4.3Oordeel van de rechtbank
Wettelijk kader
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van het bewijs in zedenzaken zich vaak de situatie voordoet dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de ten laste gelegde gedragingen. Als de verdachte ontkent of verklaart dat het niet zo is gegaan als de andere persoon (het slachtoffer) zegt, is het het woord van de één tegen de ander.
De wet heeft in dat kader een bewijsminimum geformuleerd in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Een bewezenverklaring van een strafbaar feit mag niet gebaseerd worden op alleen de verklaring van één getuige. Er moet altijd steunbewijs zijn. Deze regel beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat het artikel de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Voordat de rechtbank echter toekomt aan de vraag of er voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring van de feiten te komen, zal de rechtbank allereerst moeten onderzoeken of (de weergave van) de verklaringen van [slachtoffer] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt.
Weergave van de gesprekken via de Tobii
Vanaf september 2019 zijn de begeleiders van [slachtoffer] gestart met het regelmatig(er) communiceren via de Tobii. Daarover zijn gespreksverslagen opgesteld.
In het gespreksverslag van 10 februari 2020 staat vermeld dat [slachtoffer] door het beantwoorden van vragen de volgende informatie heeft verstrekt: “wij, stoppen met logeren, vinden moeilijk om te vertellen, lichaam en verzorging, vagina, hand, borst, [voornaam verdachte] en spelletjes”.
Uit het daaropvolgende gespreksverslag van 11 februari 2020 valt op te maken dat het gesprek de woorden “ruzie, papa, mama, [voornaam verdachte], hand, penis, vinger” als resultaat heeft opgeleverd. Uit de verslagen van de gespreksessies op 14 februari 2020 en 17 februari 2020 volgt dat onder meer woorden van gelijke strekking aan de orde komen maar ook woorden als “vies, naakt, bewegen, pijn, plasser en bloed”. In de periode daarna zijn er meerdere gesprekken met [slachtoffer] gevoerd om hier verder over door te vragen met als resultaat woorden van soortgelijke strekking.
Betrouwbaarheidsanalyse deskundige dr. [naam deskundige 3]
De deskundige [deskundige 3] heeft, zoals hiervoor aangegeven, een betrouwbaarheidsanalyse gemaakt van de gesprekken die [slachtoffer] met haar begeleiders via de Tobii heeft gevoerd. Hiervoor moet volgens de deskundige achtereenvolgens worden gekeken naar (1) de betrouwbaarheid van de methode en de wijze waarop deze is toegepast door de begeleiders en (2) de betrouwbaarheid van de interpretatie van de gesprekken door de begeleiders.
Met betrekking tot (1) de betrouwbaarheid van de methode en de wijze waarop deze is toegepast overweegt de deskundige als volgt.
“(…) Uit onderzoek is (…) gebleken dat verklaringen verkregen met systemen voor ‘geholpen communicatie’ (facilitated communication) vaak niet valide zijn.
(…) Alle argumenten voor de onbetrouwbaarheid van ‘geholpen communicatie’ zijn aanwezig bij de toepassing van het Tobii dynavox systeem. Het grote probleem is volgens de onderzoeken de mogelijkheid dat de begeleiders die het systeem toepassen op diverse manieren, deels onbedoeld en ongewild, invloed kunnen uitoefenen op wat [slachtoffer] ‘vertelt’.
Deze argumenten worden hieronder besproken.
(…) De begeleiders bepalen de keuze van het startscherm, en soms bepalen zij ook, op
grond van hun interpretatie van wat daarvoor werd aangewezen, de keuze van het
volgende scherm dat wordt aangeboden. Als niet met pictogram schermen wordt
gewerkt maar met ja-nee vragen, zijn het ook de begeleiders die bepalen welke vragen
gesteld worden. Hoewel [slachtoffer] met haar antwoorden enige invloed heeft op het verloop
van het 'gesprek', is het toch degene die de informatie aanbiedt die met de aangeboden
opties in belangrijke mate bepaalt waar een 'gesprek' over gaat en welke onderwerpen
aan bod komen. Dit introduceert per definitie een aanzienlijke kans op ‘besturing' van de
inhoud van het gesprek en daarmee op suggestieve beïnvloeding. Dit risico wordt nog
eens versterkt omdat eerdere antwoorden de basis vormen voor de daaropvolgende
vragen.
(…)[slachtoffer] heeft slechts beperkte controle over haar hoofdbewegingen. Het stil houden van
het hoofd is cruciaal om te kunnen bepalen waarop wordt gefixeerd. Dit wordt opgelost
doordat een begeleider het hoofd van [slachtoffer] vasthoudt. Dit introduceert de mogelijkheid
dat daarbij door lichte bewegingen onbedoeld en onbewust een soort signaal wordt
gegeven voor een verwacht 'ja' of 'nee' antwoord. Deze mogelijkheid van (impliciete)
suggestie kan niet geheel worden uitgesloten, temeer omdat bij praktisch alle
gesprekken het hoofd van [slachtoffer] werd vastgehouden door dezelfde begeleidster ([voornaam begeleidster]).
(…)De controle van [slachtoffer] over haar oogbewegingen is niet optimaal. Zelfs als een ‘ja’ of
'nee' antwoord moet worden gekozen op een vraag is de keuze in veel gevallen niet
direct stabiel en is er een afwisseling van ja's en nee's. Het zijn de begeleiders die dan
het moment bepalen waarop tot een definitief 'ja' of 'nee' wordt besloten. (… )Ook bij de voorbereiding op het studioverhoor en het studioverhoor zelf op 8 en 9 april 2020 (…) komt de beperkte controle van de oogbewegingen, en de problemen bij de selectie van het bedoelde antwoord, duidelijk naar voren. Met de selectie van het antwoord zijn het opnieuw de begeleiders die het vervolg van het gesprek sturen.
(…)De mogelijke sturing van de gesprekken door begeleiders is vooral zorgelijk omdat de
begeleiders vooringenomen lijken. Dit blijkt bijvoorbeeld uit enkele negatieve (naast
positieve) kwalificaties over de omgang van [verdachte] met [slachtoffer] van de begeleidsters die
de gesprekken voeren (…).Deze vooringenomenheid kan leiden tot gericht zoeken,
zowel in de vraagstelling als bij de interpretatie van antwoorden, naar verdere bevestiging
('confirmation bias'). Dit proces kan nog versterkt worden door onderlinge beïnvloeding
en 'collaborative storytelling' (het creëren van een gemeenschappelijk verhaal).
(…)De kans op beïnvloeding van [slachtoffer] wordt nog vergroot omdat in het dossier
aanwijzingen zijn dat de moeder van [slachtoffer] heel zeker lijkt in haar overtuiging dat [slachtoffer]
seksueel misbruikt is. (…)Verder heeft moeder op een zeker moment de namen van [verdachte] en zijn ex-partner [naam getuige 1] (getuige [getuige 1]) verplaatst van het scherm 'vrienden' naar het scherm 'bekenden', en hun pictogrammen veranderd in een slijmvlek ([verdachte]) en een heks ([naam getuige 1]) (…).
(…) Rapporteur merkt in dit verband op dat bijna alle gesprekken die met [slachtoffer] zijn
gevoerd na 10 februari 2020 of z'n minst voor een deel gaan over mogelijk seksueel
grensoverschrijdende gedragingen in het algemeen, of specifiek door [verdachte]. Dit past
bij een scenario van beïnvloeding waarbij alle gesprekken meer of minder bewust zijn
gestuurd naar dit onderwerp. Het alternatieve scenario dat dit een vrije en bewuste keuze
is geweest van [slachtoffer] lijkt niet meer aannemelijk dan een scenario dat begeleiders, en
vooral de moeder van [slachtoffer], gericht zijn op het vinden van aanwijzingen voor door hen
vermoed seksueel misbruik.
(…) Door de zeer bewerkelijke gespreksprocedures duren de 'gesprekken' met [slachtoffer] heel
erg lang. Voorbeelden zijn enkele gespreksverslagen waarbij begin- en eindtijden zijn
vermeld, zoals 13 maart 2020 van 9:15 tot 14:00 uur en 30 maart 2020 van 10:00 tot 16:45 uur. Dit is niet alleen belastend voor [slachtoffer], maar het stelt ook hoge eisen aan de begeleiders en het kan hun alertheid om het complexe gespreksproces adequaat te bewaken verminderen.
(…) In het verslag van sommige gesprekken wordt gemeld dat [slachtoffer] werd geprezen omdat
ze het goed deed (…). Ook bij de opnames van 'gesprekken' met [slachtoffer] is te zien dat [slachtoffer] vaak wordt geknuffeld en wordt geprezen dat ze het 'goed doet'. Ook wordt benadrukt dat het niet erg is om alles te vertellen. [slachtoffer] werd tijdens en na de gesprekken dus verbaal en/of non-verbaal aangemoedigd en er werd positieve feedback gegeven bij door begeleiders verwachte antwoorden. Het risico bestaat dat hiermee suggesties worden gedaan omdat [slachtoffer] het opvat als een signaal dat ze de 'goede' of 'gewenste' begrippen en onderwerpen noemt en deze daarom gaat herhalen.
(…) Sommige pictogrammen (begrippen/onderwerpen) kunnen min of meer toevallig zijn
gekozen als [slachtoffer] er op fixeert zonder de bedoeling het aangeduide begrip uit te drukken.
Dit bepaalt dan wat vervolgens aan de orde wordt gesteld en leidt tot een toevallig pad in
de communicatie. De kans op fixeren zonder de bedoeling een begrip uit te drukken,
wordt vergroot als bijvoorbeeld een nieuw scherm met nog onbekende pictogrammen
wordt aangeboden, of als een scherm opvallende begrippen of pictogrammen bevat die de
aandacht van [slachtoffer] trekken, zoals woorden die met seks te maken hebben. Op 22 april
2020 werd in het beginscherm een pictogram voor seksualiteit toegevoegd dat verwees
naar een nieuw scherm met diverse seksuele begrippen (…). Te verwachten valt dat
deze begrippen daarna zullen worden 'genoemd', zonder dat [slachtoffer] daar eigen ervaringen
mee aanduidt.
Met betrekking tot (2) de interpretatie van de gesprekken met [slachtoffer] en beïnvloeding van [slachtoffer] door onderlinge gesprekken van begeleiders overweegt de deskundige als volgt.
“(…)Een cruciale factor bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van de ‘gesprekken’ die [slachtoffer] heeft gevoerd met haar begeleiders is de interpretatie van deze gesprekken. Het aandeel van [slachtoffer] bij deze gesprekken bestaat uit het genereren van een reeks woorden. Haar antwoorden bestaan dus niet uit coherente zinnen, maar uit een serie losse begrippen die niet automatisch een eenduidige interpretatie mogelijk maken. In de meeste gevallen moet de betekenis worden geïnterpreteerd door de vraagsteller (de begeleiders). (…) De uitingen van [slachtoffer] werden (…) kennelijk geïnterpreteerd als mogelijk wijzend op seksueel overschrijdend gedrag. (…) Dat bij de interpretatie is gekozen voor het misbruik scenario, is daarna meer of minder sturend geweest voor de volgende gesprekken. (…)
(…)Uit een analyse van deze gesprekken (…)lijkt daarbij een trend dat er steeds verdergaande uitspraken worden gedaan.,
Op 3 maart 2020 wordt bijvoorbeeld voor het eerst het woord ‘penis’ gebruikt, op 24 april 2020 de woorden ‘neuken, penis en vagina’, op 7 mei 2020 ‘penis, tong, likken’ en op 13 mei 2020 ‘penis strelen sperma tegen gezicht’. Deze trend kan ondersteuning zijn voor het scenario dat ook aan [slachtoffer] steeds verdergaande uitspraken worden ontlokt door suggestieve beïnvloeding.(…)
(…) Hoe alle direct en indirect verkregen informatie precies door [slachtoffer] wordt geïnterpreteerd, weten we niet. Het is echter goed mogelijk dat het haar perceptie van de jarenlange interactie met [verdachte] heeft beïnvloed en dat het leidt tot fantasieën daarover. Deze mogelijkheid gaat ten koste van de betrouwbaarheid van de verklaringen.
Conclusie
Rapporteur constateert dat er, zowel door de aard van de methode, als door de situatie waarin de methode wordt toegepast, een aanzienlijke kans bestaat dat de verklaringen van [slachtoffer] zijn beïnvloed door suggestie.
Hoewel rapporteur eveneens constateert dat de ‘gesprekken’ met [slachtoffer] oprecht en met grote volharding zijn gevoerd en dat sommige uitspraken van [slachtoffer] zorgelijk kunnen worden gevonden, moet worden geconcludeerd dat de verklaringen die door de begeleiders en de ouders zijn verkregen van [slachtoffer] met behulp van het Tobii dynavox systeem slechts in beperkte mate betrouwbaar geacht kunnen worden.”
Beoordeling verklaring studioverhoor door deskundige [naam deskundige 1]
Door de deskundige [naam deskundige 1] is onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer] afgelegde verklaring tijdens het studioverhoor door de politie. In de rapportage van [naam deskundige 1] staat onder meer:
(…) De instructie over het herhalen van vragen wordt weggelaten. Zeker gezien het verloop van het verhoor, was deze instructie wel van belang geweest.(…) Het was goed geweest als er een uitleg was gegeven aan [slachtoffer] over de werkwijze en dat nog eens nadrukkelijk was besproken met [slachtoffer] dat de verhoorder deze informatie heeft gekregen, maar niet weet of deze informatie klopt en dat [slachtoffer] het echt moet zeggen als er dingen zijn die tijdens eerdere gesprekken verkeerd begrepen zijn of die [slachtoffer] verkeerd heeft verteld. (…) Er worden haar nauwelijks nieuwe vragen gesteld. Tijdens het verhoor hoeft [slachtoffer] alleen de woorden ja/nee/weet niet aan te klikken. Dat betekent dat nagenoeg alle informatie tijdens het verhoor door de verhoorder is ingebracht, op basis van de eerder gevoerde gesprekken met [slachtoffer]. Wanneer [slachtoffer] tijdens het verhoor een antwoord geeft dat niet overeenkomt met een eerdere uitspraak van [slachtoffer], dan komt het voor dat de vraag herhaald wordt, totdat [slachtoffer] een “beter” antwoord geeft (overeenkomstig de verwachtingen op basis van de eerdere gesprekken).
De verhoorder herhaalt regelmatig wat [slachtoffer] heeft gezegd. Hierbij wordt soms niet toegevoegd: “Klopt dat?” Wanneer de herhaling een ontkenning bevat, is vervolgens niet duidelijk wat [slachtoffer] met “ja” of “nee” bedoelt.
Al met al kom ik tot de conclusie dat de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] in de kindvriendelijke verhoorstudio laag is.
(…)
Een probleem blijft dat [slachtoffer] alleen losse woorden aan kan wijzen en dat het leggen van verbanden tussen de pictogrammen die ze aanwijst, vrijwel altijd door de omgeving moet gebeuren. (…) Hierdoor zal de verklaring van [slachtoffer] onvolledig blijven.”
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de weergave van de losse woorden die door [slachtoffer] middels de Tobii zijn aangeduid en waarop de aangifte van haar moeder is gebaseerd, in samenhang met de conclusies van de deskundige [deskundige 3], die de rechtbank overneemt en tot de hare maakt, niet kunnen worden aangemerkt als een voldoende betrouwbare verklaring om een bewezenverklaring dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan op te kunnen baseren.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder van belang dat door de deskundige [deskundige 3] is aangegeven dat bij communicatie middels de Tobii de begeleider, als degene die de informatie aanbiedt, in belangrijke mate bepaalt waar het gesprek over gaat, hetgeen een aanzienlijke kans op sturing van de inhoud van het gesprek en daarmee op suggestieve beïnvloeding introduceert. Ook de bevindingen van deskundige [deskundige 3] inhoudende dat de antwoorden van [slachtoffer] bestaan uit een serie losse begrippen die niet automatisch een eenduidige interpretatie mogelijk maken maar waarvan de betekenis in de meeste gevallen moet worden geïnterpreteerd door de vraagsteller (begeleider), maken dat de rechtbank van oordeel is dat met zeer grote behoedzaamheid moet worden omgegaan met de weergave van de gesprekken van [slachtoffer] middels de Tobii.
Daar komt bij dat het verhoor van [slachtoffer] door de politie in de kindvriendelijke studio, gelet op de conclusie van de deskundige [naam deskundige 1], niet in positieve mate kan bijdragen aan een oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen.
Nu er geen ander direct bewijs voorhanden is dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, is de rechtbank van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend bewezen zijn. De rechtbank zal de verdachte daarom hiervan vrijspreken.