ECLI:NL:RBNHO:2024:4901

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
10994426 \ CV EXPL 24-1819
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van huurovereenkomsten en oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op 15 mei 2024 een verstekvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen Stichting Ymere en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van huurachterstand, servicekosten en opleveringskosten, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De kantonrechter heeft ambtshalve de huurovereenkomsten van 30 oktober 2015 en 17 november 2017 beoordeeld, waarbij de algemene huurvoorwaarden van toepassing zijn. De rechter constateerde dat beide overeenkomsten sociale huur betroffen en dat er een toetsing moest plaatsvinden op de eerlijkheid van de bedingen in de algemene voorwaarden, in het bijzonder met betrekking tot de bescherming van consumenten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10994426 \ CV EXPL 24-1819
Uitspraakdatum: 15 mei 2024
Verstekvonnis in de zaak van:
de stichting
Stichting Ymere
te Amsterdam
de eisende partij
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor H.J. Jansen B.V.
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De vordering

2.1.
De eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van de huurachterstand, servicekosten en opleveringskosten, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente de proces- en nakosten.
2.2.
De eisende partij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de gedaagde partij tekort is geschoten in de nakoming van de twee (inmiddels beëindigde) huurovereenkomsten. Hij is in gebreke gebleven met (gedeeltelijke) betaling van verschuldigde huurpenningen en daarbij heeft de eisende partij kosten moeten maken ten aanzien van de oplevering van het gehuurde.

3.De beoordeling

Ambtshalve toetsing van:(i) de huurovereenkomst van 30 oktober 2015, waarop de algemene huurvoorwaarden woningen januari 2012 van toepassing zijn en (ii) de huurovereenkomst van 17 november 2017 waarop de algemene huurvoorwaarden woningen december 2017 van toepassing zijn.
3.1.
De kantonrechter constateert dat ten aanzien van beide huurovereenkomsten sprake is van sociale huur.
3.2.
Voordat de kantonrechter een eindoordeel over de vordering kan geven, moet de kantonrechter eerst ambtshalve beoordelen of op de overeenkomst met de gedaagde partij algemene voorwaarden van toepassing zijn en zo ja, of daarin geen bedingen zijn opgenomen die oneerlijk zijn ten opzichte van een consument, in de zin van artikel 3 van de
Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn), omdat dit gevolgen kan hebben voor (de hoogte van) de vordering. Dit artikel is in het Nederlandse recht tot uitdrukking gebracht in artikel 6:233 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin kort gezegd is bepaald dat een beding dat onredelijk bezwarend is, vernietigbaar is.
3.3.
De kantonrechter moet in dit verband beoordelen of bedingen, waaraan een consument gebonden is zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld, in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoren. In dat geval moet de kantonrechter daar consequenties aan verbinden, met de bedoeling dat de consument erop kan vertrouwen dat de ‘kleine lettertjes’ niet oneerlijk voor hem uitpakken – en dat hij wordt beschermd als hij zijn handtekening heeft gezet onder een overeenkomst waarin oneerlijke bedingen blijken te zijn opgenomen.
3.4.
De kantonrechter voegt hier nog aan toe dat het gaat om een beoordeling van de bedongen afspraken, die de rechten en plichten van partijen over en weer vastleggen en waar de consument door het sluiten van de overeenkomst contractueel aan kan worden gehouden. Of de eisende partij de consument ook daadwerkelijk aan die afspraken houdt, of in de praktijk alleen naleving van wettelijke bepalingen verlangt, is in dit verband niet relevant. De omstandigheid dat een eisende partij alleen een beroep doet op wettelijke bepalingen ontslaat de kantonrechter namelijk niet van de verplichting om ambtshalve te toetsen. In dat laatste geval heeft de eisende partij ook geen recht op de gevorderde wettelijke vergoeding. [1] Dat geldt voor de gevorderde hoofdsom, maar ook voor bijkomende vorderingen, zoals de gevorderde vergoedingen voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten of rente.
3.5.
Samenvattend moet de kantonrechter in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
3.6.
Anders dan de eisende partij overigens in de dagvaarding stelt, toetst de kantonrechter in dit geval niet of is voldaan aan de (pre)contractuele informatieplichten van Afdeling 2b, Titel 5, van Boek 6 BW. De onderhavige overeenkomsten zien immers op de verhuur van woonruimte en op grond van artikel 6:230h lid 2 sub g BW is voornoemde afdeling niet van toepassing op dergelijke overeenkomsten.
Huurprijswijzigingsbeding
3.7.
In artikel 4.4 van zowel de algemene huurvoorwaarden woningen januari 2012 als in de algemene huurvoorwaarden woningen december 2017 staat een huurprijswijzigingsbeding. Dit beding luidt in beide gevallen: ‘
De bruto huur van de woonruimte kan jaarlijks worden gewijzigd overeenkomstig de geldende wettelijke regels.’ Omdat het beding verwijst naar de wettelijke regels omtrent het wijzigen van de huurprijs, is de kantonrechter van oordeel dat voornoemd artikel als niet oneerlijk kan worden beschouwd.
Servicekostenbeding
3.8.
In artikel 5 van zowel de algemene huurvoorwaarden woningen januari 2012 als in de algemene huurvoorwaarden woningen december 2017 staat een servicekostenbeding. De kantonrechter heeft deze (gelijkluidende) bedingen getoetst en niet oneerlijk bevonden.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.9.
In artikel 11 van zowel de algemene huurvoorwaarden woningen januari 2012 als in de algemene huurvoorwaarden woningen december 2017 staat een incassobeding en luidt in beide gevallen als volgt:

1. Als de huurder in gebreke blijft in de nakoming van enige verplichting die ingevolge de wet en/of deze overeenkomst op hem rust en daardoor gerechtelijke en/of buitengerechtelijke maatregelen moeten worden genomen, komen alle daaruit voortvloeiende kosten voor rekening van de huurder.
2.(…).
3. Buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd op het moment dat de ene partij haar vordering op de andere partij uit handen geeft. Deze kosten bedragen 15% van de vordering met een minimum van een in de Tarievenlijst (bijlage bij de huurovereenkomst) opgenomen bedrag.
3.10.
In artikel 11.1 en 11.3 van de algemene voorwaarden wordt ten nadele van de consument afgeweken van het bepaalde in artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. Er wordt immers van uitgegaan dat alle kosten verschuldigd zijn. Daarbij is ook geen maximum opgenomen, wat ertoe leidt dat onbeperkte kosten voor rekening van de consument zouden kunnen komen. Dat zou tot gevolg hebben dat de consument belast wordt met hogere kosten dan wettelijk is toegestaan. Ook is in dit geval de bedongen vergoeding altijd ten minste 15% van de hoofdsom en daarmee hoger dan de wettelijke vergoeding. Tot slot volgt uit de tekst van het beding dat de incassokosten al verschuldigd zijn zodra de vordering uit handen wordt gegeven, terwijl de wet voorschrijft dat éérst nog een zogenoemde veertiendagenbrief moet worden verstuurd.
3.11.
Contractuele afwijking van dwingendrechtelijke bepalingen is, op grond van het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2023 [2] onredelijk bezwarend in de zin van art. 6:233, aanhef en onder a BW en daarmee oneerlijk in de zin van de richtlijn.
3.12.
In een eerdere zaak van de eisende partij heeft de kantonrechter de incassobedingen in artikel 11.1 en 11.3 van de algemene voorwaarden oneerlijk bevonden en vernietigd en de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten daarom afgewezen. [3] De kantonrechter ziet geen reden om daar nu anders over te denken en vernietigt daarom dit beding in beide algemene voorwaarden. De buitengerechtelijke incassokosten zullen daarom worden afgewezen.
Opleveringskosten
3.13.
De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van opleveringskosten. In artikel 13 van zowel de algemene huurvoorwaarden woningen januari 2012 als de algemene huurvoorwaarden woningen december 2017 is daarover een beding opgenomen. Omdat dit beding aansluit bij het bepaalde in artikel 7:224 BW en de eisende partij op grond van dit beding alleen de werkelijk gemaakte kosten in rekening kan brengen bij de gedaagde partij, is de kantonrechter van oordeel dat voornoemd artikel als niet oneerlijk kan worden beschouwd.
Proceskosten
3.14.
Artikel 11.1 van de algemene voorwaarden ziet ook op de proceskosten. Voor zover de eisende partij op grond van dit beding aanspraak kan maken op gerechtelijke kosten die boven het liquidatietarief uitkomen, is dit beding oneerlijk. Dit heeft echter geen gevolg voor de proceskostenveroordeling in deze procedure, omdat de (kanton)rechter op grond van de artikelen 237 en 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ertoe gehouden is om de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen en deze proceskosten niet lager mogen worden vastgesteld dan het liquidatietarief.
Conclusie
3.15.
De vordering wordt voor het overige toegewezen, omdat deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
3.16.
De gedaagde partij wordt overwegend in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.
3.17.
Daarbij wordt de gedaagde partij ook veroordeeld tot betaling van nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de eisende partij worden gemaakt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt de gedaagde partij om aan de eisende partij te betalen een bedrag van € 7.123,72 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt de gedaagde partij in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de eisende partij begroot op:
€ 135,97 wegens dagvaardingskosten,
€ 524,00 wegens griffierecht en
€ 339,00 wegens salaris gemachtigde;
4.3.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van € 135,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de eisende partij worden gemaakt;
4.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Dat volgt uit arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) en 8 december 2022 (ECLI:EU:C:2022:971).
2.ECLI:NL:HR:2023:198, r.o. 3.8.4
3.ECLI:NL:RBNHO:2024:1112 (tussenvonnis) en ECLI:NL:RBNHO:2024:3149 (eindvonnis)