Op 28 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zitting houdende in Haarlem, uitspraak gedaan in een uitleveringszaak. De rechtbank behandelde het verzoek tot uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Zwitserse autoriteiten, dat was ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, die in uitleveringsdetentie verbleef in het Justitieel Complex te Zaanstad, werd verdacht van diefstal met geweld, afpersing en fraude, zoals vermeld in een arrestatiebevel van 21 januari 2022. Het verzoek tot uitlevering was afkomstig van de Zwitserse autoriteiten en was gedateerd op 8 maart 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek aan de vereisten van de Uitleveringswet voldoet, waaronder de dubbele strafbaarheid van de feiten, die zowel naar het recht van de verzoekende staat als naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante stukken uit het dossier beoordeeld. De officier van justitie concludeerde dat het verzoek tot uitlevering toelaatbaar is, terwijl de raadsvrouw geen inhoudelijk verweer voerde. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen beletselen zijn voor de toelaatbaarheid van de uitlevering en heeft deze verklaard. Tevens is de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen, met een schorsing van de uitvoering van de gevangenisstraffen die door Belgische en Nederlandse autoriteiten zijn opgelegd, tot het moment dat deze eindigen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open, maar er kan wel cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad binnen veertien dagen.