ECLI:NL:RBNHO:2024:4863

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
10340976 \ CV EXPL 23-969
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van ticketprijzen na annulering van vluchten door luchtvaartmaatschappij

In deze civiele zaak heeft de buitenlandse vennootschap ARAG SE, gevestigd in Düsseldorf, Duitsland, een vordering ingesteld tegen Qatar Airways Group (Q.C.S.C.), gevestigd in Doha, Qatar, wegens de annulering van vluchten. De vordering betreft de terugbetaling van ticketprijzen voor niet-gebruikte vliegtickets van passagiers die via D-Reizen hadden geboekt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de Verordening (EG) nr. 261/2004 van toepassing is op de heenvlucht, maar niet op de terugvlucht. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat hij bevrijdend had betaald aan D-Reizen, maar de kantonrechter oordeelde dat de verplichting tot terugbetaling rustte op de luchtvaartmaatschappij en niet op het reisbureau. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van ARAG voor de heenvlucht toewijsbaar is, maar dat de wettelijke rente pas toewijsbaar is vanaf het moment dat de passagiers hun keuze voor restitutie kenbaar maakten. Uiteindelijk is de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 918,89 aan ARAG, vermeerderd met wettelijke rente, en zijn de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10340976 \ CV EXPL 23-969
Uitspraakdatum: 8 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de buitenlandse vennootschap
ARAG SE,
gevestigd te Düsseldorf, Duitsland,
eiseres
hierna te noemen: ARAG
gemachtigde: mr. L.E. Stam
tegen
de buitenlandse vennootschap
de buitenlandse vennootschap Qatar Airways Group (Q.C.S.C.),
gevestigd te Doha, Qatar,
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde mr. J.J. Croon (Croon Aviation Lawyers)

1.Het procesverloop

1.1.
ARAG heeft bij dagvaarding van 31 maart 2022 een vordering tegen onder meer de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft vervolgens schriftelijk geantwoord. Bij tussenvonnis van 7 juni 2023 heeft de kantonrechter voormelde zaak gesplitst in 32 afzonderlijke zaken, waarvan de onderhavige procedure er één is.
1.2.
ARAG heeft hierop gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hem, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (hierna: de passagiers) op 4 en 5 juni 2020 diende te vervoeren van Amsterdam via Doha, Qatar, naar Bangkok, Thailand, met de vluchtcombinatie QR0274 en QR0834 (hierna: de heenvlucht).
2.2.
Op grond van de vervoersovereenkomst diende de vervoerder de passagiers tevens op 2 juli 2020 te vervoeren van Bangkok, Thailand, via Doha, Qatar, naar Amsterdam, met de vluchtcombinatie QR0837 en QR0273.
2.3.
Alle bovenstaande vluchten zijn geannuleerd.
2.4.
De vervoerder heeft de ticketprijs terugbetaald aan Airtrade. Airtrade heeft de ticketprijs op 16 november 2020 terugbetaald aan D-Reizen, via welk reisbureau [betrokkene 1] de vluchten had geboekt. De passagiers hebben geen restitutie van de ticketprijzen van D-Reizen ontvangen.
2.5.
D-Reizen is op 6 april 2021 failliet verklaard.
2.6.
ARAG heeft last en opdracht van de passagiers ontvangen om namens hen een vordering in te stellen.
2.7.
ARAG heeft namens de passagiers terugbetaling van de ticketprijzen van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.8.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling aan ARAG over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
ARAG vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.837,77, vermeerderd met de wettelijke (handels-)rente over dit bedrag vanaf 12 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 368,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
ARAG heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) dan wel het Burgerlijk Wetboek (BW). ARAG stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vluchten gehouden is haar de ticketprijs van de ongebruikte vliegtickets terug te betalen, conform artikel 5 lid 1 sub a jo. artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening dan wel op grond van de artikelen 6:265 en 6:271 BW tot een bedrag van € 1.837,77.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
Toepasselijkheid van de Verordening
4.2.
De vervoerder heeft betoogd dat de Verordening hoe dan ook niet van toepassing is op de terugvlucht omdat deze ging van een niet-lidstaat naar een lidstaat en werd uitgevoerd door een niet-communautaire luchtvaartmaatschappij. Dit verweer slaagt. Op grond van artikel 3 lid 1 sub a is de Verordening van toepassing op passagiers die vertrekken vanuit een lidstaat. In lid 1 sub b staat dat de Verordening ook van toepassing is op passagiers die vertrekken vanaf een in een derde land gelegen luchthaven, zoals in deze zaak Bangkok, Thailand, en Doha, Qatar, naar een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat, zoals in deze zaak Amsterdam, als de luchtvaartmaatschappij in kwestie een communautaire luchtvaartmaatschappij is. Vast staat dat de vervoerder geen communautaire luchtvaartmaatschappij is als bedoeld in artikel 2 sub c van de Verordening. De vervoerder is immers gevestigd in Qatar en dus niet in een lidstaat. De terugvlucht valt daarmee buiten het bereik van de Verordening.
4.3.
ARAG betoogt dat de heen- en terugreis één geheel vormen. De vluchten moeten als één boeking worden beschouwd, zodat tot terugbetaling van de ticketprijs moet worden overgegaan. Dit betoog slaagt niet omdat uit het arrest van het Hof van 10 juli 2008 (Emirates Airlines / Schenkel, C-173/07) volgt dat de heen- en terugvlucht afzonderlijk van elkaar moeten worden gezien, ook als deze deel uitmaken van één boeking.
4.4.
De conclusie is dat de Verordening niet van toepassing is op de terugvlucht, zodat de vordering ten aanzien van restitutie van de ticketprijs voor deze vlucht, voor zover gebaseerd op de Verordening, niet kan slagen. Ten aanzien van de heenvlucht geldt het volgende.
Verweer vervoerder
4.5.
De vervoerder heeft aangevoerd dat hij reeds aan zijn verplichtingen uit hoofde van de Verordening heeft voldaan door de prijs van de vliegtickets aan D-Reizen terug te betalen. Deze betaling moet volgens de vervoerder als bevrijdend worden gezien. Volgens de vervoerder is hiervoor bepalend dat (i) de passagiers in eerste instantie D-Reizen hebben ingeschakeld om de terugbetaling van de ticketprijs voor hen te bewerkstelligen en (ii) het rechtstreekse verzoek van de passagiers aan de vervoerder dateert van na het faillissement van D-Reizen. ARAG heeft het voorgaande gemotiveerd weersproken.
Verplichting tot terugbetaling conform de Verordening
4.6.
De vordering is gebaseerd op de Verordening. Deze maakt deel uit van het recht van de Europese Unie (het Unierecht), dat in beginsel voorrang op nationaal recht heeft en rechtstreekse werking kan bezitten. Bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht moet niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstelling van de regeling waarvan zij deel uitmaakt. De Verordening is bindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk. Daar waar een rechtstreeks werkende regel van Unierecht onverenigbaar is met een regel van nationaal recht, moeten laatstgenoemde regels op grond van het Unierecht terzijde geschoven worden.
4.7.
Op grond van artikel 5 van de Verordening moet de luchtvaartmaatschappij bij annulering de passagier bijstand bieden als bedoeld in artikel 8 van de Verordening. In dat laatste artikel wordt aan de passagier de keuze voor volledige terugbetaling van de ticketprijs gegeven. Blijkens de considerans bij de Verordening wordt met de Verordening een hoog niveau van bescherming van passagiers beoogd. Om een effectieve toepassing van de Verordening te waarborgen, rusten alle verplichtingen uit de Verordening op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert (of laat uitvoeren). Ook in de jurisprudentie van het Hof (zie de arresten van 10 juli 2019, ECLI:EU:C:2019:585 en 11 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:359) staat een hoog niveau van bescherming van passagiers voorop, terwijl daaruit ook volgt dat alle verplichtingen uit de Verordening op de luchtvaartmaatschappij rusten.
4.8.
In het licht van het voorgaande moeten de artikelen 5 en 8 van de Verordening zo worden begrepen dat de verplichting om de ticketprijs bij annulering terug te betalen, rust op de luchtvaartmaatschappij. Het is daarmee ook de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij om te bewerkstelligen dat de restitutie bij de passagier terecht komt. De luchtvaartmaatschappij moet op grond van artikel 5 van de Verordening immers bijstand verlenen aan de passagier (en niet aan enig ander). Dat betekent dat wanneer een passagier op grond van artikel 8 van de Verordening kiest voor terugbetaling van de originele ticketprijs, die terugbetaling moet plaatsvinden aan de passagier in kwestie. Dat dit anders zou (kunnen) zijn als een passagier zijn ticket heeft geboekt via een reisbureau zoals D-Reizen, volgt niet uit de Verordening of de jurisprudentie daarover. Evenmin volgt daaruit dat de omstandigheid dat D-Reizen, anders dan Airtrade, geen erkende agent van de vervoerder is en dat D-Reizen bij het boeken van de reis handelt in opdracht van de passagiers, tot een ander oordeel zou moeten leiden.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat ARAG namens de passagiers op grond van de Verordening van de vervoerder kan verlangen dat deze aan haar de ticketprijs terugbetaalt, ook nu de passagiers de tickets via D-Reizen hadden geboekt. Daaruit volgt ook dat de vervoerder niet aan zijn verplichtingen jegens ARAG dan wel de passagiers heeft voldaan in de situatie waarin hij via Airtrade de ticketprijs heeft terugbetaald aan D-Reizen en D-Reizen die ticketprijzen vervolgens niet heeft doorbetaald aan de passagiers. Anders dan de vervoerder betoogt, komt op grond van voormelde uitleg van de Verordening niet zozeer het risico van het faillissement van D-Reizen voor zijn rekening, maar het risico van de keuze van de vervoerder om altijd terug te betalen aan het reisbureau.
Bevrijdend betaald?
4.10.
De vervoerder heeft voorts aangevoerd dat hij al bevrijdend heeft betaald omdat sprake is van vertegenwoordiging van de passagiers door D-Reizen. De kantonrechter overweegt dat een luchtvaartmaatschappij slechts bevrijdend betalen aan een derde, zoals een reisagent, als de passagier heeft beoogd deze als vertegenwoordiger aan te wijzen en sprake is van een ‘uitdrukkelijke machtiging’ aan deze derde om de restitutie namens de passagier(s) te innen. Daarbij moet voor de luchtvaartmaatschappij ook kenbaar zijn dat de passagier een derde heeft gemachtigd om restitutie namens hen te innen (zie HvJ EU 11 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:359 en Hof Den Haag, 19 december 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2464). Vast staat dat de passagiers D-Reizen hebben ingeschakeld als vertegenwoordiger om de vluchten voor hen te boeken. Daar kan echter niet zonder meer uit worden afgeleid dat de passagiers D-Reizen óók hebben gemachtigd om op te treden als vertegenwoordiger om bij annulering van de vluchten de ticketprijzen voor hen terugbetaald te krijgen. Daarvoor zullen aanvullende feiten en omstandigheden vast moeten komen te staan.
4.11.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de passagiers D-Reizen expliciet hebben gemachtigd om voor de restitutie van de ticketprijzen zorg te dragen. Hij verwijst ter onderbouwing van zijn verweer naar de (producties bij de) conclusie van repliek, waaruit volgt dat D-Reizen de passagiers de keuze heeft geboden tussen restitutie of een alternatieve vlucht. De passagiers hebben hierbij gekozen voor restitutie. ARAG betwist dat deze correspondentie gezien kan worden als opdracht van de passagiers aan D-Reizen om de ticketprijzen voor hen terugbetaald en geïnd te krijgen.
4.12.
De kantonrechter overweegt dat het aan de vervoerder is om te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat de passagiers D-Reizen expliciet hebben gemachtigd om de restitutie namens hen niet alleen aan te vragen, maar ook te innen. Gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door ARAG, heeft de vervoerder onvoldoende onderbouwd dat dit het geval was. Dit verweer van de vervoerder kan dus niet slagen.
4.13.
De vervoerder heeft verder nog aangevoerd dat hij bevrijdend heeft betaald, gelet op het bepaalde in artikel 6:34 BW. Daartoe heeft de vervoerder aangevoerd dat hij uit de omstandigheid dat de passagiers via D-Reizen de reis hebben geboekt en via D-Reizen om terugbetaling van de ticketprijs hebben verzocht, mocht afleiden dat hij bevrijdend aan D-Reizen kon betalen. Dit beroep kan niet slagen. De vervoerder heeft op grond van deze bepaling alleen bevrijdend betaald aan de onbevoegde ontvanger indien hij meende dat hij betaalde aan de schuldeiser, althans aan iemand aan wie
moestworden betaald. Onvoldoende hiertoe is dat de vervoerder meende dat hij aan D-Reizen mocht betalen, bijvoorbeeld omdat hij dacht dat D-Reizen vertegenwoordigingsbevoegd was. Voor zijn veronderstelling dat hij aan D-Reizen moest betalen, moet de vervoerder bovendien redelijke gronden hebben gehad. Aan deze vereisten is niet voldaan. De vervoerder heeft niet toegelicht dat en waarom hij meende aan D-Reizen te moeten betalen, anders dan dat terugbetaling altijd plaatsvindt via
“the original form of payment”en hij uit inschakeling van D-Reizen door de passagiers, meende dat D-Reizen vertegenwoordigingsbevoegd was. Dat is niet voldoende voor een geslaagd beroep op artikel 6:34 BW, nog daargelaten dat de vervoerder gelet op de Verordening niet kon menen dat hij aan D-Reizen
moestbetalen.
Ontbinding op grond van artikel 6:265 BW
4.14.
ARAG voert subsidiair nog aan dat de vervoerder is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenis uit hoofde van een vervoersovereenkomst tussen de passagiers en de vervoerder, hetgeen de ontbinding van die overeenkomst rechtvaardigt. Als gevolg van de ontbinding dient de vervoerder de gehele reissom van € 1.837,77 (waaronder dus ook de ticketprijzen van de terugvlucht) terug te betalen als ongedaanmaking van de door de passagiers verrichte prestatie, aldus ARAG. De kantonrechter begrijpt het betoog van de vervoerder zo dat hij dit betwist en heeft aangevoerd dat D-Reizen de contractuele wederpartij van de passagiers is. ARAG heeft daarop gesteld dat D-Reizen niet de uitvoerder was van de reisdienst, maar sprake is van een bemiddelingsovereenkomst tussen de passagiers en D-Reizen. D-Reizen heeft op haar beurt een bemiddelingsovereenkomst met Airtrade gesloten, waarbij D-Reizen aan Airtrade de opdracht heeft gegeven om een vervoersovereenkomst te sluiten tussen de passagier en de vervoerder, aldus ARAG.
4.15.
De kantonrechter overweegt dat ARAG geen rechterlijke uitspraak heeft gevorderd waarbij de ontbinding van de gestelde overeenkomst van de passagiers met de vervoerder wordt uitgesproken. Evenmin heeft zij gesteld of is anderszins gebleken dat zij of de passagiers de overeenkomst met een tot de vervoerder gerichte schriftelijke verklaring buitengerechtelijk heeft ontbonden. Dit betekent dat de ongedaanmakingsverplichting als rechtsgevolg van de ontbinding in de vorm van terugbetaling van de ticketprijzen niet aan de orde is. Bij gebreke aan een duidelijke grondslag dient deze vordering om deze redenen afgewezen te worden.
Toewijsbaar
4.16.
De conclusie van het voorgaande is dat de vordering toewijsbaar is voor zover het de heenvlucht betreft. Daarmee rest de vraag welk deel van het gevorderde bedrag voor vergoeding in aanmerking komt. De partijen hebben niet aangevoerd welk bedrag voor welke vlucht is betaald. Dit volgt ook niet uit de door ARAG overgelegde boekingsbevestiging. De vordering van ARAG is daarom voor de helft toewijsbaar (€ 918,89), nu niet is gebleken dat voor de heenvlucht een ander bedrag is betaald dan de helft van de gevorderde hoofdsom.
4.17.
De wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar nu het geen handelsovereenkomst betreft. Tot slot heeft de vervoerder nog aangevoerd dat de wettelijke rente pas toewijsbaar is vanaf het moment dat de keuze van de passagiers bij hem bekend was, oftewel nadat de termijn van de eerste sommatiebrief is verlopen.
4.18.
De kantonrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 8 van de Verordening krijgen passagiers bij annulering van een vlucht de keuze tussen terugbetaling van de vliegtickets indien verder reizen in het licht van het oorspronkelijke reisplan geen zin meer heeft of een nieuwe vlucht. Uit het artikel volgt niet op welk moment de termijn van zeven dagen begint te lopen. In geval van annulering op initiatief van de luchtvaartmaatschappij zal dit vaak dezelfde dag zijn, de dag van de vlucht.
4.19.
Aangezien de passagiers een keuze krijgen zal de termijn, zoals de vervoerder ook aanvoert, niet eerder kunnen aanvangen dan wanneer de passagiers hun keuze kenbaar hebben gemaakt bij de vervoerder. De wettelijke rente is dan ook niet toewijsbaar vanaf 12 juni 2020. Gesteld noch gebleken is op welk moment de passagiers dan wel ARAG voor het eerst expliciet hebben verzocht om restitutie van de vliegtickets.
4.20.
Uit de door ARAG verzonden sommatie van 12 mei 2021 volgt dat de passagiers restitutie van de ticketprijzen verzochten, zodat naar het oordeel van de kantonrechter in ieder geval vanaf dat moment voor de vervoerder duidelijk was dat de passagiers restitutie van de ticketprijzen verlangden. De wettelijke rente over het toewijsbare bedrag zal dan ook worden toegewezen vanaf 10 juni 2021, zijnde de dag nadat de termijn van vier weken in de sommatie van ARAG van 12 mei 2021 is verstreken. Daarbij wordt de betalingstermijn van vier weken – de betaaltermijn zoals gegeven in de aanmaning – nadat de vervoerder bekend is geworden met de keuze van de passagiers, onder de bovengenoemde omstandigheden redelijk geacht.
4.21.
Nu beide partijen op een aantal punten in het ongelijk worden gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan ARAG van € 918,89, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2021 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter