In deze zaak heeft de stichting Achmea Rechtsbijstand, hierna te noemen Achmea, een vordering ingesteld tegen Corendon Dutch Airlines B.V., hierna te noemen de vervoerder, wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De vordering is ingesteld op 26 mei 2021, naar aanleiding van een vlucht (CND391) die op 3 juni 2019 meer dan drie uur vertraging opliep. De passagiers van deze vlucht hadden hun vorderingsrecht aan Achmea overgedragen, die vervolgens compensatie heeft gevorderd op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een blikseminslag op een voorafgaande vlucht die leidde tot een verplichte veiligheidsinspectie van het toestel.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder, tenzij deze kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft aangevoerd dat de blikseminslag op de voorafgaande vlucht een dergelijke buitengewone omstandigheid vormde. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder onvoldoende heeft aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter heeft de vordering van Achmea tot betaling van € 800,00 aan compensatie toegewezen, evenals de wettelijke rente en een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten.
De proceskosten zijn voor rekening van de vervoerder, die ongelijk heeft gekregen. Het vonnis is uitgesproken door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, op 10 april 2024.