ECLI:NL:RBNHO:2024:5057

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/15/338029 / HA ZA 23-174
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen buren over erfgrens, schutting en ijzeren constructie

In deze zaak hebben eisers en gedaagden, eigenaren van buurpercelen, een geschil over het gebruik van de inrit van gedaagden, de erfgrens, een schutting en een ijzeren constructie. De rechtbank heeft op 20 maart 2024 uitspraak gedaan. De vorderingen van eisers tot verwijdering van de schutting en de ijzeren constructie zijn toegewezen, terwijl andere vorderingen zijn afgewezen. In reconventie zijn de vorderingen van gedaagden toegewezen, waardoor de erfgrens tussen de partijen is vastgesteld op 30 centimeter vanaf de gevel van eisers.

De procedure begon met een dagvaarding op 21 maart 2023, gevolgd door verschillende processtukken en een mondelinge behandeling op 7 februari 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een geschil is ontstaan over de erfgrens en het gebruik van de inrit, waarbij beide partijen hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers en gedaagden beoordeeld en uiteindelijk een beslissing genomen over de erfgrens en de verwijdering van de schutting en de ijzeren constructie.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de schutting van gedaagden misbruik van recht is en heeft bepaald dat deze binnen twee weken na betekening van het vonnis moet worden verwijderd. Ook de ijzeren constructie moet binnen dezelfde termijn worden verwijderd. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. In reconventie is de erfgrens vastgesteld op basis van kadastrale gegevens, en eisers zijn veroordeeld tot het verwijderen van hun eigendommen die zich op een afstand van meer dan 30 centimeter van de gevel bevinden.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/338029 / HA ZA 23-174
Vonnis van 20 maart 2024
in de zaak van

1.[eiser] ,2. [eiseres] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. R. de Leeuw te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,2. [gedaagde 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. T.G. Gijtenbeek te Amsterdam.
De zaak in het kort
[eisers] en [gedaagden] zijn eigenaren van buurpercelen. Ze hebben een geschil over het gebruik van de inrit van [gedaagden] , de erfgrens, een schutting en een ijzeren constructie. De rechtbank wijst de vorderingen van [eisers] toe die zien op de verwijdering van de schutting en ijzeren constructie. Zijn overige vorderingen worden afgewezen. In reconventie worden de vorderingen van [gedaagden] toegewezen, als gevolg waarvan de erfgrens tussen [eisers] en [gedaagden] wordt vastgesteld op 30 centimeter vanaf de gevel van [eisers] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 maart 2023 tevens houdende provisionele vordering, met producties 1-14;
- de conclusie van antwoord in incident, met producties 1-5;
- de akte uitlaten producties van de zijde van [eisers] ;
- het vonnis in incident van 21 juni 2023;
- de conclusie van antwoord in hoofdzaak tevens houdende eis in reconventie, met producties 1-11;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 15-20;
- het tussenvonnis van 25 oktober 2023;
- het bericht van [gedaagden] van 26 januari 2024, met producties 12-14;
- de mondelinge behandeling van 7 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Mr. Gijtenbeek heeft daarbij spreekaantekeningen overgelegd;
- het proces-verbaal van de descente, gehouden op 7 februari 2024;
- het bericht van [eisers] van 21 februari 2024;
- het bericht van [gedaagden] van 27 februari 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is sinds 2 augustus 2016 eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats] . Naast de woning van [eisers] ligt een inrit die van de [adres] naar een achter de woning gelegen bedrijfspand leidt. De inrit is in onderstaande tekening met een pijl aangeduid.
2.2.
De inrit en het bedrijfspand zijn sinds 2007 eigendom van [gedaagden] . Hij verhuurt het bedrijfspand gedeeltelijk aan de besloten vennootschap Bosman BV (hierna: Bosman) sinds 2015 en aan de besloten vennootschap JAR BV sinds 2017.
2.3.
Na een handhavingsverzoek van [eisers] , heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] op 4 juli 2019 een omgevingsvergunning verleend aan Bosman voor het vestigen van een medische praktijk in het bedrijfspand. [eisers] heeft hiertegen bezwaar aangetekend en (hoger) beroep ingesteld.
2.4.
Bij vonnis van 21 november 2019 heeft de voorzieningenrechter - voor zover van belang - het volgende beslist:

5.1. veroordeelt [eisers] hoofdelijk om (…) het hinderen/onheus bejegenen ex artikel 5:37 BW van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , hun huurders, medewerkers van huurders (JAR en Bosman) en de leerlingen, patiënten van de huurders te staken en gestaakt te houden, door huurders, werknemers van huurders, leerlingen en patiënten niet aan te spreken, aan te schrijven, te bellen, te mailen of anderszins te benaderen, of aandacht te trekken omtrent het gebruik van de toegangsweg tot het pand van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en of diens aanwezigheid aldaar, ongeacht de dag en/of het tijdstip daarvan; (…)
5.3.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk om (…) de eigendommen die geplaatst zijn op een afstand van meer dan 60 centimeter van de buitenmuur van de woning van [eisers] c.s. te verwijderen en verwijderd te houden;
5.4.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk om de kei die zij (deels) hadden geplaatst op het perceel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verwijderd houden;
5.5.
bepaalt dat [eisers] een dwangsom verbeurt van € 500,- per dag of gedeelte daarvan dat [eisers] handelt in strijd met één van de hiervoor genoemde veroordelingen, zulks tot een maximum van € 15.000,-;
2.5.
Op 25 februari 2020 is aan het adres van [eisers] een bevel opeising verbeurde dwangsommen betekend, met het verzoek om binnen twee dagen een bedrag van € 15.097,09 te voldoen.
2.6.
Bij e-mail van 26 juni 2020 heeft mr. Gijtenbeek aan mr. De Leeuw - voor zover van belang - het volgende meegedeeld:

Naar aanleiding van uw email van afgelopen vrijdag kan ik u berichten dat cliënten kunnen instemmen met de door u toegezonden reactie namens uw cliënten. (…)
U heeft laten weten de afspraken in een vaststellingsovereenkomst op te nemen. Een concept van deze overeenkomst zie ik graag tegemoet.
Indien partijen tot een akkoord zijn gekomen wat betreft de tekst van de vaststellingsovereenkomst kunnen partijen deze overeenkomst ondertekenen en is dit geschil eindelijk afgerond.
2.7.
Bij e-mail van 31 juli 2020 heeft mr. De Leeuw een vaststellingsovereenkomst naar mr. Gijtenbeek gestuurd. In deze vaststellingsovereenkomst is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:

3. Het is [eisers] verboden om voorwerpen te plaatsen op een afstand van meer dan 60 cm vanaf de zijgevel en achtergevel, rekenend vanaf hun woning. Dit gebod van de voorzieningenrechter (…) wordt door [eisers] in acht genomen en dit zal ook in de toekomst het geval zijn.
2.8.
Bij uitspraak van 24 januari 2022 heeft de bestuursrechter de omgevingsvergunning van 4 juli 2019 vernietigd en daar - voor zover van belang - de volgende motivering aan ten grondslag gelegd:

4.4. (…) Nu het bestreden besluit een dergelijke voorwaarde niet heeft verbonden voor de in de toe rit passerende auto’s en ook geen maatregelen heeft bedongen teneinde nalevering van deze voorwaarde te borgen (zoals het plaatsen van een verkeersbord dat de maximale snelheid 5 km per uur is) is (vooralsnog) een goed woon- en leefklimaat in de woning van eisers onvoldoende gewaarborgd. Daardoor is het bestreden besluit strijdig met de Wabo-bepalingen. Voor afsluiting van de toe rit in de avond en in de nacht ziet de rechtbank geen noodzaak. Weliswaar kunnen er in de avond en nacht ook auto’s passeren, maar dat dit meer dan incidenteel plaatsvindt is onvoldoende aannemelijk geworden.
2.9.
Omstreeks 10 december 2022 heeft [gedaagden] een schutting geplaatst op 36 centimeter afstand van de achtergevel van [eisers] . De palen aan de binnenzijde van de schutting staan op 30 centimeter van de achtergevel.
2.10.
Bij vonnis in incident van 21 juni 2023 heeft de rechtbank de vordering van [eisers] dat [gedaagden] gedurende de lopende civiele procedure de voornoemde schutting moet verwijderen op straffe van een dwangsom, afgewezen.
2.11.
Bij uitspraak van 23 augustus 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het hoger beroep van [eisers] tegen de omgevingsvergunning van 4 juli 2019 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
2.12.
Op 8 januari 2024 heeft het Kadaster in opdracht van [gedaagden] een erfgrensreconstructie uitgevoerd.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat:
I. [gedaagden] veroordeeld zullen worden tot nakoming van de op 26 juni 2020 met [eisers] gesloten overeenkomst;
II. [gedaagden] ervoor moet zorgen dat hij en zijn huurders, dan wel derden die het door hem verhuurde bedrijfspand bezoeken, zich vanaf de inrit vanuit de [adres] tot aan het bedrijfspand en de daarnaast gelegen parkeerplaatsen, aan de maximale snelheid van 5 kilometer per uur zullen houden, op straffe van een dwangsom;
III. [gedaagden] ervoor moet zorgen dat hij en zijn huurders, dan wel derden die het door hem verhuurde bedrijfspand bezoeken, zich zullen onthouden van geschreeuw, onnodig lawaai, stationair draaien, op het pad stil blijven staan, het achterlaten van afval of andere objecten op het perceel van [eisers] , op straffe van een dwangsom;
IV. het [gedaagden] en zijn huurders dan wel derden die door het door hem verhuurde bedrijfspand bezoeken, niet is toegestaan om de inrit vanuit de [adres] tot aan het bedrijfspand en de daarnaast gelegen parkeerplaatsen, te gebruiken met gemotoriseerde voertuigen vóór 07:00 en na 19:00 en tijdens de weekenden, op straffe van een dwangsom;
V. [gedaagden] veroordeeld wordt tot het verwijderen en of verwijderd houden van de schutting en wel binnen 24 uur na het in deze te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom;
VI. [gedaagden] veroordeeld wordt om de in zijn eigendom zijnde ijzeren constructie welke aan de gevel van [eisers] is bevestigd, te verwijderen en wel binnen 24 uur na het in deze te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom;
VII. [gedaagden] veroordeelt tot het plaatsen van een paaltje aan het begin van het toegangspad teneinde gemotoriseerd verkeer tussen 00:00 en 07:00 en tijdens de weekenden uit te sluiten en wel binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom;
VIII. [gedaagden] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagden] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, na eiswijziging, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de erfgrens tussen het perceel van [gedaagden] en [eisers] wordt gevormd door de kadastrale grens, zoals deze blijkt uit het relaas van bevindingen van het Kadaster van 8 januari 2024, de oudere stukken van het Kadaster (productie 10), alsmede de toelichting in randnummer 112 van de conclusie van antwoord;
II. [eisers] hoofdelijk veroordeelt om binnen 48 uur na het te wijzen vonnis hun eigendommen die geplaatst zijn op een afstand van meer dan 30 centimeter van de buitenmuur van de woning van [eisers] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom, althans een dwangsom en een maximum bepaalt die de rechtbank juist acht;
III. [eisers] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis tot de dag van volledige betaling.
3.5.
[eisers] voert verweer. [eisers] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagden] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagden] , met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[eisers] en [gedaagden] zijn eigenaren van buurpercelen. In de loop van de jaren zijn er verschillende (bestuursrechtelijke en civielrechtelijke) geschillen tussen partijen ontstaan. In conventie is onder andere de vraag aan de orde in hoeverre [gedaagden] handhavend dient op te treden tegenover zijn huurders en derden die zich op zijn inrit bevinden.
ontvankelijkheid
4.2.
[gedaagden] heeft zich op het standpunt gesteld dat [eisers] hem rauwelijks heeft gedagvaard, als gevolg waarvan [eisers] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers] ontvangen kan worden in zijn vorderingen. [eisers] en [gedaagden] voeren namelijk al meerdere jaren discussies en procedures over een aantal geschilpunten. Zo is [gedaagden] zelf in 2019 een kort geding gestart tegen [eisers] en is [gedaagden] bovendien op de hoogte van de bestuursrechtelijke procedures die [eisers] tegen de gemeente [woonplaats] voert over de omgevingsvergunning van Bosman.
4.4.
Daarom zal de rechtbank de vorderingen in conventie behandelen.
vaststellingsovereenkomst
4.5.
[eisers] stelt dat er door de e-mail van mr. Gijtenbeek van 26 juni 2020 (zie hiervoor onder 2.6) een vaststellingsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Daarin zou volgens [eisers] onder andere zijn overeengekomen dat partijen overeenkomstig het kort gedingvonnis van 21 november 2019 (onder 2.4) zouden respecteren dat er een erfgrens van 60 centimeter gehanteerd zou worden vanaf de zij- en achtergevel van [eisers] .
4.6.
[gedaagden] betwist dat partijen een overeenkomst hebben gesloten. [gedaagden] stelt zich op het standpunt dat hij nooit akkoord heeft gegeven op of een handtekening heeft gezet onder de tekst van de concept vaststellingsovereenkomst. Hij heeft dat onderbouwd door te stellen dat hij vanaf het begin wenste om tot algehele overeenstemming te komen over alle geschilpunten, ook over de bestuursrechtelijke procedure. In de conceptovereenkomst was dat niet geregeld.
4.7.
De rechtbank komt tot het oordeel dat er geen (vaststellings)overeenkomst tot stand is gekomen. [gedaagden] heeft namelijk voldoende gemotiveerd betwist dat hij akkoord is gegaan met de inhoud van de overeenkomst. Bovendien is de overeenkomst niet ondertekend door [gedaagden] , terwijl dit juist voor een vaststellingsovereenkomst cruciaal is. De vordering onder I zal daarom worden afgewezen.
snelheidslimiet van 5 km/h
4.8.
De rechter heeft [eisers] op de zitting gevraagd hoe [gedaagden] ervoor zou kunnen zorgen dat de maximale snelheid van 5 kilometer per uur op de inrit gewaarborgd kan worden, naast de al opgehangen maximumsnelheidsborden (“5 km/uur”). [eisers] heeft hier geen concreet antwoord op gegeven. De rechtbank concludeert dan ook dat [eisers] zijn vordering onvoldoende concreet heeft geformuleerd en toegelicht. Er valt daardoor niet in te zien hoe [gedaagden] aan de vordering onder II zou kunnen voldoen, anders dan de vier maximumsnelheidsbordjes die al zijn geplaatst. De rechtbank zal de vordering onder II dan ook afwijzen.
hinder
4.9.
[eisers] heeft onvoldoende onderbouwing gegeven aan zijn stellingen om vast te kunnen stellen dat en op welke manier er sprake is geweest van (onrechtmatige) hinder. Bovendien is het de rechtbank niet duidelijk (geworden) welke handelingen in redelijkheid van [gedaagden] zouden moeten worden verwacht om er voor te zorgen dat [gedaagden] , de huurders en derden zich zullen onthouden van de gestelde overlast of hinder, zodat ook de vordering onder III zal worden afgewezen.
toegang inrit tussen bepaalde tijdstippen
4.10.
[eisers] heeft voor wat betreft zijn vordering onder IV onvoldoende onderbouwd dat [gedaagden] onrechtmatige hinder veroorzaakt doordat de inrit 24 uur per dag en zeven dagen per week geopend is. Ook heeft [eisers] niet aangetoond dat eventuele overlast zou kunnen worden weggenomen door middel van het hanteren van toegangstijden op de inrit. Een en ander afgezet tegen het feit dat er de hele dag - en de rechtbank neemt aan: ook avond en nacht - door doorgaand verkeer gebruik wordt gemaakt van de [adres] , waaraan de woning van [eisers] is gelegen. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
schutting
4.11.
[eisers] vordert dat de schutting van [gedaagden] die achter de achtergevel van [eisers] is geplaatst, verwijderd wordt. Hij stelt dat hij niet meer bij zijn ladders kan komen die aan de achtergevel hangen en dat hij zijn gevel niet meer kan onderhouden. Bovendien is [eisers] van mening dat de schutting geen doel heeft.
[gedaagden] concludeert tot afwijzing van de vordering van [eisers] , omdat het volgens hem niet onrechtmatig is om zijn erf af te sluiten door middel van een schutting op het eigen perceel. Hij betwist dat de achtergevel op (korte) termijn (noodzakelijk) onderhoud behoeft en dat [eisers] niet bij zijn spullen kan komen. [gedaagden] stelt zich op het standpunt dat hij de schutting heeft geplaatst omdat [eisers] zonder toestemming spullen aan/bij de achtergevel van zijn woning heeft geplaatst, terwijl dat in strijd is met de kadastrale erfgrens.
4.12.
De rechtbank zal de vordering onder V toewijzen. Hoewel het een eigenaar van een perceel is toegestaan om zijn erf af te sluiten door middel van een schutting op de erfgrens, komt de rechtbank in dit geval tot het oordeel dat sprake is van misbruik van recht door [gedaagden] . Tijdens de descente heeft de rechtbank vastgesteld dat de schutting het perceel van [gedaagden] helemaal niet afsluit; dat gebeurt op die plaats al door de achtergevel van [eisers] . [gedaagden] had bovendien ook de schutting bijvoorbeeld 1 meter hoog kunnen maken, als het doel van de schutting was om aan te geven waar de erfgrens ligt.
In dit geval concludeert de rechtbank dat de schutting enkel en alleen is neergezet om [eisers] dwars te zitten. Daarbij staat vast dat de ladders van [eisers] al geruime tijd voordat de schutting is geplaatst, aan de achtergevel van zijn woning hingen.
4.12.1.
[eisers] vordert dat de schutting binnen 24 uur na het te wijzen vonnis verwijderd wordt, op straffe van een dwangsom. [gedaagden] heeft hiertegen verweer gevoerd. De rechtbank zal de termijn voor de verwijdering van de schutting vaststellen op twee weken na betekening van het vonnis en zal de dwangsom matigen tot € 250,- per dag of dagdeel dat de schutting niet is verwijderd, met een maximum van € 15.000,-.
4.12.2.
De rechtbank overweegt verder nog dat de ladders van [eisers] aan de achtergevel mogen blijven hangen, aangezien ze binnen 30 centimeter van de achtergevel hangen (zie de beslissing onder 4.19 en 4.20). Daarnaast overweegt de rechtbank dat het [eisers] op basis van het ladderrecht toegestaan is om tijdelijk gebruik te maken van de inrit en het bedrijventerrein van [gedaagden] , wanneer het noodzakelijk is om op het perceel van [gedaagden] te komen voor het verrichten van werkzaamheden aan de onroerende zaak van [eisers] . [gedaagden] moet hier toestemming voor geven, nadat [eisers] [gedaagden] behoorlijk in kennis heeft gesteld van de voorgenomen werkzaamheden. Bovendien dient [gedaagden] eventueel schadeloos gesteld te worden. [1]
ijzeren constructie
4.13.
[eisers] vordert de verwijdering van de ijzeren constructie die tegen zijn achtergevel aan staat. [gedaagden] voert hierover aan dat [eisers] eerder al tijdens een verbouwing toestemming heeft gekregen om deze ijzeren constructie te verwijderen. Achteraf is gebleken dat de aannemer van [eisers] is vergeten de ijzeren constructie te verwijderen.
4.14.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagden] niet heeft betwist dat de ijzeren constructie zijn eigendom is. Ter plaatse heef de rechtbank vastgesteld dat hij deze eenvoudig kan verwijderen. De vordering onder VI is daarom toewijsbaar.
4.14.1.
[eisers] vordert dat de ijzeren constructie binnen 24 uur nadat het vonnis is gewezen verwijderd wordt, op straffe van een dwangsom. [gedaagden] heeft hiertegen verweer gevoerd. De rechtbank zal de termijn voor de verwijdering van de schutting vaststellen op twee weken na betekening van het vonnis en zal de dwangsom matigen tot € 250,- per dag of dagdeel dat de schutting niet is verwijderd, met een maximum van € 15.000,-.
paaltje
4.15.
[eisers] vordert dat [gedaagden] een paaltje moet plaatsen aan het begin van de inrit, om gemotoriseerd verkeer tussen 00:00 en 07:00 en tijdens weekenden uit te sluiten. [gedaagden] heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
4.16.
Mr. De Leeuw heeft in haar bericht van 21 februari 2024 een opmerking gemaakt over de onjuistheid van het proces-verbaal van descente ten aanzien van het paaltje. Zij heeft daarin gelijk en de rechtbank corrigeert dat hier.
Mr. De Leeuw heeft tijdens de descente namens [eisers] meegedeeld dat is geopperd om midden op de inrit een paaltje te plaatsen. Zij verklaarde ook dat de gemeente volgens haar bezwaar daartegen heeft gemaakt omdat het een privéweg is. Dat bestuursrechtelijke traject is nog bezig. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de civielrechtelijke vordering die nu voorligt (onder VII), af te wijzen.
proceskosten
4.17.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
vaststelling erfgrens
4.18.
[gedaagden] vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat de erfgrens tussen het perceel van [gedaagden] en [eisers] wordt gevormd door de kadastrale grens, te weten een 30 centimeter-lijn vanuit de gevel van [eisers] . [eisers] heeft hiertegen verweer gevoerd en wijst op de uitspraak van de voorzieningenrechter (onder 2.4) waarin een erfgrens van 60 centimeter wordt aangehouden.
4.19.
De rechtbank zal deze vordering toewijzen.
[gedaagden] heeft kadastrale gegevens in het geding gebracht die duidelijk zijn en die ook niet door [eisers] worden betwist. [gedaagden] heeft op basis van een aantal (oudere) Kadaster documenten en een kadastrale erfgrensreconstructie van 8 januari 2024 aangetoond dat de erfgrens gelegen is op 30 centimeter afstand van de gevel van [eisers] .
4.20.
De erfgrens tussen het perceel van [gedaagden] en [eisers] wordt op basis van deze beslissing vastgesteld op de door het Kadaster geplaatste stippellijn die in de onderstaande afbeelding wordt aangewezen met pijltjes.
verwijderen eigendommen
4.21.
Gelet op de overwegingen onder 4.19 en 4.20 zal de rechtbank ook de vordering onder II toewijzen. Tijdens de gerechtelijke plaatsopname heeft de rechtbank opgemeten dat er eigendommen van [eisers] op of over de erfgrens zijn geplaatst. Deze eigendommen dient [eisers] te verwijderen binnen twee weken na betekening van dit vonnis. De rechtbank zal de gevorderde dwangsom matigen naar een bedrag van € 250,- per dag of dagdeel dat [eisers] zijn eigendommen niet verwijdert of verwijderd houdt van of over de erfgrens, tot een maximum van € 15.000,-.
proceskosten
4.22.
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.406,00
4.23.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
slotoverweging
4.24.
[eisers] stelt in zijn conclusie van antwoord in reconventie dat buren een en ander van elkaar moeten dulden. Dat is helemaal juist, maar geldt uiteraard over en weer. Tijdens de mondelinge behandeling is geprobeerd om de buren iets meer tot elkaar te brengen. Dat is helaas niet gelukt; de conflicten bleken inmiddels te zeer te zijn geëscaleerd. Het is zaak dat beide partijen zich gaan realiseren dat het voor de langere termijn noodzakelijk is om elkaar over en weer te benaderen en behandelen zoals de redelijkheid dat vereist.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagden] tot het verwijderen en verwijderd houden van de schutting binnen twee weken na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat hij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om de in hun eigendom zijnde ijzeren constructie die aan de gevel van [eisers] is bevestigd, te verwijderen binnen twee weken na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat hij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat de erfgrens tussen het perceel van [gedaagden] en het perceel van [eisers] wordt gevormd door de kadastrale grens, zoals onder 4.19 en 4.20 omschreven en aangeduid,
5.5.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk om binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn eigendommen die zijn geplaatst op een afstand van meer dan 30 centimeter van de buitenmuur van de woning van [eisers] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte daarvan dat [eisers] hiermee in strijd handelt, tot een maximum van € 15.000,- is bereikt,
5.6.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.406,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,- plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend en met de wettelijke rente met ingang van 14 dagen na betekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en reconventie
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1, 5.2, 5.5 en 5.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken door mr. J.H. Gisolf op 20 maart 2024.

Voetnoten

1.Artikel 5:56 Burgerlijk Wetboek.