In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder Royal Air Maroc, na de annulering van hun vlucht van Amsterdam naar Nador op 14 juni 2021. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers. De vervoerder heeft de annulering van de vlucht verdedigd door te stellen dat deze het gevolg was van de sluiting van het Marokkaanse luchtruim door de COVID-19-pandemie, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid vormde.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De passagiers hebben in een latere conclusie aangegeven af te zien van de vordering tot de hoofdsom, maar handhaven hun vordering met betrekking tot de proceskosten. De vervoerder heeft betoogd dat de passagiers nodeloos een procedure hebben gestart, aangezien zij op de hoogte hadden kunnen zijn van de sluiting van het luchtruim.
De kantonrechter oordeelt dat de passagiers in het ongelijk zijn gesteld en dat de proceskosten voor hun rekening komen. De rechter wijst de vordering af en veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder, vastgesteld op € 164,00. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 12 juni 2024.