ECLI:NL:RBNHO:2024:5143

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
9896081 \ CV EXPL 22-3025
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van passagier tegen luchtvaartmaatschappij wegens annulering van vlucht en schadevergoeding

In deze zaak heeft de passagier, vertegenwoordigd door mr. R.A.C. Telkamp en mr. X.E. Kranenberg van EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen de buitenlandse luchtvaartmaatschappij Etihad Airways PJSC, vertegenwoordigd door mr. J.R.L. Sanders van Kneppelhout & Korthals N.V. De vordering betreft schadevergoeding als gevolg van de annulering van vlucht EY77 van Brisbane naar Abu Dhabi op 25 maart 2020. De passagier had een vervoersovereenkomst met de vervoerder en vorderde compensatie voor extra kosten die zij heeft gemaakt door zelf alternatieve vluchten te boeken na de annulering.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat artikel 19 van het Verdrag van Montreal niet van toepassing is in gevallen waarin de passagier zelf een alternatieve vlucht heeft geboekt. De passagier stelde dat er in dit geval sprake was van een 'vertraging in het luchtvervoer', zoals bedoeld in het verdrag, en verwees naar eerdere jurisprudentie.

De kantonrechter oordeelde echter dat de opstellers van het Verdrag van Montreal niet beoogden om de reikwijdte van artikel 19 uit te breiden naar situaties waarin passagiers zelf een latere vlucht boeken. De vordering van de passagier werd afgewezen, en de proceskosten werden aan de passagier opgelegd, aangezien deze in het ongelijk werd gesteld. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen en de passagier veroordeeld tot betaling van de proceskosten en nakosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9896081 \ CV EXPL 22-3025
Uitspraakdatum: 22 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser],
wonende te [plaats],
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigden: mr. R.A.C. Telkamp en mr. X.E. Kranenberg (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap
Etihad Airways PJSC,
gevestigd te Abu Dhabi, Verenigde Arabische Emiraten,
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.R.L. Sanders (Kneppelhout & Korthals N.V.)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 14 maart 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd en daarbij haar eis verminderd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder haar op 25 en 26 maart 2020 moest vervoeren van Brisbane International Airport, Australië via Abu Dhabi International Airport, Verenigde Arabische Emiraten naar Amsterdam-Schiphol Airport, met de vluchtcombinatie EY485 en EY77.
2.2.
Vlucht EY77 van Brisbane naar Abu Dhabi (hierna: de vlucht) is door de vervoerder geannuleerd. De passagier heeft op eigen initiatief alternatieve vluchten naar de eindbestemming geboekt.
2.3.
De passagier heeft schadevergoeding van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft de kosten van de oorspronkelijke vlucht gerestitueerd en voor het overige geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert – na vermindering van eis – dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 491,48, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 89,20 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999,
Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal). De passagier stelt dat zij als gevolg van de annulering van de vlucht en het gebrek aan (redelijk) alternatief vervoer georganiseerd door de vervoerder, genoodzaakt was om extra kosten te maken. Volgens de passagier is de vervoerder gehouden deze extra kosten, bestaande uit de meerkosten van de door de passagier zelf geboekte alternatieve vluchten, te vergoeden op grond van artikel 19 van het Verdrag van Montreal.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft, onder verwijzing naar diverse literatuur, aangevoerd dat artikel 19 van het Verdrag van Montreal niet ziet op gevallen van annulering waarbij de passagier geen alternatieve vlucht heeft aangeboden gekregen door de luchtvaartmaatschappij, zoals in deze zaak aan de orde is. De passagier heeft hier tegenin gebracht dat er ook in dergelijke gevallen sprake is van een ‘vertraging in het luchtvervoer’, zoals bedoeld in dat artikel. Zij verwijst hierbij tevens naar een eerder vonnis van de rechtbank Noord-Holland. Daarnaast zou een andere uitleg leiden tot een onwenselijke prikkel voor luchtvaartmaatschappijen om passagiers niet om te boeken naar een alternatieve vlucht.
4.3.
Het betoog van de passagier slaagt niet. Artikel 19 van het Verdrag van Montreal luidt, voor zover relevant, als volgt: ‘
De vervoerder is aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uitvertraging in het luchtvervoervan passagiers, bagage of goederen (…).De vervoerder heeft er terecht op gewezen dat de overheersende opvatting in de literatuur is dat de opstellers van het Verdrag van Montreal niet beoogden om de reikwijdte van deze bepaling uit te doen strekken tot gevallen van annulering waarin een passagier zelf een latere vlucht heeft geboekt. In tegenstelling tot het eerdere vonnis, oordeelt de kantonrechter dat die situatie dus niet geldt als een ‘vertraging in het luchtvervoer’ als bedoeld in artikel 19 van het Verdrag van Montreal. Ook het betoog dat een dergelijke uitleg zou leiden tot een onwenselijke prikkel voor luchtvaartmaatschappijen om passagiers niet om te boeken, slaagt niet. Het staat passagiers immers in dergelijke gevallen immers vrij om een vordering op andere gronden in te stellen, zoals de Verordening (EG) nr. 261/2004 of het Burgerlijk Wetboek. De vordering van de passagier zal daarom worden afgewezen.
4.4.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier omdat deze in het ongelijk wordt gesteld. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 270,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagier tot betaling van € 135,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter