ECLI:NL:RBNHO:2024:6223

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
15/011131-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door verdachte op Schiphol

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1.983,1 gram cocaïne. De verdachte, geboren op een onbekende datum en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op 10 januari 2024 op Schiphol aangehouden. Tijdens de controle van haar bagage werden in twee koffers, die zij had meegenomen, pakketten met cocaïne aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de inhoud van de koffers.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte terzijde geschoven, omdat deze niet geloofwaardig waren en niet ondersteund werden door het bewijs. Uit WhatsApp-berichten bleek dat de verdachte op de hoogte was van de risico's van de reis en dat zij contact had over de koffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk cocaïne had ingevoerd en dat er geen omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar jeugdige leeftijd en haar studie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/011131-24
Uitspraakdatum: 11 april 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 maart 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Zuid Oost, locatie Ter Peel, HvB.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Swart en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. F.T. Sakrak, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 januari 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de invoer van cocaïne.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2.
Bewijsmotivering
Op 10 januari 2024 wordt op de luchthaven Schiphol, de binnenkomende bagage vanuit Sint-Maarten, via Port of Spain (Trinidad en Tobago) met vluchtnummer KL777 gecontroleerd. Bij de controle van de koffer van het merk Clipper Club met bagagelabel 0074334735 wordt een afwijkend beeld geconstateerd op de scanapparatuur. Na het openen van de koffer wordt een verdikking van de bodem waargenomen. In de bodem van de koffer worden vervolgens twee pakketten met vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen. Nadat de twee pakketten uit de koffer zijn verwijderd wordt de bagage gelost op bagageband 22. Voornoemde koffer wordt door de verdachte samen met een koffer van het merk Polo Club met bagagelabel 0074334691 van de bagageband gepakt. Ook in de koffer van het merk Polo Club worden vervolgens drie pakketten met vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen. Na weging blijkt het totale nettogewicht van de aangetroffen stoffen 1.983,1 gram. De aangetroffen stoffen zijn bemonsterd en onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. Het onderzoek wijst uit dat de ingezonden monsters cocaïne bevatten. Daarmee staat vast dat de verdachte cocaïne heeft ingevoerd in Nederland.
Bij de beantwoording van de vraag of de aangetroffen cocaïne opzettelijk door de verdachte binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, dient als uitgangspunt te gelden dat een passagier bekend is met de inhoud van zijn bagage en voor die inhoud ook verantwoordelijk is. Van dit uitgangspunt wordt alleen afgeweken als sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat die wetenschap niet heeft bestaan en opzet dus ontbreekt. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake.
De verdachte heeft zowel bij haar verhoor bij de Marechaussee als ter terechtzitting verklaard dat zij niet wist dat er cocaïne verstopt zat in de koffers. De verdachte heeft van een vriend, genaamd [betrokkene 1], een reis naar Londen aangeboden gekregen omdat zij haar tentamens met mooie resultaten heeft afgerond. Als beloning heeft [betrokkene 1] haar vlucht naar Nederland en haar treinticket naar London betaald. Ook zou [betrokkene 1] haar verblijf in Londen regelen en betalen. Kort voor vertrek vroeg [betrokkene 1] aan de verdachte of zij twee lege koffers voor een vriend van hem wilde meenemen, omdat die vriend deze koffers was vergeten. De verdachte heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de koffers leeg waren en dat de koffers er normaal uitzagen. De verdachte heeft haar reisbagage in deze koffers vervoerd en het was de bedoeling dat de verdachte de koffers in Londen aan een vriend van [betrokkene 1] zou afgeven.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte geen steun vindt in de inhoud van het dossier. Uit het onderzoek aan de telefoon van de verdachte komt naar voren dat de verdachte WhatsApp contact heeft gehad met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] over de reis, over het vervoeren van de twee koffers en over het ontvangen van geldbedragen. Op de screenshots van de apps is te lezen dat [betrokkene 2] en de verdachte de reis als risicovol beschouwen. Als ze spreken over de kapotte hendel van een van de koffers en [betrokkene 2] de suggestie doet om een nieuwe te kopen, reageert de verdachte met
"remember the thing built into the suitcase".[betrokkene 2] schrijft bovendien dat zij, wanneer zij de politie zou moeten bellen omdat zij het contact met de verdachte is verloren, niet de daadwerkelijke reden van de reis tegen de politie zal zeggen. Zij zal daarentegen de algemene verhaallijn vertellen:
"Giovanna flew out to meet a friend and I am unable to get onto her at all and I am worried for her safety".
In de appwisseling met [betrokkene 1] zendt de verdachte een video van de koffer, waarop te zien is dat de hendel kapot is en wordt ingezoomd op de plastic zak die in de koffer zit.
Uit de inhoud van deze WhatsApp-berichten leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat er cocaïne verstopt zat in de koffers. De door de verdachte afgelegde verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig en stelt deze terzijde.
Gelet op het voorgaande kan het, in lijn met het uitgangspunt dat een passagier bekend is met de inhoud van zij bagage, naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte wist dat er cocaïne in de koffers was verstopt.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, in die zin dat:
zij op 10 januari 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman heeft daarom primair verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1.983,1 gram cocaïne. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Harddrugs, waaronder cocaïne, bevatten voor de gezondheid van gebruikers zeer schadelijke stoffen. De verspreiding van en handel in harddrugs gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Ook om die reden worden forse straffen opgelegd voor de invoer van harddrugs.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit acht de rechtbank enkel oplegging van een gevangenisstraf gerechtvaardigd. De rechtbank zoekt bij het bepalen van de hoogte van de straf aansluiting bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarmee getracht wordt om soortgelijke delicten zoveel als mogelijk gelijk te bestraffen. Voor de invoer van tussen de 1.500 en 2.000 gram harddrugs is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 tot 24 maanden als oriëntatiepunt geformuleerd.
De rechtbank is van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals naar voren gekomen ter terechtzitting, waaronder haar relatief jeugdige leeftijd en het gegeven dat zij zich in een vergevorderd stadium van haar studie bevindt, grond is gelegen een gevangenisstraf van kortere duur op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden is, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
12 [twaalf] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Lub, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D. Koppe,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 april 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(..)