ECLI:NL:RBNHO:2024:5811

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
15.046577.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld, autodiefstal en bedrijfsinbraken met gevangenisstraf en voorwaardelijke TBS-maatregel

Op 11 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen, waaronder diefstal met geweld, autodiefstal en bedrijfsinbraken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, met daarbij de oplegging van een voorwaardelijke terbeschikkingstelling (TBS) maatregel. De zaak omvatte drie afzonderlijke parketnummers, waarbij de verdachte onder andere op 15 februari 2023 in Midwoud een overval heeft gepleegd op een hoogbejaarde vrouw, waarbij hij haar heeft vastgepakt en goederen heeft weggenomen. Daarnaast heeft hij op 27 januari 2023 in Nijmegen een auto gestolen en op 13 en 14 februari 2023 in Utrecht en Eindhoven inbraken gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, gezien zijn ernstige psychiatrische stoornis. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden afgewezen en in plaats daarvan gekozen voor een kortere gevangenisstraf in combinatie met TBS. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, slachtoffer 1, voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.046577.23, 15.03213823 (ttz gev), 01.144067.23 (ttz gev) en 10.293225.21 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 11 juni 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 mei 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Haaglanden, PPC.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.J.F. Driessen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. R. den Riet, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
onder parketnummer 15.046577.23, hierna te noemen zaak A:
hij op of omstreeks 15 februari 2023 te Midwoud, gemeente Medemblik (in/uit een woning, [adres]) een rollator, telefoon (van het merk Alcatel) en/of tablet (van het merk Samsung), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die [slachtoffer 1] (krachtig) vast te pakken en/of vastgepakt te houden, en/of
- zijn, verdachtes, hand(en)/arm(en) op/tegen/voor de mond en/of hals/nek van die [slachtoffer 1] te duwen/houden, althans de mond en/of hals/nek van die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of vastgepakt te houden, en/of
- (op/tegen) die [slachtoffer 1] (aan/weg) te duwen, en/of
- de hand(en) van die [slachtoffer 1] (krachtig) vast te pakken en/of dicht te knijpen;
onder parketnummer 15.032138.23, hierna te noemen zaak B:
hij op of omstreeks 27-01-2023 te Nijmegen een personenauto (merk Hyundai I 10, kenteken 18-XT-S1), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
onder parketnummer 01.144067.23, hierna te noemen zaak C:
1.
hij, op of omstreeks 13 februari 2023 te Utrecht, een telefoon, frisdrank, sapflesjes, sandwiches en snoepgoed, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3]., in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2.
hij, op of omstreeks 14 februari 2023 te Eindhoven, een telefoon (merk: Nokia), snoepgoed, sandwiches en broodbeleg, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braakt;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaken A, B en C ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van dat wat hem in zaak A ten laste is gelegd. Op basis van de stukken kan naar de mening van de raadsman niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte de persoon is geweest die in de woning van het slachtoffer is geweest. Hoewel de gestolen goederen bij de verdachte zijn aangetroffen, kan niet uitgesloten worden dat hij deze goederen buiten het appartementencomplex van een ander heeft gekregen. Heling kan de verdachte verweten worden, maar dat is niet ten laste gelegd.
De raadsman heeft zich met betrekking tot hetgeen in zaak B en zaak C ten laste is gelegd gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten in de zaken A, B en C op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2.
Bewijsmotivering
Zaak A (diefstal met geweld)
Op 15 februari 2023 gaat aangeefster, mevrouw [slachtoffer 1], omstreeks 12.50 uur via de zijingang van een wooncomplex aan de Minnewei in Midwoud naar buiten om afval weg te gooien. Als zij het complex weer in komt, voelt zij dat iemand achter haar aanloopt. Zij draait zich om en ziet een man recht tegenover zich staan. Hij pakt haar stevig vast bij haar handen en mond en duwt haar haar woning binnen. Aangeefster wordt op een stoel gezet en ziet dat de man een tablet en een mobiele telefoon meeneemt. Zij beschrijft de man als volgt: een donker getinte man, donkere jas met capuchon, rond 50 jaar oud. Hij heeft een gekleurde koffer met stickers erop bij zich. De politie komt omstreeks 13.00 uur ter plaatse. Aangeefster verneemt later dat ook haar rode rollator, die zij naast de zijingang had neergezet, mist.
Op camerabeelden is te zien dat de verdachte die dag met een rollator, met daar voorop een gele koffer met smiley's, aan kwam lopen over de brug die een verbinding vormt tussen het fietspad Leien te Midwoud en de Burgemeester Avisstraat. Hij lijkt in gesprek te gaan met een onbekend gebleven man, waarna er vervolgens een dun iets, wat het formaat leek te hebben van een tablet, aan die man wordt overgegeven. Deze man geeft het voorwerp daarna weer terug. De verdachte wenkte een bestuurder die net in zijn auto was gestapt. Deze gingen
om 13.36 uur met elkaar in gesprek. De bestuurder pakte zijn portemonnee maar haalde er niets uit (p. 46-47 procesdossier). De verdachte vraagt de bestuurder hem naar het station te brengen. Als de bestuurder aangeeft hier geen tijd voor te hebben, vraagt de verdachte hem om geld (p. 35 procesdossier). De verdachte is op de camerabeelden door een verbalisant herkend (p. 32 procesdossier).
De verdachte is om 13.45 uur staandegehouden op de Weber in Midwoud. Hij voldoet aan het opgegeven signalement en heeft een rode rollator bij zich met daarop een gele koffer met stickers. Verder draagt hij een zwarte rugzak. In de rugzak treft de politie een mobiele telefoon en een tablet van het merk Samsung aan. Wanneer de tablet, de telefoon en de rollator aan de schoonzoon van het slachtoffer worden getoond, bevestigt hij dat deze spullen van aangeefster zijn.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden concludeert de rechtbank dat de verdachte degene is geweest die de goederen bij aangeefster heeft weggenomen zoals ten laste gelegd. Het verweer van de verdachte dat niet hij, maar een ander de goederen bij aangeefster heeft weggenomen en hijzelf de goederen op straat heeft gekregen, volgt de rechtbank niet. De rechtbank stelt vast dat de verdachte deze verklaring voor het eerst ter zitting heeft gevoerd en dat de juistheid daarvan niet kan worden geverifieerd. De verdachte heeft immers geen informatie verschaft over de persoon van wie, of over de omstandigheden waaronder hij de spullen zou hebben gekregen. Bovendien heeft de verdachte met betrekking tot de vraag hoe hij in het bezit van de rollator is gekomen, in het geheel geen verklaring gegeven. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat er een zeer kort tijdsverloop (minder dan één uur) zit tussen het moment waarop de verdachte is staandegehouden en het moment waarop de diefstal is gepleegd. Nu zijn verklaring geen steun vindt in andere bewijsmiddelen en bovendien niet is geconcretiseerd, schuift de rechtbank de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank acht hetgeen in zaak A ten laste is gelegd dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Zaak C, feit 2 (diefstal met braak in Eindhoven)
Anders dan de officier van justitie en de raadsman van de verdachte komt de rechtbank op basis van de aangifte, in onderling verband met de overige bewijsmiddelen, tevens tot een bewezenverklaring van de diefstal van de sandwiches en het broodbeleg. Het enkele feit dat voor deze goederen geen schadevergoeding is gevraagd, zoals door de officier van justitie en de verdediging naar voren is gebracht, betekent niet dat dit onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen kan worden verklaard.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
zaak A:
hij op 15 februari 2023 te Midwoud, gemeente Medemblik, uit een woning, [adres] een rollator, telefoon van het merk Alcatel en tablet van het merk Samsung, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan door en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, door:
- die [slachtoffer 1] krachtig vast te pakken;
- de mond van die [slachtoffer 1] vast te pakken;
- tegen die [slachtoffer 1] te duwen;
- de hand van die [slachtoffer 1] krachtig vast te pakken;
zaak B:
hij op 27-01-2023 te Nijmegen een personenauto, merk Hyundai I 10, kenteken 18-XT-S1, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak C:
1.
hij op 13 februari 2023 te Utrecht, een telefoon, frisdrank, sapflesjes, sandwiches en snoepgoed, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3]. toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2.
hij op 14 februari 2023 te Eindhoven, een telefoon (merk: Nokia), snoepgoed, sandwiches en broodbeleg, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
ten aanzien van zaak B:
diefstal
ten aanzien van zaak C feit 1 en 2 telkens:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie een voorwaardelijke terbeschikkingstelling (TBS) gevorderd. Aan de terbeschikkingstelling dienen de voorwaarden te worden gekoppeld die de reclassering heeft geadviseerd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank in overweging gegeven aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest met daarnaast een aanzienlijk voorwaardelijk deel. Het veiligheidsaspect is naar de mening van de raadsman onvoldoende zwaarwegend om de oplegging van een TBS-maatregel te rechtvaardigen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft op klaarlichte dag een hoogbejaard slachtoffer op laffe wijze in haar woning overvallen. Bij de overval heeft de verdachte het gebruik van geweld niet geschuwd. De wijze waarop het feit is begaan, getuigt van een groot gebrek aan respect voor de persoon, privésfeer en gevoelens van een ander. Een dergelijke overval draagt bovendien bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal van een auto. Dat is een ergerlijk feit dat bij de gedupeerden hinder veroorzaakt.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan twee bedrijfsinbraken, waarbij hij bij kiosken op NS-stations ruiten heeft vernield en etenswaren en telefoons heeft weggenomen. Feiten als deze brengen veel ergernis en ongemak voor de getroffen eigenaren mee.
Voor alle feiten geldt dat de verdachte door zijn handelen inbreuk heeft gepleegd op het eigendomsrecht van anderen.
De persoonlijke omstandigheden
Strafblad
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Rapportage Pieter Baan Centrum
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de pro Justitiarapportage van het Pieter Baan Centrum van 26 januari 2024, opgemaakt door I.W.J. ten Post (GZ-psycholoog) en A.Z. Botermans (Psychiater). In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen:
“Betrokkene is een 36-jarige man die zijn medewerking aan het onderzoek grotendeels heeft geweigerd. Alles overziend is betrokkene voldoende zichtbaar geweest om in combinatie met de uitgebreide aanwezige collaterale informatie diagnostische conclusies te kunnen trekken over betrokkene. Het is door de genoemde beperkingen echter niet mogelijk om vervolgens forensisch gedragskundige conclusies te trekken. Daarvoor is het onderhavige onderzoek te beperkt geweest.
Er wordt tijdens de huidige observatie opnieuw gesteld dat er sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis bij betrokkene in het schizofreniespectrum, namelijk schizofrenie. Tijdens het huidige onderzoek is vooral de negatieve symptomatologie passend bij een schizofrene stoornis zichtbaar bij betrokkene. (…) Er zijn ook aanwijzingen dat er nog steeds positieve symptomen aanwezig zijn bij betrokkene ondanks de huidige behandeling met anti-psychotische dwangmedicatie. (…)Er is bij betrokkene ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake van ernstige chronische psychopathologie in de vorm van schizofrenie. Aangezien een aantal symptomen van deze stoornis tijdens de huidige observatie ondanks (gedwongen) inname van anti-psychotische depotmedicatie nog steeds zichtbaar zijn, is het bijna uitgesloten dat de stoornis ten tijde van het ten laste gelegde in volledige remissie was. (…) Volgens betrokkene gebruikte hij vanaf 2020 meerdere malen per week crack (cocaïne) en soms ook cannabis, maar bij gebrek aan collaterale informatie is niet duidelijk of betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde (indien bewezen) ook onder invloed was van (een van) deze middelen.
Onderzoekers kunnen niet vaststellen of en in welke mate betrokkene op psychopathologische gestuurde gronden overging tot de ten laste gelegde handelingen (indien bewezen). Derhalve kunnen onderzoekers geen antwoord geven op de vraag naar de toerekenbaarheid van de ten laste gelegde handelingen (indien bewezen).
Nu onderzoekers de rechtbank geen advies kunnen geven over de mate van toerekenen, menen zij niet in staat te zijn een uitspraak te doen over de recidivekans voortvloeiend uit eventuele pathologische gedragingen of handelingen van betrokkene. Op grond hiervan zijn onderzoekers evenmin in staat forensische interventieadviezen te geven ter vermindering van het eventuele gevaar op toekomstige aan de ten laste gelegde gelijkwaardige delicten.”
Rapportage reclassering
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 15 maart 2024 van [naam 1]
(als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor TBS Zuid). In het rapport komt onder meer naar voren dat de reclassering onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheid van een TBS-maatregel met voorwaarden. Het ontbreekt de verdachte aan ziektebesef en ziekte-inzicht en hij kan zich vanuit zijn psychopathologie zorg mijdend opstellen. Thans geeft de verdachte aan gemotiveerd te zijn voor het aangaan van een hulpverleningstraject. De verdachte zou na een klinische behandeling beschermd willen wonen op een GGZ-terrein. GGZ Reclassering Fivoor ziet dit ook als een passende en langdurige vorm van zorg voor de verdachte. Gezien de eerdere responsiviteit zou de uitvoering van een TBS-maatregel met voorwaarden uitvoerbaar zijn. Echter, vanwege de aanwezige problematiek heeft de reclassering twijfel of betrokkene in staat zal zijn zich langdurig aan voorwaarden binnen dit strakke kader te houden.
De consequentie van het niet nakomen van voorwaarden kan betekenen dat een omzetting naar een TBS-maatregel met bevel tot dwangverpleging aan de orde kan komen. Het innemen van medicatie en het abstinent blijven van middelengebruik is van belang om recidive in de toekomst te voorkomen. Een (nieuwe) zorgmachtiging is volgens de reclassering niet passend omdat binnen de reguliere GGZ de forensische scherpte ontbreekt en de initiële behandeltermijn van zes maanden onvoldoende toereikend zal zijn. Dit alles overziend komt de reclassering tot het advies dat een TBS-maatregel met voorwaarden het meest passend is, borging geeft voor het beschreven traject en (met enige twijfel) uitvoerbaar is.
De reclassering adviseert de TBS-maatregel onder oplegging van de volgende voorwaarden:
- geen strafbaar feit plegen;
- meewerken aan reclasseringstoezicht;
- meewerken aan time-out;
- niet naar het buitenland;
- opname in een zorginstelling;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- drugsverbod;
- alcoholverbod;
- meewerken aan het aflossen van schulden en treffen van betalingsregelingen;
- inspannen voor het vinden en behouden van een dagbesteding.
Ter terechtzitting heeft [naam 1] het rapport nader toegelicht en volhard bij het advies. Aanvullend heeft [naam 1] verklaard dat er inmiddels een indicatiestelling is voor de verdachte. Hij kan op 3 juni 2024 opgenomen worden in FPK Assen. Het is van belang dat hij zijn medicatie blijft innemen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte zich bereid verklaard zich te houden aan de door de reclassering voorgestelde voorwaarden.
Op te leggen maatregel
Hoewel de deskundigen op basis van hun onderzoek die conclusie niet hebben kunnen trekken, komt de rechtbank (met de officier van justitie) op grond van de constateringen door de deskundigen tot het oordeel dat de verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Voorts acht de rechtbank behandeling van de ernstige psychiatrische stoornis van de verdachte noodzakelijk om het risico op recidive te beperken. Met de reclassering is zij van oordeel dat een terbeschikkingstelling met dwangverpleging hiervoor een te zwaar middel is, terwijl een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden ontoereikend is om de benodigde klinische en ambulante behandeling te waarborgen bij eventuele overtreding van de voorwaarden.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast en voorwaarden betreffende zijn gedrag moeten worden gesteld. Aan de wettelijke vereisten is voldaan, nu bij de verdachte (gelet op het rapport van het Pieter Baan Centrum) tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, de door hem begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist, gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank kan, op vordering van het Openbaar Ministerie, bevelen dat de ter beschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd indien de voorwaarden niet worden nageleefd. Het bewezen verklaarde feit in zaak A [kort gezegd: diefstal met geweld] is een misdrijf dat gericht is tegen, dan wel gevaar veroorzaakt voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat een termijn van een eventuele maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet is beperkt tot vier jaren.
Gelet op de noodzaak van behandeling en het gevaar voor recidive zal de rechtbank bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Op te leggen straf
De rechtbank is, gelet op de ernst van de feiten, van oordeel dat naast de terbeschikkingstelling met voorwaarden ook een straf aan de verdachte moet worden opgelegd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van één jaar met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht passend en geboden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Zaak A (diefstal met geweld).
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 530,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
- Samsung tablet € 280,00
- immateriële schade € 250,00.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voor de Samsung tablet moet worden afgewezen, nu uit het verhandelde ter zitting blijkt dat deze tablet retour is gegaan naar de benadeelde partij.
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De benadeelde partij heeft letsel opgelopen aan haar hand, zodat de gevorderde immateriële schade ingevolge artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komt. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak A bewezen verklaarde handelen
[kort gezegd: diefstal met geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Zaak C feit 1 (diefstal met braak in Utrecht)
De benadeelde partij [naam 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 972,50 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het in zaak C onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank stelt vast dat [naam 3], een vertegenwoordiger van de benadeelde partij, de vordering heeft ingediend maar dat [naam 4] die heeft ondertekend. Niet is gebleken dat [naam 4] bestuurder is van de benadeelde partij, dat zij bevoegd is die te vertegenwoordigen of dat zij op basis van een bijzondere schriftelijke volmacht heeft getekend. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding.
Desgewenst kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter indienen.
Zaak C feit 2 (diefstal met braak in Eindhoven)
De benadeelde partij [naam 2] heeft namens aangeefster [slachtoffer 4] een vordering tot schadevergoeding van € 2.583,03 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het in zaak C onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank stelt vast dat [naam 3], een vertegenwoordiger van de benadeelde partij, de vordering heeft ingediend maar dat [naam 4] die heeft ondertekend. Niet is gebleken dat [naam 4] bestuurder is van de benadeelde partij, dat zij bevoegd is die te vertegenwoordigen of dat zij op basis van een bijzondere schriftelijke volmacht heeft getekend. Dat [naam 4] per order het schadevergoedingsformulier heeft ondertekend, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding.
Desgewenst kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter indienen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 23 mei 2022 in de zaak met parketnummers 10.293225.21 en 10.015245.22 heeft de politierechter te Rotterdam, locatie Dordrecht de verdachte ter zake van medeplichtigheid aan medeplegen van witwassen, diefstal en diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week en een deels voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 70 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straffen is de proeftijd telkens op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 13 juni 2022 aan de verdachte toegezonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 8 juni 2022 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat de rechtbank de tenuitvoerlegging zal afwijzen, nu hij naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook een voorwaardelijke terbeschikkingstelling heeft geëist.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf niet verenigbaar is met de aan de verdachte op te leggen TBS-maatregel met voorwaarden. De vordering tot tenuitvoerlegging wordt daarom afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 38, 38a, 57, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten in de zaken A, B en C heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten in de zaken A, B en C de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Gevangenisstraf
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) JAAR.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Terbeschikkingstelling met voorwaarden
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, en stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende zijn gedrag:
Stelt als algemene voorwaarden:
- dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
- dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de verdachte meewerkt aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt in dat:
- de verdachte zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is
- de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
- de verdachte aan de reclassering een actuele foto verstrekt waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
- de verdachte meewerkt aan huisbezoeken.
- de verdachte de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
- de verdachte zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering.
- de verdachte meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht.
- dat de verdachte zal meewerken aan een time-out.
Als de reclassering dat nodig vindt en de verdachte daarmee instemt, kan de verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
- dat de verdachte niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat, zonder toestemming van de reclassering.
- dat de verdachte zich laat opnemen in Forensische Psychiatrische Kliniek (FPK) of Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA), te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de behandelaar/reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
- dat de verdachte zich na het afronden van een klinische behandeling laat behandelen door het Ambulant centrum van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de behandelaar/reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
- dat de verdachte na zijn klinische behandeling in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang verblijft, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- dat de verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
- dat de verdachte geen alcohol gebruikt, en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
- dat de verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van een dagbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictsgedrag.
- dat de verdachte, indien geïndiceerd, meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden. Indien geïndiceerd aanvaardt hij ondersteuning van de Materiële Juridische Dienstverlening (MJD) op het gebied van zijn financiën.
Geeft opdracht aan de reclassering bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Benadeelde partijen
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Als het te betalen bedrag niet wordt voldaan, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 5 (vijf) dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart [naam 2] niet ontvankelijk in haar vordering met betrekking tot het in zaak C onder 1 ten laste gelegde feit en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verklaart [naam 2] niet ontvankelijk in haar vordering met betrekking tot het in zaak C onder 2 ten laste gelegde feit en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de zaak met parketnummers 10-293225-21 en 10-015245-22 opgelegde voorwaardelijke straf.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Hendriks, voorzitter,
mrs. G.D. Kleijne en C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juni 2024.
Mrs. Hendriks en Kleijne zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.