ECLI:NL:RBNHO:2024:6185

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
C/15/351766 / FA RK 24-2070
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klacht en verzoek tot schadevergoeding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 juni 2024 uitspraak gedaan over een klacht en een verzoek tot schadevergoeding van betrokkene, die onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) valt. Betrokkene had een klacht ingediend tegen de instelling, GGZ Noord-Holland-Noord, over de gedwongen toediening van antipsychotica (Haldol) en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klacht tijdig was ingediend en dat betrokkene ontvankelijk was in zijn verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 mei 2024 heeft betrokkene zijn bezwaren tegen de diagnose schizofrenie en de medicatie toegelicht, waarbij hij stelde dat de medicatie niet effectief was en dat hij last had van bijwerkingen.

De rechtbank heeft de procedure en de eerdere beslissingen van de klachtencommissie in overweging genomen. De klachtencommissie had de klacht van betrokkene op 13 maart 2024 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de diagnose schizofrenie door verschillende behandelaren was bevestigd en dat de medicamenteuze behandeling met antipsychotica in overeenstemming was met de huidige medische richtlijnen. De rechtbank concludeerde dat de toediening van medicatie doelmatig, proportioneel en effectief was, en dat er geen aanleiding was voor een contra-expertise.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om een contra-expertise afgewezen, de klacht van betrokkene ongegrond verklaard en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat cassatie open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
Beslissing over klacht ex artikel 10:7, eerste lid, Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en
Beslissing over verzoek schadevergoeding ex artikel 10:11 Wvggz
zaak-/rekestnr.: C/15/351766 / FA RK 24-2070 (klacht)
zaak-/rekestnr.: C/15/351768 / FA RK 24-2071 (schadevergoeding)
beschikking van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2024
op het ingediende verzoekschrift van:
[betrokkene]
hierna te noemen: betrokkene,
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. J.K. Gaasbeek te Haarlem,
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door betrokkene ingediend bij de klachtencommissie op 4 maart 2023, alsmede ter verkrijging van een beslissing over een verzoek tot schadevergoeding door
de stichting GGZ Noord-Holland-Noord,
hierna: de instelling,
gevestigd te [plaats] .

1.Procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van betrokkene, ingekomen op 23 april 2024;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de instelling, ingekomen op 22 mei 2024;
- de e-mails, met bijlagen, van de advocaat van betrokkene van 22 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 23 mei 2024,
in het gebouw van de rechtbank. Ter zitting waren aanwezig:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- [psychiater 1] , psychiater, namens de instelling;
- [juridisch adviseur] , juridisch adviseur, namens de instelling.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft bij beschikking van 26 februari 2024 een aansluitende
zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene verleend tot en met 25 februari 2025, waarbij als
verplichte vormen van zorg zijn opgenomen ‘het toedienen van vocht, voeding en medicatie,
alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening’, ‘het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen’, ‘het beperken van de bewegingsvrijheid’, ‘het insluiten van betrokkene’, ‘het uitoefenen van toezicht’ en ‘opnemen in een accommodatie’.
2.2.
Betrokkene heeft met het formulier van 28 februari 2024 bij de GGZ
klachtencommissie voor Noord-Holland Noord een klacht ingediend.
2.3.
De klachtencommissie heeft bij beslissing van 13 maart 2024 de klacht van
betrokkene ongegrond verklaard.
2.4.
Betrokkene heeft zich daarop tot de rechtbank gewend ter verkrijging van een
beslissing over zijn klacht en een verzoek tot schadevergoeding.

3.Verzoek

3.1.
Betrokkene verzoekt primair om zijn klacht gegrond te verklaren en hem een schadevergoeding toe te kennen. Subsidiair verzoekt betrokkene de rechtbank om alvorens te beslissen een contra-expertise te gelasten door psychiater [psychiater 2] , verbonden aan het UMC Utrecht.
3.2.
Betrokkene is het niet eens met de toediening van de hem voorgeschreven antipsychotica medicatie (haldol depot). Door en namens betrokkene is in dit verband in het verzoekschrift en ter zitting het volgende naar voren gebracht.
3.3.
Betrokkene betwist de gestelde diagnose schizofrenie. De diagnose bestaat volgens betrokkene uit subjectieve criteria waardoor de betrouwbaarheid van de diagnose erg laag is. De diagnose schizofrenie wordt dan ook vaak onterecht gegeven waarbij het veel te veel wordt overdreven. Ook betwist betrokkene dat hij voldoet aan de subjectieve criteria voor de diagnose schizofrenie. Betrokkene stelt dat hij last heeft van Remote Viewing, waarvoor de voorgeschreven medicatie niet werkt.
3.4.
Ook als de diagnose wel juist zou zijn, wil betrokkene geen medicatie. De medicatie is niet effectief. Betrokkene heeft veel last van bijwerkingen en functioneert beter zonder medicatie. De medicatie maakt betrokkene ernstig versuft en vermoeid. Betrokkene heeft in de periode van 2019 tot 2022 geen medicatie gehad en dat ging prima totdat zijn uitkering werd stopgezet. Betrokkene heeft 2,5 maand zonder uitkering gezeten waardoor hij ondervoed raakte. Dit is volgens betrokkene een menselijke situatie die bij iedereen kan voorkomen.
3.5.
Los van de bijwerkingen heeft betrokkene ook moeite met een medicamenteuze behandeling. Het is volgens betrokkene niet wetenschappelijk en evidence based onderbouwd dat antipsychotica werkt bij schizofrenie. Betrokkene wijst in dit verband op een andere stroming in de psychiatrie en op de visie van psychiater [psychiater 2] in dit verband.
Psychiater [psychiater 2] heeft volgens betrokkene een andere visie op diagnostisering en behandeling, waarbij het ‘hokjesdenken’ moet worden verlaten en breder naar de behandeling moet worden gekeken. Betrokkene geeft aan dat de instelling alleen maar elke maand een depot wil zetten en niet bereid is om te kijken naar alternatieven. Betrokkene voelt zich niet serieus genomen in zijn visie en vindt niet dat er naar hem wordt geluisterd door de instelling.
3.6.
De toediening van antipsychotica medicatie is volgens betrokkene niet doelmatig en niet proportioneel.
3.7.
Verder heeft betrokkene de standpunten die hij ten overstaan van de klachtencommissie naar voren heeft gebracht, herhaald, te weten dat de zorgverantwoordelijke zich niet op de hoogte heeft gesteld van zijn actuele gezondheidssituatie, dat onvoldoende is gemotiveerd dat betrokkene wilsonbekwaam zou zijn en dat hij niet over de gedwongen toediening van medicatie is geïnformeerd door middel van een zogenoemde artikel 8:9 brief.

4.Verweer

4.1.
De instelling heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de verzoeken van betrokkene
en verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Door en namens de instelling is in het
verweerschrift en ter zitting het volgende naar voren gebracht.
4.2.
Betrokkene is in het najaar van 2008 in beeld gekomen bij de instelling. De moeder van betrokkene, bij wie hij inwoonde, raakte ernstig overbelast vanwege het inadequate en dreigende gedrag van betrokkene vanwege zijn achterdocht. Van februari tot maart 2009 volgt een gedwongen opname. In juli 2009 geeft de moeder van betrokkene aan dat zij erg bang is voor betrokkene vanwege dreigend gedrag in haar woning en scheldpartijen van hem. Van augustus 2009 tot maart 2010 volgt weer een gedwongen opname vanwege ernstige ontregeling en verbaal en fysiek dreigend gedrag.
Betrokkene voelt zich onbegrepen en heeft zelf een andere verklaring voor zijn gedrag. Hij is ervan overtuigd dat door straling van buitenshuis en ook door straling van elektrische apparatuur in huis zijn gezondheid ernstig was beschadigd bij zijn moeder thuis. Betrokkene zelf vindt niet dat hij ziek is en herkent zich niet in de eerder gestelde diagnose schizofrenie. Hij vraagt een second opinion aan bij psychiater [psychiater 3] die concludeert dat het zeer aannemelijk is dat betrokkene aan schizofrenie leidt. Vervolgens waren er opnames in 2013 en 2015, telkens nadat betrokkene het contact met het GGZ team verbrak en toenemend psychotisch was geworden. Wanneer betrokkene weer medicatie gebruikt zijn de psychotische belevingen weer bijna geheel verdwenen en kan hij functioneren in de maatschappij. Na zorgen vanuit de buurt heeft de crisisdienst betrokkene op 8 juli 2022 liggend op de grond, zwaar verwaarloosd en ondervoed met waanbeelden, in zijn woning aangetroffen. Op 8 juli 2022 heeft de burgemeester van de gemeente [gemeente] een crisismaatregel afgegeven voor een levensreddende behandeling in het ziekenhuis. Ook nu stelt betrokkene zich afwerend op in het contact met de instelling. Op 13 juli 2022 heeft de rechtbank een machtiging verleend voor de voorzetting van de crisismaatregel. Diezelfde dag is betrokkene vanuit het ziekenhuis overgeplaatst naar een gesloten kliniek van de GGZ voor opname. Bij opname is aan betrokkene meegedeeld dat ze willen starten met de medicamenteuze dwangbehandeling (haldol), omdat dit in het verleden langdurig goed effect heeft gehad. Betrokkene gaf aan het hiermee niet eens te zijn. Op 15 juli 2022 is gestart met de medicamenteuze behandeling met haldol, waarvoor aan betrokkene een zogenoemde 8:9 brief gedateerd op 13 juli 2022 is overhandigd. Op 4 augustus 2022 is betrokkene in goede fysieke conditie en met de medicatie haldol ontslagen uit de kliniek en naar huis gegaan.
4.3.
Uit het verleden valt volgens de instelling een patroon af te leiden waarbij betrokkene uit zorg raakt, psychotisch wordt en weer moet worden opgenomen. Iedere psychose tast het brein van betrokkene steeds meer aan. Ook leiden de psychoses tot levensgevaar. De achterdocht van betrokkene neemt toe waardoor hij niet meer eet en drinkt vanuit het idee en de angst om vergiftigd te worden. Om deze redenen is op 17 augustus 2022 een zorgmachtiging afgegeven door de rechtbank die op 9 maart 2023 en vervolgens op 26 februari 2024 is verlengd.
4.4.
Betrokkene heeft in 2023 een gelijkluidende klacht ingediend bij de klachtencommissie, namelijk tegen de dwangmedicatie haldol. De klachtencommissie heeft de klacht ongegrond verklaard. Betrokkene heeft vervolgens een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend ter beoordeling van de klacht. Ook de rechtbank heeft de klacht ongegrond verklaard. Betrokkene heeft vervolgens heel duidelijk gemaakt dat hij alleen het maandelijkse depot haldol wil en dat hij verder geen contact, gesprekken of bemoeienis wil.
4.5.
De instelling realiseert zich dat antipsychotica (vervelende) bijwerkingen kan hebben. Daarom willen zij altijd in gesprek gaan, meedenken en uitzoeken op welke wijze (aanpassing dosering, toedieningsvorm, soort medicatie) deze bijwerkingen gereduceerd of weggenomen kunnen worden. Na de klachtenprocedure in 2023 is betrokkene ook uitgenodigd voor een gesprek met de regiebehandelaar en psychiater [psychiater 1] om het over de bijwerkingen te hebben. Na dit gesprek geeft betrokkene aan dat hij beter snapt waarom hij opgenomen is geweest en medicatie moet hebben en dat hij graag een lagere doses haldol wil. Er is afgesproken dat betrokkene bloed laat prikken zodat zijn Haldolspiegel bepaald kan worden. Aan de hand van die uitslag kan worden bepaald of de dosering kan worden aangepast. Tot op heden heeft betrokkene echter geen bloed laten prikken.
4.6.
De instelling acht medicamenteuze behandeling met antipsychotica de meest aangewezen behandeling voor betrokkene. Deze behandeling volgt uit de richtlijnen die zijn opgesteld door de beroepsgroepen conform de huidige stand van de wetenschap. Het enkele feit dat er professionals zijn die de richtlijnen in twijfel trekken of daar een tegengeluid tegen geven, maakt niet dat een behandeling die verleend wordt conform die richtlijnen onjuist is. Daarnaast is de toediening van medicatie proportioneel, evenredig en doelmatig gebleken.

5.Beoordeling

Klacht
5.1.
Op grond van artikel 10:7, eerste lid, Wvggz kan betrokkene, nadat de klachtencommissie een beslissing heeft genomen, een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift indienen bij de rechter ter verkrijging van een beslissing over de klacht.
5.2.
Op grond van artikel 10:7, tweede lid, Wvggz bedraagt de termijn voor het indienen van een verzoekschrift zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan betrokkene is meegedeeld. De rechtbank stelt vast dat het verzoek tijdig is ingediend, zodat betrokkene ontvankelijk is in zijn verzoek.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat het verzoekschrift van betrokkene dateert van 23 april 2024. Op uitdrukkelijk verzoek van de advocaat van betrokkene is de mondelinge behandeling van het verzoek gepland na de vakantie van de advocaat, met als gevolg een overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 10:9, tweede lid, Wvggz. De advocaat heeft in het verzoekschrift aangegeven hieraan geen verdere consequenties te zullen verbinden. De rechtbank zal dit evenmin doen.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat op 15 juli 2022 een zogenoemde 8:9 brief gedateerd op 13 juli 2022 aan betrokkene is uitgereikt waarin hij wordt geïnformeerd over de beslissing tot het gedwongen toedienen van het medicijn Haldol via een depot. Tegen deze beslissing heeft betrokkene op 13 maart 2023 een klacht ingediend die overeenkomt met de huidige klacht. De klachtencommissie heeft de klacht van betrokkene op 22 maart 2023 ongegrond verklaard, waartegen betrokkene een verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend ter beoordeling van de klacht. Bij beschikking van 7 juni 2023 heeft de rechtbank de klacht ongegrond verklaard.
5.5.
Betrokkene heeft tijdens de zitting desgevraagd aangegeven dat zijn situatie na de beschikking van 7 juni 2023 niet is gewijzigd. Hij is het simpelweg nog steeds niet eens met voormelde beslissing van 13 juli 2022 tot dwangmedicatie. De medicatie (soort, dosering en toediening) en zijn situatie zijn nadien gelijk gebleven. Het enige verschil is dat betrokkene thans meer informatie heeft vergaard over een andere stroming in de psychiatrie waardoor voor hem nog duidelijker is geworden dat de bij hem gestelde diagnose schizofrenie niet klopt en medicatie niet effectief is, aldus betrokkene.
5.6.
Het feit dat de rechtbank zich in de beschikking van 7 juni 2023 al heeft uitgelaten over een gelijkluidende klacht en nu er geen sprake is van een wijziging in de medicatie of situatie van betrokkene, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat die overwegingen van de rechtbank nog steeds actueel zijn en gelden en dat de klacht van betrokkene daarom al niet kan slagen. Ten aanzien van de door betrokkene aangehaalde andere stroming in de psychiatrie merkt de rechtbank op dat de diagnosestelling bij betrokkene en de medicamenteuze behandeling met antipsychotica tot stand zijn gekomen naar de stand van de huidige wetenschap en de medisch-specialistische richtlijnen. Ook dit kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot een gegrondverklaring van de klacht van betrokkene leiden. Ondanks deze conclusie zal de rechtbank zich in het navolgende inhoudelijk uitlaten over de verzoeken van betrokkene.
5.7.
Zoals hiervoor reeds aangegeven is tussen partijen niet in geschil dat het medicijn haldol nog steeds op grond van de 8:9 brief van 13 juli 2022 gedwongen aan betrokkene wordt toegediend via een depot. Nadien is er niets in de medicatie van betrokkene gewijzigd. De rechtbank is van oordeel dat thans niet opnieuw een 8:9 brief aan betrokkene uitgereikt had moeten worden en overweegt daartoe het volgende.
5.8.
De Hoge Raad heeft in haar uitspraak van 8 december 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1732) het volgende overwogen. Wanneer de verlening van een vorm van verplichte zorg is aangevangen op grond van een eerdere zorgmachtiging en na een aansluitende zorgmachtiging ononderbroken en ongewijzigd wordt voortgezet, brengt een redelijke uitleg van artikel 8:9 Wvggz mee dat een nieuwe beslissing op de voet van die bepaling achterwege kan blijven. In de aan de Hoge Raad voorgelegde casus was sprake van een onderbreking van bijna 1,5 maand in de ‘serie’ zorgmachtigingen, hetgeen door de rechtbank als doorlopende zorgmachtigingen werd gezien. Dit oordeel werd door de Hoge Raad in stand gelaten.
5.9.
Op het moment van uitreiking aan betrokkene van de 8:9 brief van 13 juli 2022 kreeg betrokkene verplichte zorg op basis van de beschikking van deze rechtbank van 13 juli 2022 waarin een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel is verleend. Nadien is telkens een nieuwe zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene verleend. De ongeveer drie weken tussen de zorgmachtiging van 17 augustus 2022 (geldend tot 17 februari 2023) en die van 9 maart 2023 (geldend tot en met 8 maart 2024) is gezien ook voornoemde uitspraak van de Hoge Raad onvoldoende om als onderbroken te gelden. Nu in deze opvolgende machtigingen bovendien telkens ‘toediening van medicatie’ als verplichte zorgvorm is opgenomen en ook iedere keer is uitgevoerd, kon een nieuwe 8:9 brief naar het oordeel van de rechtbank achterwege blijven.
5.10.
De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om te twijfelen aan de vastgestelde diagnose schizofrenie. Betrokkene is sinds 2008 in beeld bij de instelling. Betrokkene is gedwongen opgenomen geweest in 2009, 2010, 2014, 2015 en 2022. De diagnose schizofrenie is over een jarenlange periode door verschillende behandelaren en verschillende onafhankelijke psychiaters bij betrokkene vastgesteld. In 2011 is een second opinion door psychiater [psychiater 3] gegeven. Hierin leest de rechtbank een bevestiging van de diagnose schizofrenie. Meest recent heeft psychiater [psychiater 4] deze diagnose nog vastgesteld in de medische verklaring van 24 januari 2024, die is opgesteld ter voorbereiding van de huidige zorgmachtiging.
5.11.
Met betrekking tot de bezwaren van betrokkene tegen de medicatie, herhaalt de rechtbank dat medicamenteuze behandeling met antipsychotica, naar de stand van de huidige wetenschap en overeenkomstig de medisch-specialistische richtlijnen, wordt aangemerkt als effectieve werkzame behandeling van schizofrenie. Daar komt bij dat het stoppen met de medicatie in 2022 heeft geleid tot een ernstige psychische ontregeling bij betrokkene, waardoor hij op 8 juli 2022 in zwaar verwaarloosde fysieke toestand is opgenomen in het ziekenhuis en een gedwongen medische behandeling heeft moeten ondergaan om in leven te kunnen blijven. Na hervatting van de behandeling met antipsychotica is betrokkene hersteld en kon hij na enige tijd weer naar huis. Ook daarvoor is betrokkene meerdere malen gestopt met zijn medicatie met als gevolg dat er telkens sprake was van een psychotische decompensatie met als gevolg zelfverwaarlozing en achterdochtig gedrag gericht op voeding (waardoor betrokkene niet meer eet en drinkt) en mensen (betrokkene sluit zich op in zijn woning en laat geen naasten of hulpverlening toe). Door (onder meer) zelfverwaarlozing dreigt het gevaar dat betrokkene lichamelijk, maatschappelijk en sociaal teloorgaat met gevaar voor eigen leven. Nu betrokkene geen ziektebesef en -inzicht heeft en hij niet openstaat voor vrijwillige inname van medicatie, is de rechtbank van oordeel dat gedwongen behandeling met een antipsychoticum de meest aangewezen behandeling is.
5.12.
Hoewel invoelbaar is dat betrokkene weerstand heeft tegen de medicatie omdat hij het niet eens is met de diagnose en bijwerkingen ervaart, betekent dit niet dat zijn klacht gegrond is. Naar het oordeel van de rechtbank is de beslissing om dwangmedicatie te gaan toedienen gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting doelmatig, proportioneel en naar verwachting effectief ter afwending van het ernstig nadeel.
5.13.
Ten aanzien van de wilsbekwaamheid en het onderzoek naar de actuele gezondheidstoestand van betrokkene overweegt de rechtbank als volgt. Uit eerder genoemde medische verklaring van 24 januari 2024 blijkt dat psychiater [psychiater 4] betrokkene op 19 januari 2024 heeft onderzocht als onafhankelijk psychiater. Zij acht betrokkene niet wilsbekwaam en daarom niet in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ten aanzien van verplichte zorg. In de medische verklaring heeft zij gemotiveerd aangegeven hoe zij tot dit oordeel is gekomen. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de actuele gezondheidstoestand van betrokkene alsmede zijn wils(on)bekwaamheid recentelijk nog zijn beoordeeld.
5.14.
Ter zitting heeft de advocaat van betrokkene voorgesteld om de zaak aan te houden en psychiater [psychiater 2] in te schakelen om over en weer meer begrip en draagvlak te creëren. De behandelaar, [psychiater 1] heeft hierop namens de instelling aangegeven dat dit pas zin heeft nadat betrokkene eerst met zijn behandelaars in gesprek gaat en zijn bloed laat prikken. Dan kan onderzocht worden of er een alternatief is voor de huidige dosering en medicatie en of er op een andere manier te bewerkstelligen is dat betrokkene minder last van de medicatie heeft. Dan zou ook goed op een rij gezet kunnen worden welke lichamelijk klachten betrokkene precies heeft. Betrokkene zou ondersteund kunnen worden bij sociale integratie. Zolang dat allemaal niet onderzocht is en in kaart is gebracht is, is de gang naar psychiater [psychiater 2] niet zinvol. Betrokkene wil echter geen enkele bemoeienis vanuit de instelling en gaat niet in op herhaalde uitnodigingen vanuit de instelling om over de medicatie of de dosering te praten. Door betrokkene is dit ter zitting bevestigd.
Dit in aanmerking nemende en nu de rechtbank geen twijfel heeft over de aanwezigheid van een stoornis bij betrokkene en de doelmatigheid van de voorgeschreven medicatie ziet de rechtbank geen aanleiding voor een contraexpertise of second opinion.
5.15.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek om een contra-expertise afwijzen en de klacht van betrokkene ongegrond verklaren.
Schadevergoeding
5.16.
In artikel 10:12, tweede lid, Wvggz is bepaald dat indien de wet niet in acht is genomen door de geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke, betrokkene de rechter kan verzoeken tot schadevergoeding door de zorgaanbieder of de zorgverantwoordelijke. De rechter kent dan een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
5.17.
Nu de klacht ongegrond is, zal het verzoek tot schadevergoeding worden afgewezen. De rechtbank zal hetgeen betrokkene in dit verband naar voren heeft gebracht daarom verder onbesproken laten.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek om een contra-expertise af;
6.2.
verklaart de klacht ongegrond;
6.3.
wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.C.R.W. VerLoren van Themaat-van der Hoeven, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Horio als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2024.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.