In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1.983,1 gram cocaïne. De verdachte, geboren op een onbekende datum en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op 10 januari 2024 op Schiphol aangehouden. Tijdens de controle van haar bagage werden in twee koffers, die zij had meegenomen, pakketten met cocaïne aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de inhoud van de koffers.
De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte terzijde geschoven, omdat deze niet geloofwaardig waren en niet ondersteund werden door het bewijs. Uit WhatsApp-berichten bleek dat de verdachte op de hoogte was van de risico's van de reis en dat zij contact had over de koffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk cocaïne had ingevoerd en dat er geen omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar jeugdige leeftijd en haar studie.