ECLI:NL:RBNHO:2024:5223

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
C/15/343643 / HA ZA 23-479
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de verdeling van de gemeenschap en verkoop van de woning na echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 24 april 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een man en een vrouw die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en inmiddels gescheiden. De man, eiser in conventie, vorderde de vernietiging van een overeenkomst die hij met de vrouw had gesloten, waarin afspraken waren gemaakt over de verkoop van de woning en de verdeling van de overwaarde. De vrouw, gedaagde in conventie, vorderde in reconventie nakoming van deze overeenkomst en de verkoop van de woning. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst rechtsgeldig was en dat de man deze diende na te komen. De rechtbank stelde vast dat de man de woning binnen drie maanden na het vonnis diende te verlaten en dat de woning aan derden moest worden verkocht. Tevens werd de vrouw gemachtigd om de woning te gelde te maken. De rechtbank oordeelde dat de man de helft van de makelaars- en notariskosten diende te betalen en dat de eigenaarslasten van de woning tot de datum van overdracht door de man moesten worden voldaan. De rechtbank wees de vorderingen van de man in conventie af en compenseerde de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/343643 / HA ZA 23-479
Vonnis van 24 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J. Butter te Hoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I.E. van der Bijl te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 augustus 2023 met producties 1 tot en met 18 (waarbij de rechtbank constateert dat gedaagde daarin wordt genoemd [gedaagde] , terwijl uit alle overige stukken blijkt dat zij [gedaagde] heet. De rechtbank hanteert daarom in de kop van dit vonnis de naam [gedaagde] ),
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 18 oktober 2023 met producties 1 tot en met 34,
- de conclusie van antwoord in reconventie van 29 november 2023 met producties 19 tot en met 23,
- het tussenvonnis van 6 december 2024,
- de akte van 5 maart 2024 van de man met producties 24 tot en met 30,
- de brief van 7 maart 2024 van de vrouw met producties 35 tot en met 42 en een aanvulling op de eis in reconventie,
- de brief van 8 maart 2024 van de man met productie 31,
- de op 19 maart 2024 gehouden mondelinge behandeling. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De advocaten van partijen hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen en deze overgelegd
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 27 augustus 1983 in Suriname gehuwd in gemeenschap van goederen. Uit het huwelijk van partijen zijn vier thans meerderjarige kinderen geboren, te weten [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] .
2.2.
Op 11 maart 1994 hebben partijen de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] (hierna: de woning) gekocht en geleverd gekregen.
2.3.
Na een huwelijk van 21 jaar zijn partijen gescheiden. Partijen hebben onder begeleiding van mr. Boll afspraken gemaakt en vastgelegd in een convenant, dat op 27 oktober 2004 is ondertekend (hierna: het convenant). De echtscheiding is op 23 december 2004 uitgesproken en op 30 december 2004 ingeschreven.
2.4.
In het convenant is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“(…)
5.2.
De eigendom van de echtelijke woning wordt toegescheiden aan de man, tegen uitbetaling aan de vrouw (wegens overbedeling) van € 42.000,- (te weten de helft van de overwaarde van de op € 218.000,00 getaxeerde en door partijen geaccepteerde waarde (onderhands, vrij van huur en gebruik) per 30 augustus 2004, na aftrek van de hypotheekschuld.
(…)”
2.5.
De man is samen met [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] in de woning blijven wonen en heeft alle woonlasten en eigenaarslasten voldaan. De woning is onverdeeld gebleven en het in het convenant genoemde bedrag van € 42.000,- heeft de man niet aan de vrouw betaald. De vrouw heeft met [kind 4] haar intrek genomen in een huurwoning in [woonplaats] .
2.6.
De aan de woning verbonden hypotheek van partijen zou op 1 oktober 2021 eindigen. Partijen hebben op 27 januari 2021 bij antwoordformulier aan de ING Bank N.V. verzocht om verlenging van de looptijd van de hypotheek. De verlening is door de ING Bank N.V. bevestigd op 6 april 2021. Vervolgens heeft de vrouw haar toestemming tot verlenging van de looptijd van de hypotheek ingetrokken.
2.7.
Partijen hebben op of omstreeks 14 september 2021 samen met [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] een overeenkomst getekend (hierna: de overeenkomst), waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“(…)
- [eiser] en [gedaagde] zijn overeengekomen dat de hypotheek aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] wordt verlengd met 10 jaar onder “expliciete” voorwaarde dat; het huis binnen 1 a 2 jaar verkocht wordt uiterlijk 1 december 2023.
- [eiser] en [gedaagde] zijn overeengekomen dat wanneer het huis aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] is verkocht, wordt de waarde na het aflossen van de hypotheek gedeeld tussen beide partijen [gedaagde] en [eiser] . Hierbij gaat 50% van de waarde naar elk partij (hierbij 2 partijen genaamd [gedaagde] en [eiser] .)
- De pensioenregeling die opgebouwd is binnen het huwelijk van 21 jaar tussen [gedaagde] en [eiser] moet worden uitgezocht en duidelijk in beeld gebracht worden aan beide partijen en alsnog op een goede manier worden afgehandeld. Elk 50% over de afgelopen 21 jaar opgebouwde pensioen.
- Beide partijen in deze [eiser] en [gedaagde] zijn het unaniem mee eens dat de boven staande afspraken juridisch bindend zijn en hier niet van kunnen worden afweken.
(…)”
2.8.
Vervolgens hebben partijen op 18 september 2021 een formulier getekend voor tussentijdse verlenging van de hypotheek. Hierdoor wordt de opbrengst van de aan de hypotheek gekoppelde beleggingsproducten in mindering gebracht op de hypotheek. Op 7 oktober 2021 is een bedrag van € 18.151,21 afgelost op leningdeel 1.1. en een bedrag van € 33.759,31 op leningdeel 1.0. Per 1 december 2021 bedraagt de resterende hypotheek € 66.526,12

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De man vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de overeenkomst vernietigt dan wel voor recht verklaart dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is uitvoering te geven aan deze overeenkomst en daarbij voor recht verklaart dat tussen partijen het convenant van kracht is en dat dientengevolge uitsluitend nakoming van het convenant kan worden gevorderd;
voor zover de vrouw in gebreke blijft mee te werken aan de levering van de woning aan de man:
II. bepaalt dat het vonnis in de plaats komt van de voor eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw;
III. bepaalt dat de vrouw voor de eigendomsoverdracht tijdig de helft van de notariskosten voldoet;
IV. de vrouw veroordeelt tot betaling van het nasalaris.
3.2.
De man legt aan de vordering ten grondslag dat hij nimmer uit vrije wil de overeenkomst heeft gesloten. De vrouw heeft destijds op 14 september 2021 een volledig uitgewerkte overeenkomst aan de man voorgelegd in aanwezigheid van alle kinderen. De man is onder de druk van deze situatie overgehaald om de overeenkomst te tekenen. Hij heeft geen juridisch advies kunnen inwinnen. Hierbij is ook van belang dat de vrouw eerst heeft toegestemd met een verlenging van de hypotheek en deze toestemming enige tijd later heeft ingetrokken waardoor de man afhankelijk is gemaakt van de vrouw. Daarnaast betoogt de man dat er sprake is van bedreiging door de vrouw bij de totstandkoming van de overeenkomst. De vrouw heeft jarenlang gedreigd met verkoop van de woning terwijl zij uitsluitend nakoming van het convenant kon vorderen. Tenslotte voert de man aan dat de overeenkomst niet ten uitvoer mag worden gelegd op grond van de redelijkheid en billijkheid. De man is namelijk in staat om het convenant na te komen maar de vrouw heeft de uitvoering in 2020 belemmerd en ook tot op heden werkt zij niet mee.
3.3.
De vrouw voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
De vrouw vordert na eiswijziging dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. bepaalt dat de man de overeenkomst dient na te komen, op straffe van een dwangsom,
II. bepaalt dat de man binnen twee maanden na datum vonnis de woning dient te verlaten, waarbij de man al zijn sleutels aan de vrouw dient af te geven en de woning leeg, schoon en opgeruimd achter dient te laten, op straffe van een dwangsom,
III. bepaalt dat de woning dient te worden verkocht aan derden,
IV. de vrouw machtigt om de woning te gelde te maken, welke machtiging in ieder geval ziet op:
  • het verstrekken van de verkoopopdracht om het onroerend goed te verkopen tegen de naar plaatselijke maatstaven hoogst haalbare prijs met behulp van een door de vrouw aan te wijzen makelaar;
  • het (doen) sluiten van de overeenkomst van opdracht met de makelaar;
  • het (doen) sluiten van de overeenkomst van koop/verkoop met de koper(s);
  • het (doen) leveren van de onroerende zaken aan de koper(s);
  • en al hetgeen dat nuttig en nodig is om te komen tot de verkoop van het onroerend goed, zoals het betreden van het onroerend goed in verband met bezichtigingen, het openstellen van het onroerend goed voor bezichtigingen, het laten maken van foto’s van het onroerend goed, het opruimen en opgeruimd houden van het onroerend goed etc.;
V. de man veroordeelt de helft van de makelaarskosten en de notariskosten te betalen, alsmede de eventuele andere kosten die verband houden met verkoop en levering van de woning en de notaris opdracht te geven de kosten te verrekenen met zijn deel van de overwaarde op straffe van een dwangsom,
VI. de man veroordeelt de eigenaarslasten van de woning te blijven voldoen tot de datum van overdracht van de woning aan een derde, op straffe van een dwangsom,
VII. bepaalt dat partijen de koopsom van de woning minus de hypothecaire geldlening en makelaarskosten bij helfte dienen te delen,
VIII. bepaalt dat de man een gebruiksvergoeding aan de vrouw moet betalen per datum inschrijving echtscheiding tot aan de levering van de woning, waarbij de gebruiksvergoeding per jaar wordt vastgesteld op 4 procent van de WOZ-waarde van de woning minus de hypothecaire geldlening;
IX. het vergoedingsrecht van de vrouw inzake haar investeringen in de woning vaststelt op € 1.184,36 plus de kosten die zij nog zal maken geschat op € 5.000,- en bepaalt dat de man de helft daarvan aan de vrouw dient te vergoeden,
X. voor recht verklaart dat de letselschadevergoeding van de man bestanddeel is van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen en daarbij bepaalt dat de man op grond van artikel 3:194 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een bedrag gelijk aan de gehele uitkering aan de vrouw dient te voldoen,
XI. de man veroordeelt de notaris opdracht te geven de vordering van de vrouw op de man inzake de vergoedingen zoals genoemd in VIII. en IX. en eventuele verbeurde dwangsommen te voldoen van zijn deel van de overwaarde van de woning en aldus dat de notaris aan de man uitkeert zijn deel van de overwaarde minus de vorderingen van de vrouw op de man en aan de vrouw haar deel van de overwaarde plus de vorderingen van de vrouw op de man op straffe van een dwangsom,
XII. bepaalt dat wanneer de man zijn medewerking niet verleent aan het onder I. tot en met XI. gevorderde het vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de benodigde medewerking van de man aan die rechtshandelingen,
XIII. de man veroordeelt in de kosten van de procedure alsmede de nakosten,
subsidiair
XIV. de man veroordeelt alle medewerking te verlenen aan een zo spoedig mogelijke verkoop en levering van de woning, onder andere inhoudende:
  • een handtekening te plaatsen onder een op te stellen verkoopopdracht voor de onroerende zaak van een door de vrouw aan te wijzen makelaar, tegen de naar plaatselijke maatstaven hoogst haalbare prijs en waarbij het advies van de makelaar inzake de (vraag) prijs bindend zal zijn;
  • het toelaten van de aangewezen makelaar in het onroerend goed;
  • het afgeven van een sleutel van de woning aan de aangewezen makelaar;
  • het toelaten van een taxatie van het onroerend goed;
  • het afwezig zijn bij de taxatie van het onroerend goed;
  • toestemming geven voor het laten maken van foto’s van het onroerend goed en daarbij afwezig zijn;
  • het toestaan van het plaatsen van “te koop”-borden en -biljetten in en bij het onroerend goed, en deze te laten staan c.q. hangen;
  • toestemming te geven tot het publiceren van het onroerend goed op de Funda-website;
  • het desgevraagd plegen van het benodigde onderhoud van het onroerend goed;
  • het tot genoegen van de makelaar opruimen, schoon maken en schoon en opgeruimd houden van het onroerend goed ten behoeve van het maken van de foto’s en ten behoeve van bezichtigingen;
  • het toelaten van bezichtigingen;
  • het afwezig zijn bij bezichtigingen;
  • de aanwijzing van de makelaar in verband met (bespoediging van de) verkoop op te volgen;
  • het beschikbaar zijn voor overleg met de makelaar op diens verzoek;
op straffe van een dwangsom,
XV. bepaalt dat, indien de benoemde makelaar zich onverhoopt terugtrekt, de vrouw gerechtigd is een andere makelaar de verkoopopdracht te verstrekken en de man gehouden is de door de vrouw gekozen makelaar eveneens de verkoopopdracht te verstrekken, waarbij het onder XIV. gevorderde van toepassing blijft,
XVI. de man veroordeelt zijn medewerking te verlenen aan het opstellen en ondertekenen van de overeenkomst ten aanzien van de verkoop van de woning aan een derde, waarbij de leveringstermijn door de kopers wordt bepaald, en hij het advies van de makelaar ten aanzien van de verkooponderhandelingen en verkoopprijs opvolgt, op straffe van een dwangsom,
XVII. bepaalt dat de man met medeneming van een geldig legitimatiebewijs dient te verschijnen bij de door de kopers van de woning gekozen notaris op een door de notaris vast te stellen datum en tijdstip, de voor de levering op te maken notariële akte te ondertekenen volgens de door de notaris juist geachte tekst en verder al hetgeen te doen en uit te voeren wat door de notaris voor de levering noodzakelijk wordt geacht, op straffe van een dwangsom,
XVIII. bepaalt dat wanneer de man zijn medewerking niet verleent aan het onder XIV. tot en met XVII. gevorderde dit vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de benodigde medewerking van de man aan die rechtshandelingen,
XIX. de man veroordeelt in de kosten van de procedure alsmede de nakosten.
3.6.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat partijen de overeenkomst hebben gesloten en dat die moet worden nagekomen. Er is geen sprake van dwaling, bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden. Daarbij komt dat, zoals blijkt uit artikel 5.1. van het convenant, de bedoeling van partijen was dat zij ieder de helft van de overwaarde van de woning zouden ontvangen. Daarnaast is de man, bij kort-gedingvonnis van deze rechtbank, veroordeeld mee te werken aan de verkoop en levering van de woning aan derden. Maar aan de veroordeling zijn geen dwangsommen verbonden. De man komt het vonnis niet na waardoor het verkoopproces blijft steken.
Verder betoogt de vrouw dat het redelijk is dat de man een gebruiksvergoeding aan haar dient te betalen. De man weigert namelijk al 20 jaar de woning te verdelen waardoor hij al die jaren het eigendom van de vrouw gebruikt. Dit kost de vrouw geld omdat zij haar toeslagen moet terugbetalen, haar huurwoning niet heeft kunnen kopen en de man tien keer minder woonlasten betaalt dan de vrouw. Tot slot heeft de man tijdens het huwelijk een ongeluk gehad waarvoor hij een letselschade uitkering heeft ontvangen. Doordat partijen in gemeenschap van goederen waren gehuwd valt deze uitkering in de gemeenschap van goederen. De man heeft de uitkering aan de vrouw verzwegen, waardoor hij op grond van artikel 3:194 BW zijn aandeel aan de vrouw verbeurt, aldus de vrouw.
3.7.
De man voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Wilsovereenstemming
4.1.
In conventie probeert de man het bestaan en de geldigheid van de overeenkomst (zie hiervoor 2.7) aan te tasten. De man heeft daarbij betoogd dat er geen sprake is van wilsovereenstemming bij de totstandkoming van de overeenkomst. Dit standpunt van de man in onjuist. De rechtbank legt hierna uit waarom.
4.2.
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 lid 1 BW). Of sprake is van overeenstemming tussen het aanbod en de aanvaarding hangt af van wat partijen hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen (artikelen 3:33 en 3:35 BW). Vast staat dat de man de overeenkomst heeft ondertekend. Daaruit mocht de vrouw redelijkerwijs afleiden dat de man akkoord was met de daarin opgenomen bepalingen. Te meer omdat overeenstemming over de inhoud van de overeenkomst is bereikt tijdens de bespreking van 14 september 2021, maar de overeenkomst pas de dagen daarna is uitgetypt en, mede, door de man is ondertekend. De man heeft niets aangevoerd dat tot een andere conclusie kan leiden.
Artikel 3:44 BW: wilsgebrek
4.3.
Daarnaast beroept de man zich op vernietiging van de overeenkomst omdat er sprake van bedreiging was, omdat de vrouw jarenlang heeft gedreigd met verkoop van de woning terwijl dat niet mogelijk was. Ook dat standpunt faalt.
4.4.
Op grond van artikel 3:44 lid 1 BW is een rechtshandeling vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. In lid 2 is bepaald dat bedreiging aanwezig is, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen. De bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat de man de overeenkomst is aangegaan onder invloed van bedreiging. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat nergens uit blijkt dat de vrouw jarenlang heeft gedreigd met verkoop van de woning. Aan de man kan worden toegegeven dat er rond het overleg van 14 september 2021 druk op de man stond om in te stemmen met de overeenkomst omdat de vrouw de toestemming tot verlenging van de hypotheek had ingetrokken, maar die druk voor zover zij is ontstaan door de vrouw was niet zodanig dat de vrouw de man heeft bedreigd in de zin van artikel 3:44 BW. Hierbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat de vrouw medeverantwoordelijk was voor de woning omdat zij hoofdelijk aansprakelijk was voor de hypotheek en er een redelijk belang bij had en heeft dat dit eindigt.
4.6.
Daarnaast heeft de man gesteld dat er sprake is van misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 4 BW). De vrouw heeft voorafgaand aan het tekenen van de overeenkomst haar toestemming tot verlenging van de hypotheek ingetrokken. Daarnaast had de vrouw een volledig uitgewerkte overeenkomst meegenomen en aan de man voorgelegd in het bijzijn van de kinderen. De vrouw heeft bewust een situatie gecreëerd waardoor de man onder druk de overeenkomst heeft getekend. Ook de kinderen moesten mede ondertekenen. Verder heeft de man gesteld dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om juridisch advies in te winnen.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat ook het beroep op misbruik van omstandigheden niet slaagt. Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
4.8.
Uit wat de man aanvoert blijkt niet dat de vrouw de man van het aangaan van de overeenkomst had moeten weerhouden. De man heeft zich in de periode voordat hij de overeenkomst heeft getekend, laten bijstaan door een advocaat. Dat de man verder heeft afgezien van de diensten van een advocaat, is een keuze van de man. Dat hij dat niet durfde door het gedrag van de vrouw is ongeloofwaardig. De man had zich wederom kunnen wenden tot een advocaat. Te meer omdat de afspraken van 14 september 2021 pas later is uitgetypt en de overeenkomst niet diezelfde dag (14 september 2021) is getekend door partijen én de kinderen. Er was dus voldoende tijd om juridisch advies in te winnen. Overigens hoefde de vrouw de man ook niet te weerhouden van de overeenkomst. Ze kwam na de ondertekening van de overeenkomst in een gunstige positie maar daartegenover staat dat de man jarenlang voor niets heeft gewoond in tegenstelling tot de vrouw. Zij heeft jarenlang veel kosten gehad en de huur- en zorgtoeslagen zijn ingehouden doordat zij een woning op haar naam had staan.
Redelijkheid en billijkheid
4.9.
Verder heeft de man aangevoerd dat de overeenkomst niet ten uitvoer mag worden gebracht op grond van de redelijkheid en billijkheid. De man is namelijk in staat om het convenant na te komen maar de vrouw heeft de uitvoering in 2020 belemmerd en momenteel belemmert zij dat nog steeds.
4.10.
De rechtbank passeert dit verweer van de man. De man heeft zich door ondertekening van de overeenkomst zelf verbonden aan de verplichtingen daaruit. De man heeft voor het overige geen omstandigheden aangevoerd die de tenuitvoerlegging van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken.
Conclusie
4.11.
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat partijen gebonden zijn aan de overeenkomst. De rechtbank zal de vordering van de man in conventie dan ook afwijzen.
Proceskosten
4.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.13.
De vordering in reconventie ziet voornamelijk op de nakoming van de overeenkomst door de man en de verkoop van de woning. Nu in conventie al is geoordeeld dat de overeenkomst rechtsgeldig is, wordt de vordering van de vrouw tot nakoming van de overeenkomst door de man toegewezen.
Verkoop woning
4.14.
Ten aanzien van de vordering inzake de verkoop van de woning overweegt de rechtbank als volgt. Partijen zijn twintig jaar geleden gescheiden. Zij hebben destijds hun afspraken, waaronder de verdeling van de woning, in een convenant opgenomen. De woning werd toegedeeld aan de man. Hij zou dus in de woning blijven wonen en diende een bedrag van € 42.000,- aan de vrouw te voldoen (artikel 5.2. van het convenant). Het is de man al die tijd niet gelukt om een bedrag van € 42.000,- aan de vrouw te voldoen en daarmee de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening te doen ontslaan. Vervolgens hebben partijen nadere afspraken gemaakt in de overeenkomst waarin onder meer is opgenomen dat de woning uiterlijk 1 december 2023 moest worden verkocht. Vervolgens heeft de vrouw een kort-gedingprocedure gestart waarin zij heeft verzocht te bepalen dat de woning verkocht dient te worden en haar te machtigen tot alle handelingen. Die vordering is toegewezen. Ondanks dat er een vonnis van de kort-gedingrechter ligt, heeft de man nog steeds onvoldoende meegewerkt aan de verkoop van de woning. Daarom zal de man op de volgende wijze worden veroordeeld de overeenkomst na te komen.
4.15.
De rechtbank zal bepalen dat de woning aan een derde dient te worden verkocht (vordering III.). Het is namelijk niet gebleken dat de man de woning kan overnemen. De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat de verkoop van de woning aan een derde met succes zal worden afgerond zolang de man in de woning woont. Daartegenover staat dat het niet voorstelbaar is dat het verkoopproces wordt gefrustreerd door de vrouw, omdat zij baat heeft bij verkoop van de woning. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man binnen drie maanden na datum vonnis de woning dient te verlaten en de sleutels aan de vrouw dient af te geven (vordering II.).
4.16.
Verder volgt uit het voorgaande dat er een gewichtige reden is om de vrouw te machtigen de woning te gelde te maken (vordering IV.). Zij heeft belang bij een spoedige verkoop. Het belang van de man om de woning te blijven bewonen moet hiervoor wijken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de man de mogelijkheid om de woning te verkopen, nadat het kort geding vonnis op 16 november 2023 is gewezen, onbenut heeft gelaten. Niet in geschil is dat de helft van eventuele makelaars- en notariskosten door de man gedragen moet worden (vordering VI.) en dat de man en de vrouw ieder voor de helft recht hebben op de gerealiseerde overwaarde van de woning bij verkoop (vordering VII.). De vorderingen van de vrouw onder IV. tot en met VII. zullen daarom worden toegewezen.
4.17.
Onder XI. vordert de vrouw dat de man wordt veroordeeld om aan de notaris opdracht te geven dat eventueel door de man verbeurde dwangsommen al bij de notaris worden verrekend met het aandeel van de man in de overwaarde. Die vordering is toewijsbaar.
4.18.
Aan de veroordeling zoals gevorderd onder I. zal de rechtbank geen dwangsom verbinden, omdat die vordering daarvoor te onbepaald is. Aan de veroordelingen, zoals gevorderd onder II., V., VI. en XI., zal wel een dwangsom worden verbonden. Deze zal echter worden gematigd en gemaximeerd. Ter voorkoming van misverstanden merkt de rechtbank op dat indien de man gelijktijdig met meer dan een veroordeling nalatig is, hij slechts eenmaal een dwangsom verbeurt.
Artikel 3:300 BW
4.19.
Verder zal de rechtbank bepalen dat deze uitspraak op grond van artikel 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als een door de man ondertekende volmacht aan de vrouw om de nodige rechtshandelingen te verrichten inzake de hiervoor onder rechtsoverweging 4.14, 4.15, 4.16 en 4.17 omschreven veroordelingen.
Overige posten
4.20.
De vrouw maakt in haar vorderingen onder VIII. en verder aanspraak op, samengevat, de helft van de overwaarde op een vergoeding voor het gebruik van de woning door de man, een vergoeding voor de gepleegde investeringen van de vrouw in de woning en de letselschade-uitkering die de man heeft ontvangen of een deel daarvan. Partijen hebben op 14 september 2021 een overeenkomst gesloten. Bij de uitleg van een schriftelijke overeenkomst volgens de Haviltex-maatstaf is uiteindelijk doorslaggevend wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.21.
Gebleken is dat partijen met het sluiten van de overeenkomst kennelijk de bedoeling hadden om eindelijk een streep te zetten onder de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap. In de overeenkomst zijn partijen overeengekomen dat de overwaarde van de woning, na het aflossen van de hypotheek, gedeeld wordt tussen beide partijen. De rechtbank is van oordeel dat partijen er over en weer redelijkerwijs van mochten uitgaan dat alle vorderingen in verband met hun huwelijksgemeenschap en de afwikkeling daarvan zijn begrepen in de overeenkomst. Er is daarom geen plaats om naderhand nog nieuwe vorderingen op te voeren die mogelijk al bestonden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Die worden geacht te zijn geregeld in de overeenkomst.
Dit nog daargelaten dat de vrouw inzake de letselschadevergoeding niet heeft onderbouwd dat de man deze vergoeding heeft verzwegen. Integendeel, de vrouw heeft ter zitting aangegeven dat zij de man destijds zelf naar een advocaat heeft verwezen om een claim in te dienen. Zij was er dus van op de hoogte. De vorderingen onder VIII. tot en met X. worden afgewezen.
4.22.
Omdat de primaire vorderingen van de vrouw (overwegend) worden toegewezen, behoeven haar subsidiaire vorderingen geen bespreking.
Proceskosten
4.23.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van de man af,
in reconventie
5.2.
bepaalt dat de man de overeenkomst dient na te komen,
5.3.
bepaalt dat de man binnen drie maanden na datum vonnis de woning dient te verlaten, waarbij de man al zijn sleutels aan de vrouw dient af te geven en de woning leeg, schoon en opgeruimd achter dient te laten,
5.4.
bepaalt dat de woning dient te worden verkocht aan derden,
5.5.
machtigt de vrouw om de woning te gelde te maken, welke machtiging in ieder geval ziet op:
  • het vertrekken van de verkoopopdracht om het onroerend goed te verkopen tegen de naar plaatselijke maatstaven hoogst haalbare prijs met behulp van een door de vrouw aan te wijzen makelaar;
  • het (doen) sluiten van de overeenkomst van opdracht met de makelaar;
  • het (doen) sluiten van de overeenkomst van koop/verkoop met de koper(s);
  • het (doen) leveren van de onroerende zaken aan de koper(s);
  • en al hetgeen dat nuttig en nodig is om te komen tot de verkoop van het onroerend goed, zoals het betreden van het onroerend goed in verband met bezichtigingen, het openstellen van het onroerend goed voor bezichtigingen, het laten maken van foto’s van het onroerend goed, het opruimen en opgeruimd houden van het onroerend goed etc.;
5.6.
veroordeelt de man de helft van de makelaarskosten en de notariskosten te betalen, alsmede de eventuele andere kosten die verband houden met verkoop en levering van de woning en de notaris opdracht te geven de kosten te verrekenen met zijn deel van de overwaarde,
5.7.
veroordeelt de man de eigenaarslasten van de woning te blijven voldoen tot de datum van overdracht van de woning aan een derde,
5.8.
bepaalt dat partijen de koopsom van de woning minus de hypothecaire geldlening en makelaarskosten bij helfte dienen te delen,
5.9.
veroordeelt de man de notaris opdracht te geven de vordering van de vrouw op de man inzake eventueel krachtens dit vonnis verbeurde dwangsommen te voldoen uit zijn deel van de overwaarde van de woning en aldus dat de notaris aan de man uitkeert zijn deel van de overwaarde minus de vorderingen van de vrouw op de man en aan de vrouw haar deel van de overwaarde plus de vorderingen van de vrouw op de man,
5.10.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.2, 5.6, 5.7 en 5.9 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.11.
bepaalt dat deze uitspraak, indien de hiervoor onder sub 5.3 tot en met 5.9 omschreven veroordelingen niet wordt nagekomen, op grond van artikel 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als een door de man ondertekende volmacht aan de vrouw om de in die veroordelingen omschreven rechtshandelingen te verrichten,
5.12.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.13.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.14.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024.