ECLI:NL:RBNHO:2024:5688

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
9394138 \ CV EXPL 21-5631
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door blikseminslag en de gevolgen voor de vervoerder

In deze zaak heeft de stichting Achmea Rechtsbijstand, hierna te noemen Achmea, een vordering ingesteld tegen Corendon Dutch Airlines B.V., hierna te noemen de vervoerder, wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De vordering is ingesteld op 26 mei 2021, naar aanleiding van een vlucht (CND391) die op 3 juni 2019 meer dan drie uur vertraging opliep. De passagiers van deze vlucht hadden hun vorderingsrecht aan Achmea overgedragen, die vervolgens compensatie heeft gevorderd op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een blikseminslag op een voorafgaande vlucht die leidde tot een verplichte veiligheidsinspectie van het toestel.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder, tenzij deze kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft aangevoerd dat de blikseminslag op de voorafgaande vlucht een dergelijke buitengewone omstandigheid vormde. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder onvoldoende heeft aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter heeft de vordering van Achmea tot betaling van € 800,00 aan compensatie toegewezen, evenals de wettelijke rente en een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten.

De proceskosten zijn voor rekening van de vervoerder, die ongelijk heeft gekregen. Het vonnis is uitgesproken door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, op 10 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9394138 \ CV EXPL 21-5631
Uitspraakdatum: 10 april 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
Stichting Achmea Rechtsbijstand
gevestigd te Tilburg
eiser
hierna te noemen: Achmea
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Corendon Dutch Airlines B.V.
gevestigd te Badhoevedorp
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Nijenhuis

1.Het procesverloop

1.1.
Achmea heeft bij dagvaarding van 26 mei 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Achmea heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. Achmea heeft zich bij akte uitgelaten over (de producties bij) de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: de passagiers) hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen met vlucht CND391 diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Ibiza Airport (Spanje) op 3 juni 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben hun eventuele vorderingsrecht aan Achmea overgedragen.
2.4.
Achmea heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Achmea vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 145,20 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Achmea heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Achmea stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de overeengekomen eindbestemming zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening welke ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.
4.3.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat het toestel dat de vlucht in kwestie zou uitvoeren (PH-CDH) tijdens de uitvoering van vlucht CND718 is getroffen door bliksem. Vlucht CND718 is op 3 juni 2019 om 00:01 uur lokale tijd op de luchthaven Schiphol aangekomen, waarna het toestel aan een grondige veiligheidsinspectie is onderworpen. Tijdens de inspectie zijn er meerdere brandplekken op de romp van het vliegtuig geconstateerd, waarvoor direct herstel noodzakelijk was. Het vliegtuig is pas op 5 juni 2023 weer inzetbaar verklaard. Achmea betwist dat een blikseminslag op de thuishaven van de vervoerder 16 uur later nog tot problemen mag leiden.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Als onbetwist staat vast dat het toestel dat de onderhavige vlucht zou uitvoeren, op een voorafgaande vlucht is getroffen door bliksem en derhalve aan een verplichte inspectie moest worden onderworpen. Het betreft hier een - als gevolg van een van buitenkomende oorzaak (bliksem)ontstaan – vliegveiligheidsprobleem als bedoeld in par. 14 van de considerans van de Verordening. Het vliegtuig kon immers vanwege de vliegveiligheidscontrole en daarop volgende noodzakelijke reparatie(s) haar weg niet vervolgen. Deze omstandigheid vormt dan ook een buitengewone omstandigheid die zich niet per definitie hoeft voor te doen op de vlucht in kwestie, maar ook door kan werken op een direct opvolgende vlucht. In deze zaak was de direct opvolgende vlucht echter de rotatie van Amsterdam naar Faro en terug (CND595/596) en niet de onderhavige vlucht CND391. De blikseminslag heeft zich derhalve voorgedaan op een vlucht die in een zodanig ver verband staat van de onderhavige vlucht dat doorwerking niet meer redelijk is. Tussen het moment waarop de vervoerder kennis nam van de blikseminslag en het geplande vertrek van de onderhavige vlucht zat een periode van circa 16 uur. Deze periode is voldoende voor één of meerdere beslissingen van de vervoerder om wel of geen ander vliegtuig in te zetten, wel of geen bemanning vrij te maken, wel of geen andere vluchten te annuleren zodat de vlucht in kwestie alsnog uitgevoerd kan worden, wel of niet alle passagiers om te boeken etc. Dit geldt te meer nu het een korte afstandsvlucht betreft. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat hij voornoemde opties heeft uitgeput. Het enkele feit dat de vervoerder bij meerdere luchtvaartmaatschappijen heeft nagevraagd of het mogelijk was een toestel uit hun vloot te huren, maakt het oordeel van de kantonrechter niet anders.
4.5.
De vordering tot betaling van de hoofdsom zal, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen.
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.7.
Achmea heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat Achmea buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het primair gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het subsidiair gevorderde bedrag, te weten € 145,20 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat Achmea in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door Achmea worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan Achmea van € 945,20, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 800,00 vanaf 3 juni 2019, en over € 145,20 vanaf 26 mei 2021, tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van Achmea tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,83;
griffierecht € 507,00;
salaris gemachtigde € 170,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 67,5‬0 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door Achmea worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter