6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft op klaarlichte dag een hoogbejaard slachtoffer op laffe wijze in haar woning overvallen. Bij de overval heeft de verdachte het gebruik van geweld niet geschuwd. De wijze waarop het feit is begaan, getuigt van een groot gebrek aan respect voor de persoon, privésfeer en gevoelens van een ander. Een dergelijke overval draagt bovendien bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal van een auto. Dat is een ergerlijk feit dat bij de gedupeerden hinder veroorzaakt.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan twee bedrijfsinbraken, waarbij hij bij kiosken op NS-stations ruiten heeft vernield en etenswaren en telefoons heeft weggenomen. Feiten als deze brengen veel ergernis en ongemak voor de getroffen eigenaren mee.
Voor alle feiten geldt dat de verdachte door zijn handelen inbreuk heeft gepleegd op het eigendomsrecht van anderen.
De persoonlijke omstandigheden
Strafblad
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Rapportage Pieter Baan Centrum
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de pro Justitiarapportage van het Pieter Baan Centrum van 26 januari 2024, opgemaakt door I.W.J. ten Post (GZ-psycholoog) en A.Z. Botermans (Psychiater). In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen:
“Betrokkene is een 36-jarige man die zijn medewerking aan het onderzoek grotendeels heeft geweigerd. Alles overziend is betrokkene voldoende zichtbaar geweest om in combinatie met de uitgebreide aanwezige collaterale informatie diagnostische conclusies te kunnen trekken over betrokkene. Het is door de genoemde beperkingen echter niet mogelijk om vervolgens forensisch gedragskundige conclusies te trekken. Daarvoor is het onderhavige onderzoek te beperkt geweest.
Er wordt tijdens de huidige observatie opnieuw gesteld dat er sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis bij betrokkene in het schizofreniespectrum, namelijk schizofrenie. Tijdens het huidige onderzoek is vooral de negatieve symptomatologie passend bij een schizofrene stoornis zichtbaar bij betrokkene. (…) Er zijn ook aanwijzingen dat er nog steeds positieve symptomen aanwezig zijn bij betrokkene ondanks de huidige behandeling met anti-psychotische dwangmedicatie. (…)Er is bij betrokkene ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake van ernstige chronische psychopathologie in de vorm van schizofrenie. Aangezien een aantal symptomen van deze stoornis tijdens de huidige observatie ondanks (gedwongen) inname van anti-psychotische depotmedicatie nog steeds zichtbaar zijn, is het bijna uitgesloten dat de stoornis ten tijde van het ten laste gelegde in volledige remissie was. (…) Volgens betrokkene gebruikte hij vanaf 2020 meerdere malen per week crack (cocaïne) en soms ook cannabis, maar bij gebrek aan collaterale informatie is niet duidelijk of betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde (indien bewezen) ook onder invloed was van (een van) deze middelen.
Onderzoekers kunnen niet vaststellen of en in welke mate betrokkene op psychopathologische gestuurde gronden overging tot de ten laste gelegde handelingen (indien bewezen). Derhalve kunnen onderzoekers geen antwoord geven op de vraag naar de toerekenbaarheid van de ten laste gelegde handelingen (indien bewezen).
Nu onderzoekers de rechtbank geen advies kunnen geven over de mate van toerekenen, menen zij niet in staat te zijn een uitspraak te doen over de recidivekans voortvloeiend uit eventuele pathologische gedragingen of handelingen van betrokkene. Op grond hiervan zijn onderzoekers evenmin in staat forensische interventieadviezen te geven ter vermindering van het eventuele gevaar op toekomstige aan de ten laste gelegde gelijkwaardige delicten.”
Rapportage reclassering
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 15 maart 2024 van [naam 1]
(als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor TBS Zuid). In het rapport komt onder meer naar voren dat de reclassering onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheid van een TBS-maatregel met voorwaarden. Het ontbreekt de verdachte aan ziektebesef en ziekte-inzicht en hij kan zich vanuit zijn psychopathologie zorg mijdend opstellen. Thans geeft de verdachte aan gemotiveerd te zijn voor het aangaan van een hulpverleningstraject. De verdachte zou na een klinische behandeling beschermd willen wonen op een GGZ-terrein. GGZ Reclassering Fivoor ziet dit ook als een passende en langdurige vorm van zorg voor de verdachte. Gezien de eerdere responsiviteit zou de uitvoering van een TBS-maatregel met voorwaarden uitvoerbaar zijn. Echter, vanwege de aanwezige problematiek heeft de reclassering twijfel of betrokkene in staat zal zijn zich langdurig aan voorwaarden binnen dit strakke kader te houden.
De consequentie van het niet nakomen van voorwaarden kan betekenen dat een omzetting naar een TBS-maatregel met bevel tot dwangverpleging aan de orde kan komen. Het innemen van medicatie en het abstinent blijven van middelengebruik is van belang om recidive in de toekomst te voorkomen. Een (nieuwe) zorgmachtiging is volgens de reclassering niet passend omdat binnen de reguliere GGZ de forensische scherpte ontbreekt en de initiële behandeltermijn van zes maanden onvoldoende toereikend zal zijn. Dit alles overziend komt de reclassering tot het advies dat een TBS-maatregel met voorwaarden het meest passend is, borging geeft voor het beschreven traject en (met enige twijfel) uitvoerbaar is.
De reclassering adviseert de TBS-maatregel onder oplegging van de volgende voorwaarden:
- geen strafbaar feit plegen;
- meewerken aan reclasseringstoezicht;
- meewerken aan time-out;
- niet naar het buitenland;
- opname in een zorginstelling;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- drugsverbod;
- alcoholverbod;
- meewerken aan het aflossen van schulden en treffen van betalingsregelingen;
- inspannen voor het vinden en behouden van een dagbesteding.
Ter terechtzitting heeft [naam 1] het rapport nader toegelicht en volhard bij het advies. Aanvullend heeft [naam 1] verklaard dat er inmiddels een indicatiestelling is voor de verdachte. Hij kan op 3 juni 2024 opgenomen worden in FPK Assen. Het is van belang dat hij zijn medicatie blijft innemen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte zich bereid verklaard zich te houden aan de door de reclassering voorgestelde voorwaarden.
Op te leggen maatregel
Hoewel de deskundigen op basis van hun onderzoek die conclusie niet hebben kunnen trekken, komt de rechtbank (met de officier van justitie) op grond van de constateringen door de deskundigen tot het oordeel dat de verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Voorts acht de rechtbank behandeling van de ernstige psychiatrische stoornis van de verdachte noodzakelijk om het risico op recidive te beperken. Met de reclassering is zij van oordeel dat een terbeschikkingstelling met dwangverpleging hiervoor een te zwaar middel is, terwijl een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden ontoereikend is om de benodigde klinische en ambulante behandeling te waarborgen bij eventuele overtreding van de voorwaarden.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast en voorwaarden betreffende zijn gedrag moeten worden gesteld. Aan de wettelijke vereisten is voldaan, nu bij de verdachte (gelet op het rapport van het Pieter Baan Centrum) tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, de door hem begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist, gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank kan, op vordering van het Openbaar Ministerie, bevelen dat de ter beschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd indien de voorwaarden niet worden nageleefd. Het bewezen verklaarde feit in zaak A [kort gezegd: diefstal met geweld] is een misdrijf dat gericht is tegen, dan wel gevaar veroorzaakt voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat een termijn van een eventuele maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet is beperkt tot vier jaren.
Gelet op de noodzaak van behandeling en het gevaar voor recidive zal de rechtbank bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Op te leggen straf
De rechtbank is, gelet op de ernst van de feiten, van oordeel dat naast de terbeschikkingstelling met voorwaarden ook een straf aan de verdachte moet worden opgelegd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van één jaar met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht passend en geboden.