ECLI:NL:RBNHO:2024:4868

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
10287016 \ CV EXPL 23-458
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van ticketprijs en ontbinding vervoersovereenkomst na annulering van vluchten door luchtvaartmaatschappij

In deze bodemzaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Turk Havayollari A.O., handelend onder de naam Turkish Airlines, wegens annulering van hun vluchten. De passagiers hadden een overeenkomst gesloten voor vervoer van Amsterdam naar Mongolië met een tussenstop in Istanbul, maar de vluchten zijn geannuleerd. De passagiers vorderen terugbetaling van de ticketprijs en ontbinding van de vervoersovereenkomst, onder verwijzing naar de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004 en het Verdrag van Montreal. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers recht hebben op terugbetaling van de ticketprijs, ondanks dat de tickets via een reisbureau zijn geboekt. De vervoerder heeft betoogd dat hij bevrijdend heeft betaald aan het reisbureau en dat er geen directe relatie met de passagiers bestaat, maar de kantonrechter oordeelt dat de verplichtingen uit de Verordening rechtstreeks op de luchtvaartmaatschappij rusten. De kantonrechter heeft de vordering tot terugbetaling van de ticketprijs toegewezen en de vervoersovereenkomst voor de terugvlucht ontbonden. Daarnaast zijn de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen aan de passagiers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10287016 \ CV EXPL 23-458
Uitspraakdatum: 15 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],2. [eiser 2],beiden wonende te [plaats],

eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigden: mr. R.A.C. Telkamp & mr. X.E. Kranenberg (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap
Turk Havayollari A.O.,tevens handelend onder de naam Turkish Airlines,
gevestigd te Ankara,
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. H. Bulut-Yazir (Seneca Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 8 november 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen op 19 en 20 december 2020 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Istanbul New Airport, Turkije, naar Buyant Uhaa Airport, Mongolië, met de vluchtcombinatie TK1952 en TK362 (hierna: de heenvlucht).
2.2.
Op grond van de overeenkomst diende de vervoerder de passagiers tevens op 3 januari 2020 te vervoeren van Buyant Uhaa Airport, Mongolië, via Istanbul New Airport, Turkije, naar Amsterdam-Schiphol Airport, met de vluchtcombinatie TK363 en TK1955 (hierna: de terugvlucht).
2.3.
De bovenstaande vluchten zijn geannuleerd.
2.4.
De passagiers hebben een bedrag van € 1.270,95 betaald aan D-Reizen.
2.5.
D-Reizen heeft de tickets via Airtrade bij de vervoerder geboekt.
2.6.
De vervoerder heeft de ticketprijs op 13 januari 2021 terugbetaald aan Airtrade. Airtrade heeft de ticketprijs op 26 januari 2021 terugbetaald aan D-Reizen. De passagiers hebben geen restitutie van de ticketprijzen van D-Reizen ontvangen.
2.7.
D-Reizen is op 6 april 2021 failliet verklaard.
2.8.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen primair dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van € 1.210,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 december 2020, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
De passagiers hebben aan de primaire vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) dan wel het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (hierna: het Verdrag van Montreal). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de onder 2.1. en 2.2. genoemde vluchten gehouden is hen de ticketprijs van de ongebruikte ticketprijs terug te betalen, conform artikel 5 lid 1 sub a jo. artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening dan wel op grond van artikel 19 van het Verdrag van Montreal.
3.3.
Subsidiair vorderen de passagiers ontbinding van de vervoersovereenkomst en restitutie van de vliegtickets op grond van artikel 6:265 BW vanwege de niet-nakoming van de vervoersovereenkomst door de vervoerder door het niet uitvoeren van de vluchten. Meer subsidiair vorderen zij gedeeltelijke ontbinding van de vervoersovereenkomst.
3.4.
De passagiers vorderen zowel primair als subsidiair dat de vervoerder veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 181,50 dan wel € 219,62 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.5.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De kantonrechter begrijpt uit de conclusie van repliek dat de passagiers hun vordering met betrekking tot de terugvlucht niet (meer) baseren op de Verordening. Daarom overweegt de kantonrechter met betrekking tot de heenvlucht als volgt.
Verplichting tot terugbetaling conform Verordening
4.3.
Volgens de vervoerder hebben de passagiers geen recht op de terugbetaling van de ticketprijs aan hen. De vervoerder is op grond van de Verordening weliswaar gehouden tot betaling van de ticketprijs, maar die terugbetaling moet de vervoerder doen aan zijn contractuele wederpartij, namelijk Airtrade. Dat heeft de vervoerder ook gedaan via het interne en verplichte systeem. De vervoerder heeft nooit een rechtsverhouding gehad met D-Reizen of de passagiers. Ten slotte voert de vervoerder aan dat hij bevrijdend heeft betaald omdat de passagiers zich in dezen hebben laten vertegenwoordigen door D-Reizen. De passagiers hebben het voorgaande gemotiveerd weersproken.
4.4.
De vordering is primair gebaseerd op de Verordening. Deze maakt deel uit van het recht van de Europese Unie (het Unierecht). Dat Unierecht heeft in beginsel voorrang op nationaal recht en kan rechtstreekse werking bezitten. Bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht moet niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstelling van de regeling waarvan zij deel uitmaakt. De Verordening is bindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk. Daar waar een rechtstreeks werkende regel van Unierecht onverenigbaar is met een regel van nationaal recht, moeten laatstgenoemde regels op grond van het Unierecht terzijde geschoven worden.
4.5.
Op grond van artikel 5 van de Verordening moet de luchtvaartmaatschappij bij annulering de passagier bijstand bieden als bedoeld in artikel 8 van de Verordening. In dat laatste artikel wordt aan de passagier de keuze voor volledige terugbetaling van de ticketprijs geboden. Blijkens de considerans bij de Verordening wordt met de Verordening een hoog niveau van bescherming van passagiers beoogd. Om een effectieve toepassing van de Verordening te waarborgen, rusten alle verplichtingen uit de Verordening op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert (of laat uitvoeren). Ook in de jurisprudentie van het Hof (zie de arresten van 10 juli 2019, ECLI:EU:C:2019:585 en 11 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:359) staat een hoog niveau van bescherming van passagiers voorop, terwijl daaruit ook volgt dat alle verplichtingen uit de Verordening op de luchtvaartmaatschappij rusten.
4.6.
In het licht van het voorgaande moeten de artikelen 5 en 8 van de Verordening zo worden begrepen dat de verplichting om de ticketprijs bij annulering terug te betalen, rust op de luchtvaartmaatschappij. Het is daarmee ook de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij om te bewerkstelligen dat de restitutie bij de passagier terecht komt. De luchtvaartmaatschappij moet op grond van artikel 5 van de Verordening immers bijstand aan de passagier verlenen (en niet aan enig ander). Dat betekent dat wanneer de passagier op grond van artikel 8 van de Verordening kiest voor terugbetaling van de originele ticketprijs, die terugbetaling moet plaatsvinden aan de passagier in kwestie. Dat dit anders zou (kunnen) zijn als een passagier zijn ticket heeft geboekt via een reisbureau zoals D-Reizen, volgt niet uit de Verordening of de jurisprudentie daarover. Evenmin volgt daaruit dat de omstandigheid dat D-Reizen geen reisagent van de vervoerder is en dat D-Reizen bij het boeken van de reis handelt in opdracht van de passagiers, tot een ander oordeel zou moeten leiden.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat de passagiers op grond van de Verordening van de vervoerder kunnen verlangen dat deze aan hen de ticketprijs terugbetaalt, ook nu zij via D-Reizen de tickets hadden geboekt. Daaruit volgt ook dat de vervoerder niet aan zijn verplichtingen jegens de passagiers heeft voldaan in de situatie waarin hij via Airtrade de ticketprijs heeft terugbetaald aan D-Reizen en D-Reizen die ticketprijzen vervolgens niet heeft doorbetaald aan de passagiers. Anders dan de vervoerder betoogt, komt op grond van voormelde uitleg van de Verordening niet zozeer het risico van het faillissement van D-Reizen voor zijn rekening, maar het risico van de keuze van de vervoerder om altijd terug te betalen aan het reisbureau via het interne systeem.
Contractuele verhouding
4.8.
Het betoog van de vervoerder dat er geen sprake is van een overeenkomst tussen D-Reizen dan wel de passagiers en de vervoerder, houdt gelet op het voorgaande geen stand. De vordering tot restitutie van de passagiers is immers gegrond op de Verordening die de passagiers een eigen recht jegens de vervoerder biedt, los van de vraag of al dan niet sprake is van een overeenkomst tussen de passagiers en de vervoerder. Het beroep van de vervoerder op de door hem overgelegde ANVR-boekingsvoorwaarden maakt dit niet anders. Voor zover hier al uit zou blijken dat de passagiers met D-Reizen zijn overeengekomen dat terugbetaling via D-Reizen zou lopen, kan de vervoerder daaraan geen rechten ontlenen. Het gaat hier immers om een aanspraak die de passagiers rechtstreeks aan de Verordening ontlenen. Contractuele bedingen die een effectieve werking van de Verordening doorkruisen kunnen daaraan niet in de weg staan. Voorts moeten dergelijke bedingen als oneerlijk (en dus nietig) worden beschouwd omdat ze strijdig zijn met de Verordening.
Bevrijdende betaling
4.9.
Het verweer van de vervoerder dat hij bevrijdend heeft betaald omdat er sprake is van vertegenwoordiging van de passagiers door D-Reizen, slaagt evenmin. De vervoerder kan in het licht van de Verordening slechts bevrijdend betalen aan een derde, zoals een reisagent, als de passagiers hebben beoogd deze als vertegenwoordiger aan te wijzen en sprake is van een uitdrukkelijke machtiging aan deze derde om de restitutie namens de passagiers te innen. Daarbij moet het voor de luchtvaartmaatschappij ook kenbaar zijn dat de passagier(s) een derde hebben gemachtigd om restitutie namens hen te innen (zie HvJ EU 11 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:359 en Hof Den Haag 19 december 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2464). Vaststaat dat de vervoerder, zoals gebruikelijk, zonder eerst bij de passagiers te informeren, heeft terugbetaald via het betalingssysteem. De vervoerder kan dus niet van de passagiers zelf hebben vernomen dat zij D-Reizen als vertegenwoordiger hebben aangewezen. De vervoerder kan evenmin betogen dat hij uit de verdere contacten tussen de passagiers en D-Reizen mocht afleiden dat D-Reizen gemachtigd was om de restitutie te innen omdat de vervoerder daarvan immers niet op de hoogte was of kon zijn. Uit de omstandigheid dat de passagiers D-Reizen hebben ingeschakeld om vluchten voor hen te boeken kan verder niet worden afgeleid dat de passagiers D-Reizen óók hebben gemachtigd om bij annulering van de vluchten de restitutie te verzorgen, althans om de terugbetaling aan D-Reizen te laten plaatsvinden. Hieruit kan slechts een impliciete machtiging worden afgeleid, hetgeen onvoldoende is. Er moet immers sprake zijn van een voor de vervoerder kenbare uitdrukkelijke machtiging van D-Reizen door de passagiers. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat D-Reizen (via Airtrade) en niet de passagiers zelf (aanvankelijk) het verzoek tot terugbetaling heeft gedaan en dat er geen telefoonnummer of emailadres bekend was van de passagiers. Voor het overige heeft de vervoerder niets aangevoerd. De vordering tot restitutie van de ticketprijs van de heenvlucht op grond van de Verordening, zal dus worden toegewezen.
Verdrag van Montreal
4.10.
Met betrekking tot de terugvlucht overweegt de kantonrechter als volgt. Voor zover de passagiers hebben beoogd om deze vordering te baseren op artikel 19 van het Verdrag van Montreal, kan deze niet slagen. Gesteld noch gebleken is immers dat er in dit geval sprake was een ‘vertraging in het luchtvervoer’ in de zin van dit artikel.
Ontbinding op grond van artikel 6:265 BW
4.11.
De passagiers stellen subsidiair dat de vervoerder is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenis uit hoofde van een vervoersovereenkomst tussen de passagiers en de vervoerder, hetgeen de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Als gevolg van de ontbinding dient de vervoerder de reissom van de terugvlucht terug te betalen als ongedaanmaking van de door de passagiers verrichte prestatie, aldus de passagiers. De kantonrechter begrijpt het betoog van de vervoerder aldus dat hij aanvoert dat hij geen contractuele relatie heeft met D-Reizen. D-Reizen bemiddelt in het tot stand komen van een overeenkomst tot dienstverlening door Airtrade. Volgens deze overeenkomst dient Airtrade te zorgen voor de reisdienst tegenover de passagiers. De passagiers hadden er ook voor kunnen kiezen om rechtstreeks te boeken bij Airtrade of de vervoerder. De passagiers hebben erkend dat D-Reizen is opgetreden als bemiddelaar bij de totstandkoming van de overeenkomst. Ook Airtrade is echter opgetreden als bemiddelaar. Dit blijkt ook uit de algemene voorwaarden van Airtrade. Door bemiddeling van D-Reizen en Airtrade is een vervoersovereenkomst tussen de passagiers en de vervoerder tot stand gekomen, aldus de passagiers.
4.12.
De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat er een vervoersovereenkomst tot stand is gekomen tussen de passagiers en de vervoerder. Ook heeft de vervoerder niet betwist dat de annulering gezien kan worden als een tekortkoming in de nakoming van zijn verbintenis om de passagiers te vervoeren. Daarom kunnen de passagiers een geslaagd beroep doen op de ontbinding van de overeenkomst. De kantonrechter zal de overeenkomst echter slechts ontbinden voor wat de terugvlucht betreft, nu in het voorgaande al geoordeeld is dat de vervoerder gehouden is tot terugbetaling van de ticketprijs van de heenreis op grond van de Verordening.
4.13.
De conclusie is dat de gevorderde hoofdsom zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.14.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten met de daarover gevorderde rente worden toegewezen (€ 219,62 inclusief BTW).
4.15.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze in het ongelijk wordt gesteld. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de vervoersovereenkomst, voor wat de terugvlucht betreft;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1429,62, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.210,00 vanaf 26 december 2020, en over € 219,62 vanaf 8 november 2022, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 214,00;
salaris gemachtigde € 408,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 102,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter