In deze zaak heeft de buitenlandse vennootschap ARAG SE, gevestigd te Düsseldorf, Duitsland, een vordering ingesteld tegen de buitenlandse vennootschap Qatar Airways Group (Q.C.S.C.), gevestigd te Doha, Qatar, met betrekking tot een vervoersovereenkomst. De vordering betreft de terugbetaling van ticketprijzen voor geannuleerde vluchten van en naar Colombo, Sri Lanka, die oorspronkelijk gepland waren voor juni en juli 2020. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 7 juni 2023 de zaak gesplitst in 32 afzonderlijke zaken, waarvan deze procedure er één is. De kantonrechter heeft zich vervolgens ambtshalve de vraag gesteld of zij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, gezien het internationale karakter van de procedure en de vestigingsplaats van de vervoerder in Doha, Qatar.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verbintenissen uit de vervoersovereenkomst in Duitsland en Sri Lanka hadden moeten worden uitgevoerd, waardoor de bevoegdheid van de kantonrechter te Haarlem niet kan worden ontleend aan de relevante bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kantonrechter heeft ook overwogen dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat de vervoerder in de procedure is verschenen zonder de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten. Echter, de kantonrechter heeft geconcludeerd dat zij relatief onbevoegd is, omdat de vervoerder in Qatar is gevestigd en er geen andere aanknopingspunten zijn voor bevoegdheid in Haarlem. Daarom heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard en de zaak doorverwezen naar de rechtbank Den Haag voor verdere behandeling.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de zaak in de stand waarin deze zich bevindt, wordt doorverwezen naar de rechtbank Den Haag, en dat partijen erop worden gewezen dat voor voortzetting van de procedure een van de partijen de overige partijen bij exploot moet oproepen tegen een nieuwe roldatum.