ECLI:NL:RBNHO:2024:5043

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/15/348006 / JU RK 24-52
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 april 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op een onbekende datum in een onbekende plaats. De zaak betreft de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, die betrokken is bij de zorg voor de minderjarige. Bij de start van de uithuisplaatsing waren er ernstige zorgen over de opvoedsituatie, waaronder verwaarlozing, een te laag lichaamsgewicht, en problemen met de ouders, waaronder drugsgebruik. Sinds de uithuisplaatsing heeft de minderjarige echter positieve ontwikkelingen doorgemaakt, zoals een gezond gewicht en een goede ontwikkeling op het kinderdagverblijf. De moeder van de minderjarige heeft de wens geuit dat haar kind thuis komt, en de gecertificeerde instelling steunt dit doel. Er zijn echter toenemende zorgen over de vader, die zich dreigend heeft geuit naar de medewerkers van de GI, wat heeft geleid tot de overdracht van de casus naar het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 26 juni 2024, met de nadruk op het belang van het perspectiefonderzoek en de omgang met de moeder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/348006 / JU RK 24-52
Datum uitspraak: 26 april 2024
beschikking aangehouden verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Alkmaar,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. J.G. Burgers te Alkmaar,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van 25 januari 2024 en de daarin vermelde stukken;
  • de brief van de GI, met bijlage, van 19 april 2024;
  • de brief van de advocaat van de moeder, met bijlagen, van 23 april 2024;
  • de e-mail van de advocaat van de moeder, met bijlage, van 24 april 2024;
  • de e-mail van de advocaat van de moeder, met bijlage, van 25 april 2024.
1.2.
Op 26 april 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat.
1.3.
Een vertegenwoordiger van de GI was tijdens de mondelinge behandeling anoniem telefonisch aanwezig vanwege dreigementen vanuit de vader richting de medewerkers van de GI.
1.4.
De vader was, alhoewel goed opgeroepen, niet ter zitting aanwezig.

2.De feiten

2.1.
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] is bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 26 juni 2023 onder toezicht gesteld tot 26 juni 2024.
2.3.
Ook is bij beschikking van 26 juni 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader verleend tot 26 december 2023.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 11 januari 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend in een pleeggezin met ingang van 11 januari 2024 voor de duur van vier weken, waarbij het meer verzochte is aangehouden.
2.5.
Op 25 januari 2024 zijn de ouders ter zitting gehoord over de spoeduithuisplaatsing. De GI heeft - na aanvulling van haar verzoek - aansluitend op de spoedmachtiging verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin te verlengen tot het einde van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft bij beschikking van 25 januari 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin tot 25 mei 2024 verlengd en het verzoek voor het overige (de periode tot 26 juni 2024) pro forma aangehouden.
2.6.
Bij beschikking van 8 maart 2024 heeft de kinderrechter de GI vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] in te schrijven bij kinderdagverblijf [het kinderdagverblijf] te [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI handhaaft haar verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.2.
De GI geeft hierover het volgende aan. Gezien wordt dat [de minderjarige] zich thuis voelt in het pleeggezin. De GI vindt het ook opvallend dat [de minderjarige] vanaf dag één zo goed gewend is geraakt aan zijn nieuwe opvoedomgeving, waardoor er vragen zijn ontstaan over (veilige) hechting en de GI wenst hier de komende periode zicht op houden. Er is een perspectiefonderzoek aangevraagd bij de William Schrikker Gezinsvormen welke naar verwachting op korte termijn bij zowel de moeder als de vader kan starten. In het pleeggezin heeft [de minderjarige] grote stappen gemaakt in zijn motorische- en zijn taal- en spraakontwikkeling. Hij is ook aangekomen in gewicht. De GI vraagt zich daarom sterk af waarom dit niet lukte in de opvoedsituatie bij de ouders. [de minderjarige] verblijft inmiddels bij een nieuw kinderdagverblijf en hier is hij goed geland. Volgens de pedagogisch medewerker sluit [de minderjarige] qua niveau aan bij kinderen van twee jaar. Verder heeft [de minderjarige] wekelijks begeleide omgang met de ouders. De vader is een periode uit het contact met hulpverlenging geweest en was ook afwezig bij de begeleide omgang. De begeleide omgang tussen de moeder en [de minderjarige] verloopt goed.
3.3.
Verder heeft de GI nog steeds grote zorgen over de persoonlijke problemen van de ouders. Zo heeft de moeder tot op heden nagelaten zich aan te melden bij een verslavingszorg. Verder heeft de GI vernomen dat de vader opnieuw middelen gebruikt en hier hulp voor wil bij SolutionS verslavingszorg. De bewindvoerder van de vader heeft ook grote zorgen, gelet op het verlies van zijn baan, zijn middelengebruik en het dreigend verlies van zijn woning. De politie heeft de vader laveloos in zijn auto op een rotonde aangetroffen, waarbij het even duurde voor de vader bij kennis was en niets meer wist. De ouders zijn in februari 2024 uit elkaar gegaan en de moeder heeft gezegd dat zij niet meer samen gaan komen. De hulpverlening benoemt dat het de moeder niet lukt om te reflecteren op zichzelf en daarmee de zorgen die de GI over de opvoedsituatie bij moeder heeft te (h)erkennen. De vader is voor de hulpverlening pas sinds kort per WhatsApp bereikbaar.
3.4.
De komende periode zal het perspectiefonderzoek starten en dit wil de GI dan ook afwachten. Er zijn grote zorgen over zowel de persoonlijke problematieken van de ouders als het middelengebruik van de vader en de onduidelijkheid over het middelengebruik van de moeder. De ouders houden zich niet aan de doelen en voorwaarden die de GI heeft opgesteld voor een eventuele terugplaatsing van [de minderjarige] naar huis. Verder wil de GI kijken naar wat de mogelijkheden zijn met betrekking tot de omgang. Ook is het positief is dat [de minderjarige] stappen heeft gemaakt in zijn ontwikkeling, maar er worden op het kinderdagverblijf ook wel zorgen gezien over zijn gedrag.
3.5.
Ter zitting heeft de GI het volgende aangevuld. Het is de bedoeling dat [de minderjarige] weer bij de moeder gaat wonen. De GI heeft nog steeds zorgen waarom het in het verleden niet goed is gegaan bij de ouders thuis. De omgang met de moeder zal dan ook uitgebreid worden, zodat gekeken kan worden of de moeder ook structureel voor [de minderjarige] kan zorgen. Het is nog niet duidelijk wanneer het perspectiefonderzoek gaat starten. Vanuit de vader is sprake van agressie richting de GI, waardoor besloten is de casus over te dragen naar het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming. De hulpverlening heeft ook weinig contact met de vader.

4.De standpunten

4.1.
Namens de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat zij zich refereert aan het verzoek. De moeder hoopt wel dat er snel kan worden toegewerkt naar uitbreiding en onbegeleide omgang. Daarmee kan het perspectief namelijk ook goed onderzocht worden. De moeder wil graag laten zien wat zij kan. Ook volgt uit het verslag van [jeugdzorg] dat de GI de doelen en voorwaarden dient bij te werken. Verder gebruikt de moeder geen drugs. Zij gebruikte voorheen wiet voor het slapen, maar na de uithuisplaatsing is zij gelijk gestopt. De moeder heeft geen verslaving en wil dit ook graag aantonen bij de GI. Uit de op 25 april 2024 overgelegde lab uitslag volgt ook dat de moeder geen drugs heeft gebruikt. De moeder staat ook open voor verslavingszorg als dit kan bijdragen aan een thuisplaatsing van [de minderjarige] .
4.2.
Het standpunt van de vader is niet bekend nu hij niet ter zitting is verschenen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. De uithuisplaatsing zal dan ook verlengd worden voor de resterende periode van 25 mei 2024 tot 26 juni 2024. Hiertoe is het volgende redengevend.
5.2.
Bij de start van de uithuisplaatsing waren er ernstig zorgen over de opvoedsituatie van [de minderjarige] . Er was sprake van verwaarlozing, een te laag lichaamsgewicht, het ontbreken van structuur, relatieproblemen tussen de ouders en drugsgebruik van de ouders. Het is opvallend dat [de minderjarige] sinds de uithuisplaatsing grote stappen heeft gezet. Zo heeft hij nu een gezond gewicht, een goed ritme en ontwikkelt hij zich leeftijdsadequaat op het kinderdagverblijf. Het blijft onduidelijk waarom deze positieve stappen niet gezet zijn in de thuissituatie.
5.3.
De kinderrechter ziet dat de moeder heel graag wil dat [de minderjarige] thuis komt. Het is dan ook positief dat de GI ditzelfde doel heeft. De GI heeft vertrouwen in de moeder. Uit de omgangsverslagen, welke zijn overgelegd door de advocaat van de moeder, volgt dat de omgang tussen [de minderjarige] en de moeder zeer goed verloopt. Het is van belang dat het perspectiefonderzoek snel start en dat de omgang met de moeder uitgebreid wordt. Verder is de moeder bereid om zich aan te melden bij de verslavingszorg, ondanks dat zij stelt dat zij geen verslaving heeft. De GI dient dan ook samen met de moeder hierin stappen te zetten.
5.4.
De zorgen over de vader zijn echter toegenomen. Hij heeft zich zeer dreigend geuit naar de GI waardoor de casus overgedragen moet worden naar het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming. Benadrukt wordt dat de vader zich dient te onthouden van dit soort gedrag, aangezien dit niet in het belang van [de minderjarige] is. Verder is er vanuit de hulpverlening weinig zich op de vader.
5.5.
De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing lopen nu tot 26 juni 2024. Bij een eventueel verleningsverzoek van de GI verwacht de kinderrechter dat er meer duidelijkheid bestaat over het perspectiefonderzoek en dat de omgang met de moeder al uitgebreid is. Ook is het aan de GI om alle relevante documenten, zoals omgangsverslagen, te overleggen. De advocaat van de moeder heeft de kinderrechter nu van veel relevante informatie voorzien, maar hierin ligt ook een taak van de GI.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , in een pleegezin van 25 mei 2024 tot 26 juni 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2024 door mr. A.R.A.R. Sitaldin, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Sicking als griffier, en op schrift gesteld op 2 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.