In deze civiele zaak, aangespannen door Ansvar Verzekeringsmaatschappij N.V. tegen een gedaagde, heeft de rechtbank Noord-Holland op 13 maart 2024 een incident behandeld. De gedaagde verzocht om aanhouding van de procedure tot zes weken na het eindvonnis in een strafrechtelijke procedure waarin hij wordt vervolgd voor zijn rol in een dodelijk verkeersongeval op 26 januari 2022. Ansvar, de eisende partij, voerde aan dat een aanhouding onredelijke vertraging zou opleveren, aangezien het onduidelijk was wanneer het strafvonnis zou worden gewezen. De rechtbank overwoog dat de inhoudelijke behandeling in de strafprocedure op 13 juni 2024 gepland stond, met een verwachte uitspraak twee weken later. De civiele procedure zou naar verwachting pas na de zomer van 2024 kunnen worden voortgezet. De rechtbank concludeerde dat het niet gerechtvaardigd was om de voortgang van de civiele procedure afhankelijk te maken van de strafprocedure. De vordering van de gedaagde werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak werd vervolgens doorverwezen naar de rol voor conclusie van antwoord in reconventie aan de kant van Ansvar.