Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
- € 2.283,63, vermeerderd met de wettelijke (handels-)rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 449,32 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.De beoordeling
Bevrijdend betaald?
moestworden betaald. Onvoldoende hiertoe is dat de vervoerder meende dat hij aan D-Reizen mocht betalen, bijvoorbeeld omdat hij dacht dat D-Reizen vertegenwoordigingsbevoegd was. Voor zijn veronderstelling dat hij aan D-Reizen moest betalen, moet de vervoerder bovendien redelijke gronden hebben gehad. Aan deze vereisten is niet voldaan. De vervoerder heeft niet toegelicht dat en waarom hij meende aan D-Reizen te moeten betalen, anders dan dat terugbetaling altijd plaatsvindt via
“the original form of payment”en hij uit inschakeling van D-Reizen door de passagiers, meende dat D-Reizen vertegenwoordigingsbevoegd was. Dat is niet voldoende voor een geslaagd beroep op artikel 6:34 BW, nog daargelaten dat de vervoerder gelet op de Verordening niet kon menen dat hij aan D-Reizen
moestbetalen.
Ontbinding op grond van artikel 6:265 BW
Toewijsbaar