ECLI:NL:RBNHO:2024:443

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
C/15/342447 / HA ZA 23-418
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een kansspelovereenkomst en verzoek om tussentijds hoger beroep

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van civiel recht en verbintenissenrecht, heeft eiser, wonende in Nederland, een vordering ingesteld tegen N1 Interactive Limited, een vennootschap gevestigd in Malta. Eiser stelt dat de kansspelovereenkomst die hij met N1 heeft gesloten nietig is, omdat N1 geen vergunning had om kansspelen aan te bieden in Nederland. Eiser vordert onder andere een verklaring voor recht dat de overeenkomst nietig is en schadevergoeding van € 331.075,00. N1 heeft in het incident een exceptie van onbevoegdheid opgeworpen, stellende dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft op basis van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 (Brussel I bis). De rechtbank heeft geoordeeld dat zij bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, omdat eiser als consument kan worden aangemerkt en N1 commerciële activiteiten in Nederland ontplooit. De rechtbank heeft het verzoek van N1 om tussentijds hoger beroep toegekend, omdat er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De rechtbank heeft N1 in de proceskosten van het incident veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/342447 / HA ZA 23-418
Vonnis in incident van 17 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. B.Z. Loonstein te AMSTERDAM,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
N1 INTERACTIVE LIMITED,
gevestigd te Valletta, Malta,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R. van Neck te 'S-GRAVENHAGE.
Partijen zullen hierna [eiser] en N1 genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 7
  • de beperkte conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid
  • de conclusie van antwoord in incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
[eiser] vordert – samengevat – in de hoofdzaak:
  • een verklaring voor recht dat de tussen partijen gesloten kansspelovereenkomst nietig is of de kansspelovereenkomst te vernietigen met veroordeling van N1 tot betaling van € 331.075,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van storting, en/of;
  • een verklaring voor recht dat N1 onrechtmatig gehandeld heeft jegens [eiser], althans toerekenbaar jegens [eiser] tekort is geschoten, althans zich schuldig heeft gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken en te verklaren voor recht dat N1 verplicht is om de door deze gedragingen geleden schade aan [eiser] te vergoeden, met veroordeling van N1 tot betaling van € 331.075,00 of (subsidiair) N1 te veroordelen tot betaling van meer en/of andere schade, nader op te maken bij staat, en/of;
  • een verklaring voor recht dat de kansspelovereenkomst door dwaling aan de zijde van [eiser] tot stand is gekomen en (primair) de kansspelovereenkomst te vernietigen en N1 te veroordelen om de gevolgen ongedaan te maken door betaling van € 331.075,00 aan [eiser], althans (subsidiair) om het door [eiser] geleden nadeel op grond van artikel 6:230 lid 2 BW op te heffen door terugbetaling van geleden verliezen alsook ander nadeel te betalen, en;
  • N1 te veroordelen in de proceskosten.
2.2.
[eiser] stelt – kort gezegd – dat hij heeft deelgenomen aan door N1 aangeboden kansspelen, terwijl N1 geen vergunning had om kansspelen aan te bieden. De Wet op de Kansspelen (hierna: WOK) verbiedt het aanbieden van kansspelen, zodat N1 illegaal en strafbaar heeft gehandeld. De kansspelovereenkomst is daarom (ver)nietig(baar) ex artikel 3:40 BW. Zodoende is sprake van onverschuldigde betalingen, zodat [eiser] gerechtigd is dit terug te vorderen. De overtreding van de WOK levert een onrechtmatige daad op. De schade die [eiser] hierdoor heeft geleden moet N1 vergoeden. Ook is sprake van schending van de zorgplicht, en daardoor van een onrechtmatige daad. Subsidiair beroept [eiser] zich op oneerlijke handelspraktijken, tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en dwaling.
2.3.
N1 heeft vervolgens dit bevoegdheidsincident opgeworpen.

3.Het geschil in het incident

3.1.
N1 beroept zich, voor alle weren, op de onbevoegdheid van de rechtbank om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen. N1 heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat deze zaak een internationaal karakter heeft en dat de vraag naar internationale rechtsmacht daarom op grond van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 (hierna: Brussel I bis) moet worden beantwoord. Op grond van de hoofdregel van artikel 4 Brussel I bis komt aan de rechtbank geen rechtsmacht toe, evenmin op basis van de bijzondere bevoegdheden uit de Brussel I bis. Bovendien zijn partijen expliciet overeengekomen dat de Maltese rechter bevoegd is in geval ven een geschil. Indien de rechtbank oordeelt dat zij wél rechtsmacht heeft, dan verzoekt N1 te bepalen dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld.
3.2.
[eiser] concludeert tot afwijzing van de vordering in het incident. [eiser] heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat hij consument is, dat N1 haar commerciële activiteiten in Nederland exploiteert en dat de uitvoering van de kansspelovereenkomst heeft plaatsgevonden in Nederland, zodat de rechtbank op grond van Brussel I bis bevoegd is om van zijn vordering kennis te nemen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De vorderingen in deze zaak dragen een internationaal karakter, omdat N1 gevestigd is in Valletta, Malta, en [eiser] in Nederland woont. In dit incident ligt de vraag voor of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen.
4.2.
De vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft moet worden beantwoord op grond van Brussel I bis. Op grond van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I bis wordt de bevoegdheid van de rechter gebaseerd op de woonplaats van de verweerder. In dit geval is dat de Maltese rechter, omdat N1 gevestigd is in Malta. De bevoegdheid is slechts anders wanneer sprake is van een exclusieve bevoegdheidsregel dan wel een forumkeuzebeding waarbij een andere rechter bij uitsluiting wordt aangewezen.
4.3.
Exclusieve bevoegdheidsregel
4.4.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij tegenover N1 als consument heeft gehandeld en dat hem daarom een beroep toekomt op de beschermende bepalingen in Brussel I bis. De rechtbank overweegt als volgt.
4.5.
Afdeling 4 van Hoofdstuk II van Brussel I bis (artikelen 17 tot en met 19) houdt een aparte bevoegdheidsregeling in voor door consumenten gesloten overeenkomsten. Artikel 17 lid 1 Brussel I bis bepaalt dat deze afdeling van toepassing is indien er voldaan is aan drie voorwaarden, namelijk dat:
  • een van de contractanten een consument is die handelt in een kader dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd,
  • er daadwerkelijk een overeenkomst is gesloten tussen deze consument en een bedrijfs- of beroepsmatig handelende persoon, en,
  • deze overeenkomst onder een van de in artikel 17 lid 1 sub a) tot en met c) Brussel I bis bedoelde categorieën valt.
Bovenstaande voorwaarden zijn cumulatief, zodat aan al deze drie voorwaarden moet zijn voldaan om de bevoegdheid te kunnen vaststellen volgens de regels die gelden voor overeenkomsten die zijn gesloten door consumenten (HvJEU 2 april 2020, ECLI:EU:C:
2020:264, r.o. 45).
4.6.
Uitsluitend overeenkomsten die een individu los en onafhankelijk van enige bedrijfs- of beroepsmatige activiteit of doelstelling sluit met als enige doel te voldoen aan de eigen particuliere consumptiebehoeften vallen onder de in Afdeling 4 van Hoofdstuk II van Brussel I bis neergelegde bijzondere regeling ter bescherming van de consument als zwakke partij (HvJEU 2 april 2020, ECLI:EU:C:2020:264, r.o. 47-57). [eiser] heeft zich in de dagvaarding en in dit incident op het standpunt gesteld dat hij in verhouding tot N1 is aan te merken als consument. Daartoe heeft [eiser] aangevoerd dat hij inzetten deed via zijn account(s) bij N1 en dat hij stortingen heeft gedaan vanaf zijn bankrekening of creditcard. De rechtbank volgt [eiser] in dit standpunt. N1 heeft betwist dat [eiser] als consument heeft gehandeld, omdat [eiser] een account heeft aangemaakt met een zakelijk e-mailadres en uit door [eiser] met de klantenservice van N1 gevoerde correspondentie kan worden opgemaakt dat hij een bedrijfsmatig motief bij zijn deelname aan de spelen had. Dit verweer slaagt niet. Het enkele gebruik van een zakelijk e-mailadres brengt nog niet met zich mee dat daarmee bedrijfsmatig is gehandeld. Bovendien heeft [eiser] terecht opgemerkt dat het op grond van de Nederlandse kansspelwetgeving alleen mogelijk is om met een natuurlijk persoon een kansspelovereenkomst te sluiten en niet met een bedrijf. Dat ook N1 hiervan uit lijkt te gaan blijkt uit haar Algemene Voorwaarden die een bepaling bevatten die deelname voor anderen dan meerderjarige natuurlijke personen uitsluiten. Dit wordt ondersteund door de omstandigheid dat een bedrijf zich niet kan registreren bij het aanmaken van een account bij de casino’s van N1. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat [eiser] heeft te gelden als consument, die handelde ter voldoening van zijn particuliere consumptiebehoefte.
4.7.
Dat N1 een bedrijfs- of beroepsmatig handelend rechtspersoon is, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook aan de tweede voorwaarde van artikel 17 lid 1 Brussel I bis is voldaan.
4.8.
Ten slotte moet de vraag worden beantwoord of N1 commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in Nederland, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op Nederland. Indien hiervan sprake is mag [eiser] als consument de rechtsvordering ook instellen voor het gerecht van de plaats waar hij woonplaats heeft.
4.9.
Voor het antwoord op die vraag dient volgens de uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak Pammer/Alpenhof (HvJEU 7 december 2010, C-585/08, C-144/09) te worden nagegaan of vóór de eventuele sluiting van een overeenkomst met de consument uit de internetsites en de algemene activiteit van de ondernemer blijkt dat deze van plan was om handel te drijven met consumenten die woonplaats hebben in één of meerdere lidstaten, waaronder die waar deze consument woonplaats heeft, in die zin dat hij bereid was om met deze consumenten een overeenkomst te sluiten. De volgende factoren, waarvan de lijst niet uitputtend is, kunnen aanwijzingen vormen dat de activiteit van de ondernemer is gericht op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft: het internationale karakter van de activiteit, routebeschrijvingen vanuit andere lidstaten naar de plaats waar de ondernemer is gevestigd, het gebruik van een andere taal of munteenheid dan die welke gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is en de mogelijkheid om in die andere taal de boeking te verrichten en te bevestigen, de vermelding van een telefoonnummer met internationaal kengetal, uitgaven voor een zoekmachineadvertentiedienst die worden gemaakt om consumenten die in andere lidstaten woonplaats hebben gemakkelijker toegang te verlenen tot de site van de ondernemer of diens tussenpersoon, het gebruik van een andere topleveldomeinnaam dan die van de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is, en de verwijzing naar een internationaal clientèle dat is samengesteld uit klanten die woonplaats hebben in verschillende lidstaten. Het is aan de nationale rechter om na te gaan of deze aanwijzingen voorhanden zijn. De loutere toegankelijkheid van de internetsite van de ondernemer of de tussenpersoon in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft is daarentegen onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de vermelding van een e-mailadres en andere contactgegevens of voor het gebruik van een taal of een munteenheid wanneer deze taal en/of een munteenheid gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is.
4.10.
De rechtbank is, met inachtneming van de hiervoor genoemde uitspraak, van oordeel dat N1 haar commerciële activiteiten op Nederland richt, zodat zij bevoegd is van de vordering van [eiser] jegens N1 kennis te nemen. [eiser] heeft namelijk gesteld dat N1 zeer veel omzet heeft gemaakt op de Nederlandse markt, dat de website van N1 vanuit een Nederlands IP-adres bereikbaar is, dat een account kan worden aangemaakt met Nederlandse adresgegevens, dat bij het registratieproces bepaalde gegevens voor Nederlandse gebruikers al waren ingevuld, dat stortingen en uitbetalingen gedaan kunnen worden vanaf en naar Nederlandse bankrekeningen en dat Nederland juist werd vermeld in een lijst met landen waar specifieke spellen die N1 aanbood wél konden worden gespeeld. Uit deze stellingen van [eiser] blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat, mede gelet op het internationale karakter van gokken, N1 bereid was overeenkomsten aan te gaan met consumenten in Nederland. Dat de websites van N1 niet op “.nl” eindigen, niet in het Nederlands zijn opgesteld en dat er geen op Nederland gerichte reclame wordt gemaakt legt in het licht van de stellingen van [eiser] onvoldoende gewicht in de schaal voor een ander oordeel.
4.11.
N1 heeft zich weliswaar op de forumkeuze in haar algemene voorwaarden beroepen, maar op grond van artikel 19 van Brussel I bis kan van de hiervoor besproken bevoegdheidsregels niet worden afgeweken door middel van een forumkeuze van vóór het ontstaan van het geschil.
4.12.
De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. De incidentele vordering van N1 zal worden afgewezen.
Tussentijds hoger beroep
4.13.
Indien en voor zover de rechtbank concludeert dat zij bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, heeft N1 verzocht om op grond van artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) te bepalen dat van dit tussenvonnis tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld. Daartoe stelt N1 dat de proceseconomie er bij is gebaat om zo snel als mogelijk en met zekerheid te weten of de rechtbank jurisdictie heeft in zaken als deze.
4.14.
Het verzoek strekt er toe een uitzondering te maken op de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde hoofdregel dat hoger beroep van een tussenvonnis slechts is toegestaan tegelijk met het hoger beroep tegen het eindvonnis. Uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling kan worden afgeleid dat het de bedoeling is geweest om bij het toestaan van tussentijds hoger beroep een grote mate van terughoudendheid te betrachten en dat de beslissing daartoe afhankelijk is van de vraag of in het voorliggende geval sprake is van bijzondere omstandigheden, die afwijking van de hoofdregel van artikel 337 lid 2 Rv rechtvaardigen (vgl. HR 13 juli 2012, NJ 2013, 288).
4.15.
In dit geval is de rechtbank van oordeel dat bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld zich voordoen en het verzoek moet worden toegewezen. Het gaat namelijk om een door N1 opgeworpen exceptie van (internationale) onbevoegdheid die door de rechtbank wordt verworpen. Weigering van het gevraagde verlof zou er toe leiden dat partijen het geschil inhoudelijk moeten laten beoordelen door de Nederlandse rechter en dat N1 de beslissing over de bevoegdheid van die rechter eerst nadat bij eindvonnis is beslist in hoger beroep zouden kunnen bestrijden. Die situatie is in het kader van de goede procesorde en de doelmatigheid ongewenst.
Vertraging van de procedure
4.16.
De door N1 opgeworpen verweren zijn in een bevoegdheidsincident in een eerder bij deze rechtbank aanhangig gemaakte zaak, op dezelfde gronden, afgewezen. [eiser] stelt dat het N1 slechts te doen is om het vertragen van de procedure en ‘litigation bullying’.
4.17.
De rechtbank overweegt dat de exceptie van het ontbreken van internationale rechtsmacht in een afzonderlijke incidentele conclusie aan de orde kan worden gesteld, zonder dat daarmee het recht om ten principale te antwoorden wordt verspeeld. Wél wordt N1 in overweging gegeven dat deze excepties ook gelijktijdig met een inhoudelijk antwoord mogen worden voorgedragen, hetgeen de voortgang van de procedure kan bespoedigen en onnodige vertraging tegengaat.
Proceskosten
4.18.
N1 zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt N1 in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 598,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
bepaalt dat van dit tussenvonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
in de hoofdzaak
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
28 februari 2024voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1589