ECLI:NL:RBNHO:2024:476

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
10415519 \ CV EXPL 23-1819
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie en schadevergoeding na annulering van vlucht door vervoerder

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door B.W. Floris van Yource B.V., een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Easyjet Airline Company Limited, na de annulering van hun vlucht U22730 van Amsterdam naar Milaan. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004 en het Verdrag van Montreal. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vlucht is geannuleerd en dat de vervoerder niet kan aantonen dat deze annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De passagiers hebben recht op compensatie van € 250,00 per passagier, en daarnaast vorderen zij extra kosten voor vervangend vervoer, die de kantonrechter gedeeltelijk toewijst. De vervoerder heeft de vordering betwist, maar de kantonrechter oordeelt dat de vervoerder onvoldoende heeft aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de schade te vermijden. De kantonrechter wijst de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af, maar veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten en nakosten. Het vonnis is uitgesproken op 10 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10415519 \ CV EXPL 23-1819
Uitspraakdatum: 10 januari 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2. [eiser 2]

beiden wonende te [plaats 1]

3. [eiser 3]

wonende te [plaats 2]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: B.W. Floris (Yource B.V.)
tegen
de vennootschap naar buitenlandse recht
Easyjet Airline Company Limited
gevestigd te London Luton Airport
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. B. Koolhaas

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 2 maart 2023 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben op 23 augustus 2023 een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren met vlucht U22730 van Amsterdam Schiphol Airport naar Milan Malpensa Airport (Italië), hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.137,28, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 271,70, althans een door de rechtbank in redelijke justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) dan wel op grond van artikel 19 van het Verdrag van Montreal tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999, Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier. De passagiers stellen verder dat de passagier sub 1 vanwege de annulering van de vlucht genoodzaakt was om extra kosten te maken voor een vervangende vlucht van Amsterdam naar Milaan. De kosten bedragen totaal € 387,28. Dit bedrag is door de passagiers reeds verminderd met het bedrag dat de vervoerder heeft gerestitueerd.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
Geldigheid dagvaarding
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van de vervoerder is dat de dagvaarding niet voldoet aan de vereisten die de wet daaraan stelt. De kantonrechter stelt vast dat - de door de rechtbank ontvangen - dagvaarding voldoet aan hetgeen bepaald is in artikel 45 lid 3 onder a jo. 111 Rv.
Compensatie
4.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de vlucht meerdere ‘slots’ (
CTOT) opgelegd heeft gekregen. Het laatste slot werd toegekend om 21:15 uur (lokale tijd). De
curfewvan Amsterdam zou hierdoor worden overschreden. De vervoerder onderbouwt zijn verweer met het ‘
Legislation Evidence Capture Report’. Door het opgelegde slot zou de vlucht volgens de vervoerder niet kunnen vertrekken. Het nachtslot van de luchthaven Amsterdam Schiphol Airport geldt in de zomerperiode vanaf 20.40 uur UTC voor vertrekkende vluchten. Derhalve was de vervoerder genoodzaakt de vlucht te annuleren.
4.3.
De passagiers stellen dat uit de producties van de vervoerder blijkt dat het nachtslot in de zomerperiode geldt vanaf 20.40 uur UTC + 2. Dit betekent volgens de passagiers dat het nachtslot vanaf 22.40 uur lokale tijd intrad. De vlucht kreeg een CTOT opgelegd om 21:15 uur lokale tijd en zou dus, aldus de passagiers, uitgevoerd kunnen worden, omdat deze binnen de ‘curfew’ valt.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Hoewel de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door slotrestricties (hetgeen in beginsel als een buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt), heeft de de stellingen van de passagiers met betrekking tot de nachtsluiting onvoldoende gemotiveerd weersproken. Naar het oordeel van de kantonrechter is hierdoor niet is vast komen te staan dat het nachtslot om 21.15 uur lokale tijd was ingetreden. Het is dan ook niet gebleken dat de vlucht vanwege de gewijzigde slottijden geannuleerd diende te worden en niet, zij het met vertraging, kon worden uitgevoerd.
4.5.
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid. De kantonrechter komt niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen die van hem verwacht mogen worden. De gevorderde compensatie is toewijsbaar.
Extra kosten voor vervangend vervoer
4.6.
De passagiers hebben schadevergoeding gevorderd in die zin dat zij de kosten van vervangend vervoer van de passagier onder sub 1 vergoed willen zien. De vordering kan niet worden toegewezen op grond van de Verordening, omdat de Verordening, en meer in het bijzonder artikel 9 van de Verordening, niet ziet op de vergoeding van de door de passagier gevorderde kosten. Uit het arrest van het Hof van 7 november 2019 (zaak C213/18, ECLI:EU:C:2019:927) volgt dat in de Verordening ‘vastgelegde forfaitaire en gestandaardiseerde rechten’ zijn geregeld en in het Verdrag van Montreal de ‘verdere compensatie’. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt hieruit dat artikel 9 van de Verordening in elk geval niet zover kan worden opgerekt dat onder ‘recht op verzorging’ ook de kosten voor de vervangende vlucht moet worden verstaan.
4.7.
De passagiers hebben de vordering mede gebaseerd op artikel 19 van het Verdrag van Montreal. Dit artikel luidt: “
De vervoerder is aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen. De vervoerder is echter niet aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uit vertraging indien hij bewijst dat hij en zijn hulppersonen alle maatregelen hebben genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade te vermijden, of dat het onmogelijk was dergelijke maatregelen te nemen”.
4.8.
Vast staat dat de passagier met vertraging op de eindbestemming is aangekomen. De vraag die vervolgens voorligt, is of de vervoerder alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade te vermijden, en of het onmogelijk was dergelijke maatregelen te nemen.
4.9.
De passagiers stellen dat de vervoerder geen alternatief beschikbaar vervoer heeft aangeboden. De vervoerder voert aan dat de passagiers nog dezelfde dag met een door de vervoerder uitgevoerde vlucht naar Milaan hadden kunnen vliegen. De vervoerder onderbouwt dit met productie 3 en 4 bij de conclusie van antwoord.
4.10.
De kantonrechter overweegt dat uit het door de vervoerder overgelegde bericht niet blijkt dat aan de passagiers een redelijk alternatieve vlucht is geboden. Het was aan de vervoerder om in het onderhavige geval aan te tonen welke opties hij de passagiers heeft geboden. Het verwijzen naar een e-mailbericht waarin staat dat de passagier(s) met het klikken op de link en met het invullen van het boekingsnummer, de specifiek voor hen gezochte alternatieve vluchten te zien zou krijgen, is daartoe onvoldoende. Gelet hierop kan de vervoerder zich niet beroepen op de uitzondering dat hij alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade van de passagiers te vermijden. Tegen de hoogte van de gevorderde kosten heeft de vervoerder geen verweer gevoerd en deze kosten komen de kantonrechter ook redelijk voor, zodat de vordering tot betaling van de extra kosten voor het alternatieve vervoer zal worden toegewezen.
Wettelijke rente en kosten
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.12.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.1.37,28 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juli 2022 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,86;
griffierecht € 214,00;
salaris gemachtigde € 264,00;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter