eiser] om zijn standpunt dat er met betrekking tot dit geld wel sprake is van een lening tussen partijen – en onder welke voorwaarden – nader te onderbouwen. Dat heeft [eiser] niet gedaan. Dat in de overschrijving ‘personal loan’ als betalingskenmerk is genoemd, is daartoe niet voldoende. [eiser] heeft zijn stelling ter zitting dat [A] op 15 december 2021 zijn geld via haar bankrekening naar [gedaagde] heeft overgemaakt, niet onderbouwd met stukken. Aan deze stelling gaat de kantonrechter daarom voorbij. De door [eiser] overgelegde ‘authorization’ [3] van 24 november 2023, maakt dit niet anders. Hierin staat weliswaar dat [A] haar bankrekening met ingang van 24 november 2023 aan [eiser] heeft overgedragen en dat de gelden op deze bankrekening van [eiser] zijn. Maar dat het geld op deze rekening ook op 15 december 2021 van [eiser] is, blijkt hieruit niet. Overigens is niet vast te stellen dat deze ‘authorization’ inderdaad van [A] afkomstig is. Een kopie van een identiteitsbewijs van [A] , zoals is gesteld in de ‘authorization’ is niet meegestuurd. Uit een ongedateerd whats-appbericht van [gedaagde] waarin staat ‘
Ja is goed stort morgen je geld terug [4] , kan, anders dan [eiser] kennelijk meent, evenmin worden afgeleid dat partijen een lening zijn overeengekomen. De kantonrechter weegt mee dat [gedaagde] hier tegenover heeft aangevoerd dat hij [eiser] wilde helpen om het geld van het Bybit-account naar een FTX-platform over te zetten. Gelet op de inhoud van het door [gedaagde] overgelegde whats-appbericht [5] tussen partijen in samenhang met de inhoud van het door [eiser] overgelegde whats-appbericht, acht de kantonrechter dit aannemelijk. De vordering, voor zover die is gebaseerd op een lening, wordt daarom afgewezen.
5.3.
[eiser] heeft ook niet onderbouwd dat sprake is van een onverschuldigde betaling. Hij stelt slechts dat tegenover het verstrekken van de € 5.000,00 geen inhoudelijke prestatie stond. Zoals hiervoor meerdere keren is overwogen, staat tussen partijen vast dat [gedaagde] met dit geld voor [eiser] zou gaan handelen in cryptomunten. Het standpunt van [eiser] dat er geen sprake is van een (inhoudelijke) tegenprestatie gaat dus niet op. Waarom er desondanks toch sprake is van een onverschuldigde betaling heeft [eiser] niet onderbouwd. De vordering, voor zover die is gebaseerd op een onverschuldigde betaling, wordt daarom eveneens afgewezen.
5.4.
Wat partijen dan wel hebben afgesproken met betrekking tot deze € 5.000,00 en, of er sprake is van een eerdere lening, zoals door [eiser] ter zitting is gesteld en door [gedaagde] is betwist, of het antwoord op de vraag wie het (resterende) geld van het Bybit-account heeft weggehaald, is onduidelijk gebleven. Dit is ook niet van belang omdat de vordering hierop niet is gebaseerd.
5.5.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal afwijzen. De kantonrechter ziet, gelet op de schending van de waarheids- en volledigheidsplicht door [eiser] , geen aanleiding om bewijslevering toe te laten. Bovendien is [eiser] daartoe ruimschoots in de gelegenheid geweest.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 528,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Productie 1 van [eiser]
2.Productie 1 van [gedaagde]
3.Productie 6 va [eiser]
4.Productie 8 van [eiser]
5.Productie 2 van [gedaagde]