ECLI:NL:RBNHO:2024:5327

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
10253537 \ CV EXPL 22-7470
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie na annulering van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder Royal Air Maroc, na de annulering van hun vlucht van Amsterdam naar Nador op 14 juni 2021. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers. De vervoerder heeft de annulering van de vlucht verdedigd door te stellen dat deze het gevolg was van de sluiting van het Marokkaanse luchtruim door de COVID-19-pandemie, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid vormde.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De passagiers hebben in een latere conclusie aangegeven af te zien van de vordering tot de hoofdsom, maar handhaven hun vordering met betrekking tot de proceskosten. De vervoerder heeft betoogd dat de passagiers nodeloos een procedure hebben gestart, aangezien zij op de hoogte hadden kunnen zijn van de sluiting van het luchtruim.

De kantonrechter oordeelt dat de passagiers in het ongelijk zijn gesteld en dat de proceskosten voor hun rekening komen. De rechter wijst de vordering af en veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder, vastgesteld op € 164,00. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 12 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10253537 \ CV EXPL 22-7470
Uitspraakdatum: 12 juni 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2. [eiser 2],
beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R. Bos (Aviclaim)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Royal Air Maroc,
gevestigd te Casablanca, Marokko,
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. T. Teke (Warendorf Advocaten en Notarissen)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 6 december 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 14 juni 2021 moest vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Nador Airport, Marokko, met vlucht AT681 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben daarom compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf zeven dagen na de annulering, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 120,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht hen moet compenseren met een bedrag van € 400,00 per passagier (artikel 7 van de Verordening).
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De passagiers hebben bij conclusie van repliek aangegeven af te zien van de vordering tot de hoofdsom.
4.3.
Zij handhaven echter hun vordering ten aanzien van de overige kosten en stellen daartoe dat de vervoerder hen nodeloos heeft gedwongen tot een procedure. De vervoerder heeft zijn verweer heeft pas na het uitbrengen van de dagvaarding onderbouwd. Als hij dit al in de buitengerechtelijke fase had gedaan, dan waren zij geen procedure gestart. De vervoerder heeft echter nooit inhoudelijk op de brieven van de passagiers gereageerd.
4.4.
De vervoerder heeft daar onder meer tegen aangevoerd dat de vlucht was geannuleerd vanwege een sluiting van het luchtruim van Marokko door de COVID-19-pandemie. Dit geldt als een buitengewone omstandigheid. Dit hebben de passagiers bij conclusie van repliek erkend. De passagiers zijn beiden van Marokkaanse komaf en lieten zich bijstaan door een professionele rechtsbijstandverlener die belast is met luchtvaartclaims. Daarom had van de passagiers verwacht kunnen worden dat zij zelf onderzoek hadden gedaan alvorens de procedure te starten.
4.5.
Dit betoog slaagt. In beginsel komen de proceskosten voor rekening van de passagiers, nu zij de in het ongelijk gestelde partij zijn. Dit kan anders zijn als vast komt te staan dat deze kosten nodeloos zijn aangewend of veroorzaakt door de vervoerder (artikel 237 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De kantonrechter ziet in dit geval geen reden om van de hoofdregel af te wijken, nu de sluiting van het Marokkaanse luchtruim als feit van algemene bekendheid kan worden beschouwd voor de passagiers dan wel hun gemachtigde. Het kan daarom niet aan de vervoerder verweten worden dat de passagiers (al dan niet nodeloos) een procedure hebben opgestart. De proceskosten komen dus voor rekening van de passagiers.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 164,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
verklaart dit vonnis – wat de proceskosten betreft – uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter