ECLI:NL:RBNHO:2024:6453

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
C/15/349386 / JU RK 24-311 en C/15/349755 / JU RK 24-352
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing met toetsing perspectiefbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [de minderjarige 1], [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen opgroeiden in een onveilige thuissituatie, gekenmerkt door emotionele verwaarlozing en huiselijk geweld. De ouders zijn niet in staat gebleken om de kinderen de noodzakelijke stabiliteit en veiligheid te bieden. De GI heeft herhaaldelijk geprobeerd om de ouders te ondersteunen, maar zonder succes. De rechtbank heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar toegewezen, en de omgang tussen de kinderen en de ouders tijdelijk opgeschort om de kinderen de kans te geven tot rust te komen. De rechtbank heeft ook de regie over de omgang bij de GI gelegd, zodat deze kan onderzoeken hoe en wanneer de omgang op een veilige manier kan worden hervat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het perspectief van de kinderen niet langer bij de ouders ligt, en dat er een veilige en neutrale plek moet worden gevonden waar de kinderen kunnen opgroeien en hun trauma's kunnen verwerken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummers: C/15/349386 / JU RK 24-311 en C/15/349755 / JU RK 24-352
Datum uitspraak: 24 april 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling, een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing, een wijziging en een vaststelling van de verdeling van zorg- en opvoedtaken
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 3] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. R. Shahbazi, kantoorhoudende te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. P.F.M. Deijkers, kantoorhoudende te Hoorn.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing met bijlagen, ontvangen op 21 februari 2024;
  • het verzoekschrift van de GI tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken, met bijlagen, ontvangen op 4 maart 2024;
  • de brief van de GI met bijlagen, ontvangen op 7 maart 2024;
  • de brief van de GI met bijlagen, ontvangen op 17 april 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen, ingediend door mr. R. Shahbazi, namens de moeder, ontvangen op 18 april 2024;
  • de e-mail van de GI met bijlage, ontvangen op 19 april 2024;
  • de pleitnota van de GI, overgelegd op de zitting van 22 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam] , bijgestaan door mr. D.E.M. Boukens;
  • [vertegenwoordiger van de GI] (gezinsvoogd) en [vertegenwoordiger van de GI] (gedragsdeskundige), namens de GI;
  • [gedragsdeskundige] (gedragsdeskundige), namens [verblijfplaats] .
1.3.
De moeder, haar advocaat en [naam] hebben de zitting bijgewoond via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding.
1.4.
Voorafgaand aan de zitting, op 19 april 2024, heeft de voorzitter een gesprek gehad met [de minderjarige 1] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter samengevat wat [de minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.5.
Deze zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige 4] , bij de rechtbank geregistreerd onder nummer C/15/349385 / JU RK 24-310, en het verzoek tot wijziging van de zorg- en opvoedingstaken van [de minderjarige 4] , bij de rechtbank geregistreerd onder het nummer C/15/349757 / JU RK 24-353.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] (hierna ook: de kinderen).
2.2.
Bij beschikking van 21 april 2023 heeft de rechtbank een DNA-onderzoek gelast ter beantwoording van de vraag of de gezaghebbende vader de biologische vader is van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . Uit het DNA-onderzoek is gebleken dat de gezaghebbende vader niet de biologische vader van de kinderen is.
2.3.
Bij beschikking van 28 april 2022 zijn [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 20 april 2023 tot 28 april 2024.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 21 november 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] in een gezinsgerichte voorziening verleend. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van
27 september 2023 tot 28 april 2024.
2.5.
Op grond van voornoemde machtiging verblijven [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] sinds november 2022 bij [verblijfplaats] in [plaats] .
2.6.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 7 april 2023 – onder meer – een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld tussen de moeder en de kinderen. Deze zorgregeling is vervolgens bij beschikking van
27 september 2023 gewijzigd, in die zin dat de kinderen één keer per maand gedurende anderhalf uur omgang met de moeder hebben.
2.7.
Bij verzoekschrift van 30 januari 2023 heeft [naam] de kinderrechter verzocht om bij beschikking een omgangsregeling te bepalen waarbij hij en de minderjarigen viermaal, dan wel driemaal, per week voor de duur van drie uren, dan wel twee uren, omgang hebben. Bij beschikking van 7 april 2023 heeft de kinderrechter overwogen niet op dit verzoek te kunnen beslissen, omdat het een verzoek ex artikel 1:377a BW betreft. Zij heeft daarom de beslissing op het verzoek aangehouden voor de duur van drie weken, in afwachting van berichtgeving van [naam] over de gewenste procesgang. De kinderrechter heeft [naam] daarbij voorgehouden dat hij zijn verzoek kan intrekken of dat de kinderrechter het verzoek kan doorsturen naar de juiste afdeling (familiezaken) van de rechtbank. Op 24 april 2023 heeft [naam] zijn verzoek ingetrokken.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] te verlengen voor de duur van een jaar. Daarnaast verzoekt de GI om een toetsing van het perspectief van de kinderen. Verder verzoekt de GI de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen, in die zin dat de omgang tijdelijk wordt opgeschort zodat de kinderen tot rust kunnen komen, waarbij de GI wordt belast met de regie over de omgang tussen de kinderen en de moeder (en de vader). Ter onderbouwing van de verzoeken heeft de GI het volgende naar voren gebracht.
Over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de uithuisplaatsing
3.2.
[de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] zijn onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst omdat zij opgroeiden in een onveilige thuissituatie waarin sprake was van emotionele verwaarlozing en huiselijk geweld. De moeder is in de afgelopen jaren wisselend geweest in haar keuzes voor beide vaders ( [naam] en [de vader] ), wat heeft gezorgd voor escalerende conflicten en huiselijk geweld waar de kinderen getuige van zijn geweest. De ouders worden in beslag genomen door hun onderlinge strijd en verliezen hierin het belang van de kinderen uit het oog. Dit betekent voor de kinderen dat zij ouders hebben die niet beschikbaar zijn voor hen. Daarbij komt dat DNA onderzoek in juni 2023 heeft aangetoond dat de gezaghebbende vader niet de biologische vader is van de kinderen. Dit is in november 2023 met de kinderen besproken. Dit heeft een grote impact op ze gehad; zij zien de vader immers als hun vader en hebben een emotionele band met hem opgebouwd. De moeder lijkt dit echter niet in te zien. Ze gebruikt de DNA uitslag om de vader de omgang met de kinderen te ontzeggen en probeert [naam] naar voren te schuiven als vader. De relatie tussen de moeder en [naam] verloopt echter ook wisselend. De moeder heeft meermaals aangegeven de relatie te willen verbreken en daar hulp bij gekregen, maar zij zoekt steeds opnieuw contact met [naam] . Daardoor blijven de gewelddadige ruzies plaatsvinden en blijft het patroon van huiselijk geweld in stand.
3.3.
Ondanks de inzet en inspanning van de hulpverlening, de hulpverleningstrajecten die de ouders zelfstandig hebben gevolgd en de betrokkenheid van de GI is het niet gelukt om het patroon van huiselijk geweld te doorbreken. Doordat de focus heeft gelegen op de basale veiligheid van het gezin, is de opvoedondersteuning onvoldoende van de grond gekomen. De kinderen worden daardoor nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd. Hoewel de ouders aangeven dat zij openstaan voor hulp, lukt het niet om afspraken te maken en de hulpverlening aan te gaan. Ook tijdens de contactmomenten met de kinderen lukt het de ouders niet om zich aan de veiligheidsafspraken te houden. De kinderen zijn daardoor opnieuw getuige geweest van geweld. Daarnaast lukt het de ouders onvoldoende om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. De omgangsmomenten zijn daardoor belastend voor de kinderen, wat is terug te zien in hun ontregelde gedrag rondom het contact. Daarbij zijn er onlangs zeer grote zorgen uitgesproken over seksueel overschrijdend gedrag dat is waargenomen bij de kinderen.
3.4.
Op dit moment groeien de kinderen op bij [verblijfplaats] , waar zij de begeleiding, structuur, duidelijkheid en nabijheid krijgen waar zij behoefte aan hebben. Het zorgelijke gedrag dat zij aan het begin van de plaatsing vertoonden is daardoor deels is afgenomen. Er is getracht hulpverlening in te zetten om de kinderen op een veilige en verantwoorde manier terug te plaatsen bij de moeder, maar dit is niet gelukt. De kinderen zijn gebaat bij structuur, rust en duidelijkheid, iets wat hen in de thuissituatie bij de ouders op dit moment niet geboden kan worden. Nu de aanvaardbare termijn ruimschoots is verstreken, heeft de GI besloten dat het perspectief niet langer bij de ouders ligt. De GI heeft zich daarbij gebaseerd op ‘pedagogische opvoedvaardigheden: de veertien punten van goed genoeg opvoederschap’.
3.5.
De komende periode moet duidelijk worden waar de kinderen wel kunnen gaan opgroeien. Gelet op de leeftijd van de kinderen is een gezinssituatie passender dan de groepssetting die [verblijfplaats] biedt. De kinderen moeten opgroeien in een neutrale omgeving met vaste opvoeders waarin zij kunnen toekomen aan hun eigen ontwikkeling. Daarbij is het van belang dat er aandacht is voor de hechting en de trauma’s van de kinderen. De behandeling hiervoor kan pas van start gaan op het moment dat de kinderen op een perspectief biedende plek verblijven die voldoende veiligheid biedt. Er moet een perspectief biedende plek gevonden worden waar rekening wordt gehouden met wat de kinderen hebben meegemaakt en het gedrag dat zij (gaan) laten zien. Voorkomen moet worden dat de kinderen opnieuw moeten verhuizen omdat de plek waar zij naartoe zijn verhuisd, toch niet passend blijkt te zijn. Er wordt een verklarende analyse opgesteld om per kind te kijken welke plek het beste aansluit bij de problematiek. De problematiek van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is zo heftig dat de plekken die tot nu toe door de GI zijn aangeschreven hebben aangegeven dat zij geen passende hulp kunnen bieden.
3.6.
Op de zitting heeft de GI naar voren gebracht dat zij zich ernstig zorgen maakt over de veiligheid van de kinderen als zij bij de ouders opgroeien. De kinderen zijn in het verleden onder de zorg van de ouders consequent blootgesteld aan fysiek geweld en vermoedelijk ook aan seksueel contact tussen de ouders. Daarnaast speelde er een ernstige vorm van emotionele verwaarlozing omdat er niet sensitief en responsief op de kinderen werd gereageerd. Zij werden aan hun lot overgelaten. Als gevolg daarvan zijn de kinderen ernstig beschadigd geraakt. De GI heeft meermaals geprobeerd hulpverlening in te zetten, maar de intrinsieke motivatie tot acceptatie van die hulp ontbreekt bij alle ouders. Daarnaast verloopt de samenwerking met de ouders moeizaam. De ouders hebben jarenlang de kans gekregen om te laten zien dat zij willen veranderen, maar dat is niet gelukt. De onrust in de thuissituatie blijft voortduren. Ook nu de moeder opnieuw in verwachting is blijven er meldingen van huiselijk geweld binnenkomen. De GI concludeert daarom dat het perspectief van de kinderen niet langer bij de ouders ligt.
Over de zorgregeling
3.7.
Al langere tijd wordt vanuit [verblijfplaats] gezien dat de contactmomenten met de ouders veel impact hebben op de kinderen. Voornamelijk in de aanloop naar en na afloop van een contactmoment laten de kinderen zorgelijk en ontregeld gedrag zien. Dit uit zich onder andere in schelden, slaan, schoppen, terugval in zindelijkheid en seksueel overschrijdend gedrag. Dit gedrag lijkt toe te nemen wanneer er contact is geweest met de ouders. Het contact lijkt een trigger voor de kinderen doordat zij worden geconfronteerd met de traumatische gebeurtenissen uit het verleden. Dit zorgt voor onrust en spanningen die alle kinderen op hun eigen manier uiten in hun gedrag. Dit gedrag lijkt steeds heftiger te worden, waardoor hun veiligheid - en die van hun omgeving - in gevaar komt. Zo heeft [de minderjarige 2] rondom de contactmomenten veel angst bij het slapen en is dan nauwelijks benaderbaar. Dit uit zich in schreeuwen, schoppen, het gooien van spullen en het dreigen van de trap te springen. Het lukt de begeleiding op die momenten niet om hem te kalmeren. Ook laten de kinderen seksueel grensoverschrijdend gedrag zien dat te maken lijkt te hebben met het getuige geweest zijn van seksuele handelingen. Dit gedrag neemt toe als er contact is geweest met de ouders.
3.8.
De blootstelling aan de stress en spanningen tijdens de contactmomenten kan ernstig nadeel opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. Het is daarom van groot belang dat de omgang wordt opgeschort, zodat de spanningen hierover afnemen en er ruimte komt voor de ontwikkeling van de kinderen. De GI wil de komende tijd het contact met de ouders evalueren en onderzoeken op welke manier het contact tussen de kinderen en de moeder (en de vader) kan worden vormgegeven en opgebouwd, zonder dat dit voor te veel stress bij de kinderen zorgt. Tot die tijd wil de GI dat de omgang wordt opgeschort. Om maatwerk te kunnen leveren verzoekt de GI de regie voor het vormgeven en opbouwen van het contact bij de GI te leggen.
3.9.
In aanvulling op het verzoekschrift heeft de GI op de zitting naar voren gebracht dat, ondanks de wijziging van de zorgregeling in september 2023, de frequentie van de omgang te hoog was voor de kinderen. Zij hadden elke twee weken omgang met één van de ouders. De tussenliggende periode was te kort om van de omgangsmomenten te herstellen. Deze momenten waren zo ingrijpend voor de kinderen dat zij daarna een terugslag hadden in hun ontwikkeling. De GI heeft daarom in februari 2024 besloten de omgang op te schorten. Dit heeft gezorgd voor meer rust bij de kinderen. De GI acht het in het belang van de kinderen om de zorgregeling tijdelijk stop te zetten en van daaruit te onderzoeken welke omgangsfrequentie wel mogelijk en haalbaar is voor de kinderen. De GI realiseert zich dat het belangrijk is dat er contact is tussen kinderen en hun ouders en benadrukt dan ook dat de intentie is om de contactmomenten weer op te starten. De GI wil de regie over de opbouw van dit contact, zodat dit kan worden afgestemd op de behoeften van de kinderen.

4.Het kindgesprek met [de minderjarige 1]

4.1.
heeft tijdens het gesprek met de voorzitter verteld dat het goed met hem gaat. Hij vindt het leuk op school en heeft het naar zijn zin bij [verblijfplaats] .

5.Het standpunt en tevens zelfstandig verzoek van de moeder

Over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de uithuisplaatsing

5.1.
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, maar wel tegen het verzoek tot de verlenging van de uithuisplaatsing. De moeder is van mening dat de gronden voor de verlenging van de uithuisplaatsing ontbreken. Zij verzoekt daarom primair het verzoek van de GI af te wijzen en subsidiair de uithuisplaatsing van de kinderen met zes maanden te verlengen en het overige aan te houden. De moeder heeft daartoe het volgende naar voren gebracht.
5.2.
Volgens de moeder hoeven er geen zorgen te zijn over onrust en geweld tussen de ouders. Zij hebben al anderhalf jaar geen contact met elkaar. De moeder stelt dat de GI zich te veel richt op de situatie uit het verleden en dat te weinig wordt gekeken naar haar positieve ontwikkelingen van de afgelopen maanden. De moeder herkent de zorgen over de veiligheid in haar thuissituatie niet en begrijpt niet waarom de omgang met de kinderen is stopgezet, zeker omdat de omgangsmomenten – voor zover mogelijk – goed zijn verlopen. De GI heeft deze beslissing niet nader toegelicht. De moeder probeert al drie maanden om een afspraak te maken met de GI om de huidige situatie en de hulpverlening van de moeder te bespreken, maar dit komt niet van de grond. De moeder heeft het vermoeden dat de omgang is stopgezet omdat de moeder heeft [de minderjarige 2] heeft aangesproken op het niet dragen van zijn bril. De moeder heeft eerder aangekaart dat de kinderen er onverzorgd uitzien tijdens de omgang.
Daarnaast wordt volgens de moeder onvoldoende gemotiveerd waarom een lichter alternatief, te weten een thuisplaatsing met intensieve opvoedondersteuning, niet mogelijk is. De moeder kan, in samenwerking met ambulante hulpverlening, leren om nog beter aan te sluiten bij de behoeftes van de kinderen. De moeder is van mening dat deze mogelijkheid onvoldoende is onderzocht. Zij staat volledig open voor de hulpverlening die daarbij nodig wordt geacht.
Over het perspectief
5.3.
De moeder stelt zich op het standpunt dat het perspectief van de kinderen nog niet bepaald kan worden omdat nog onvoldoende is onderzocht of zij bij de moeder kunnen worden teruggeplaatst. Een besluit waarbij het perspectief van de kinderen niet bij de ouders ligt, maar in een pleeggezin, is alleen in uitzonderlijke gevallen toegestaan, nadat frequente en zorgvuldige evaluatie van de mogelijkheden tot thuisplaatsing heeft plaatsgevonden. Daar is in dit geval geen sprake van geweest. Er is voorafgaand aan het perspectiefbesluit geen onderzoek gedaan. De vaststelling dat de moeder niet aan de bodemeisen uit de Pedagogische Opvoedafwegingen bij Uithuisplaatsingen (14 punten van goed genoeg opvoederschap) voldoet, kan volgens de moeder niet worden gekwalificeerd als een situatie waarin de Staat gerechtvaardigd van haar verplichting tot gezinshereniging wordt ontslagen. De moeder doet daarom een zelfstandig verzoek om op grond van artikel 810a lid 2 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) een contra-expertise te laten uitvoeren. Dit verzoek moet in beginsel worden toegewezen als het voldoende concreet en terzake dienend is en het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet. Het criterium “voldoende voorgelicht zijn” is geen rechtsgrond waarop het verzoek kan worden afgewezen (Hoge Raad 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:575).
De moeder stelt zich op het standpunt dat er een onderzoek moet worden uitgevoerd door een deskundige van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) of een soortgelijke onderzoeksinstelling. Deze onderzoeken zijn veel omvattender dan een beoordelingsboog die door twee personen op subjectieve en beschrijvende wijze wordt ingevuld en voldoet daarmee aan de eisen van het EHRM. Het belang van het uitvoeren van dit onderzoek prevaleert volgens de moeder boven de eventuele belasting van de kinderen door de onderzoeken. De belasting van het onderzoek is maar tijdelijk, terwijl de uiteindelijke zeer ingrijpende beslissing over het perspectief voor een veel langere periode in grote mate invloed heeft. De aanvaardbare termijn staat hieraan niet in de weg.
5.4.
In aanvulling op het verweerschrift is op de zitting door en namens de moeder benadrukt dat het opvoedbesluit te vroeg is genomen en het proces daartoe oneerlijk is verlopen. Het valt de moeder op dat het slechter gaat met de kinderen sinds zij uit huis zijn geplaatst; thuis sliepen ze goed en waren ze zindelijk. Ook de zorgen over het seksueel overschrijdend gedrag herkent de moeder niet. De moeder voelt zich niet gehoord door de GI. De situatie is veranderd, maar dat wordt niet gezien door de GI. De moeder en [naam] hebben een stabiele relatie en zij volgen de adviezen van de GGZ en de reclassering op. Het lukt niet om daarover met de GI in gesprek te gaan. De moeder begrijpt dat de kinderen niet van het ene op het andere moment naar huis kunnen, maar vindt dat een NIFP-onderzoek of een gezinsopname moet worden ingezet voordat een besluit over het perspectief kan worden genomen. Als daarna wordt besloten dat de kinderen niet bij de ouders kunnen wonen, kan de moeder zich daarbij neerleggen.

6.Het standpunt van de vader

6.1.
Mr. Deijkers heeft naar voren gebracht dat de vader het jammer vindt dat de omgang met de kinderen is stopgezet. De vader vindt het opzienbarend dat de omgangsmomenten zo’n grote impact op de kinderen hebben, zeker omdat de momenten onder begeleiding plaatsvinden. Hij hoopt dat de omgang zo snel mogelijk kan worden hervat als de kinderen daar klaar voor zijn. De mededeling dat de vader niet de biologische vader van de kinderen is, is hard bij de kinderen aangekomen. De vader vraagt zich af of het niet beter was geweest om de kinderen pas te informeren als zij wat meer stabiliteit hebben.

7.De beslissing

7.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De rechtbank zal daarom de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarigen verlengen voor de duur van een jaar. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
7.2.
De kinderen zijn al vanaf jonge leeftijd onder toezicht gesteld en al eerder uit huis geplaatst vanwege ernstige zorgen over de veiligheid van hun thuissituatie. De kinderen zijn getuige en mogelijk ook slachtoffer geweest van de spanningen en agressieve ruzies tussen de moeder, de vader en [naam] . De belangen en behoeften van de kinderen zijn ondergeschikt gemaakt aan die van de volwassenen om hen heen, waardoor zij opgroeiden in een onveilige situatie waarin zij verwaarloosd werden. In de afgelopen jaren heeft de GI geprobeerd het patroon van huiselijk geweld te doorbreken en opvoedondersteuning in te zetten, zodat kon worden toegewerkt naar een terugplaatsing bij de ouders. Dit is echter niet gelukt. Door hun persoonlijke problematiek en beperkte leerbaarheid lukt het geen van de ouders om in het belang van de kinderen te handelen en patronen de doorbreken. De ouders zijn daardoor niet in staat gebleken om de kinderen de veilige, stabiele en voorspelbare thuissituatie te bieden die zij nodig hebben om te herstellen van wat zij hebben meegemaakt. De kinderen worden daarentegen tijdens de omgangsmomenten nog steeds blootgesteld aan geweld, stress en spanning tussen de ouders, waardoor hun ontwikkeling in gevaar komt.
7.3.
Uit de 14 punten van goed genoeg ouderschap, ingevuld door de GI en gedragsdeskundige [gedragsdeskundige] die sinds november 2022 bij de kinderen betrokken is, blijkt dat over bijna alle 14 punten al langere tijd zorgen bestaan. Zo wordt vanuit het begeleide contact tussen de ouders en de kinderen waargenomen dat het de moeder onvoldoende lukt om de kinderen veiligheid te bieden en bij hen aan te sluiten. De moeder en [naam] kunnen tijdens de bezoeken verbaal agressief zijn naar elkaar, waardoor de kinderen worden belast met de onderlinge spanningen en volwassen problematiek. Ook blijven er, ondanks de gemaakte veiligheidsafspraken, zorgelijke en escalerende situaties ontstaan tussen de moeder en de vaders waarbij de politie en Veilig Thuis betrokken worden. Alleen al van november 2023 tot december 2023 zijn er acht meldingen van huiselijk geweld bij de politie gemaakt, zo blijkt uit de 14 punten van goed genoeg ouderschap. Nadat de politie de moeder en [naam] uit elkaar haalt, blijft de moeder terugkeren naar [naam] . Het patroon van escalaties en geweld blijft zich daardoor herhalen. Het lukt de ouders onvoldoende om hierin de belangen van de kinderen voorop te stellen. Daarbij lijken de ouders zich onvoldoende te realiseren welke impact hun beslissingen kunnen hebben. Zo heeft de moeder meermaals aangegeven dat zij terug wil verhuizen naar Brabant, omdat zij zich niet veilig voelt in haar woning in verband met de bedreigingen van de vader. De moeder lijkt niet te beseffen welke gevolgen nog een verhuizing heeft voor de kinderen; zij zijn immers in korte tijd al verschillende keren van woonplaats gewisseld.
7.4.
Ook blijkt uit de 14 punten van goed genoeg ouderschap dat de moeder lange tijd geweigerd heeft om informatie te verschaffen over het leven van de kinderen vóór de betrokkenheid van deze GI en de eerder ingezette hulpverlening. Zo is lang onbekend gebleven dat voor [de minderjarige 1] lang geleden al traumabehandeling is geadviseerd. Het verkrijgen van een verhaal over het verloop van hun leven is nog belangrijker geworden nu in juli 2023 bekend is geworden dat de vader niet hun biologische vader is. Lange tijd is gewacht op informatie van de moeder om dit aan de hand van een levensverhaal aan de kinderen te vertellen, maar de moeder vertelt niet meer dan dat de biologische vader dood is en dringt erop aan dat [naam] gezag moet krijgen omdat hij de vaderfiguur is. Uiteindelijk heeft de hulpverlening besloten toch aan de kinderen te vertellen dat [de vader] niet hun biologische vader is. Dit heeft bij de kinderen voor een grote schok gezorgd, wat was terug te zien in hun gedrag.
7.5.
De ouders lijken onvoldoende in te zien hoe beschadigd de kinderen zijn en wat zij nodig hebben om zich te kunnen ontwikkelen. Zo hebben de oudste twee een forse spraak/taalachterstand. Als dit met de moeder wordt besproken, lijkt ze dit te bagatelliseren. Ook is er sprake van zindelijkheidsproblematiek bij de kinderen als zij worden blootgesteld aan spanning en stress. De ouders geven aan dit deels te herkennen, maar denken ook dat dit te maken heeft met de verhuizing naar het gezinshuis. Zij lijken onvoldoende in te zien welk aandeel zij zelf in de problematiek van de kinderen hebben. Ook lukt het de moeder niet altijd om haar gedrag adequaat af te stemmen op de kinderen. De omgangsbegeleiding is nodig om haar daarin te sturen. Verder wordt in de 14 punten van goed genoeg ouderschap besproken dat er zorgen zijn over het gedrag dat de kinderen laten zien. De kinderen schelden veel, zijn fysiek naar elkaar en praten over seks. Zij lijken dit te kopiëren vanuit hun thuissituatie. Bij navraag bij de vader of hij dit gedrag herkent, geeft hij aan dat de kinderen mogelijk aanwezig zijn geweest tijdens seksuele handelingen tussen hem en de moeder. Daarnaast zijn er signalen dat er porno werd gekeken in aanwezigheid van de kinderen. De rechtbank acht dit zeer zorgelijk.
7.6.
De moeder stelt dat de verzoeken en het perspectiefbesluit zijn gebaseerd op oude informatie en vinden dat er te weinig wordt gekeken naar de positieve ontwikkelingen die zij de afgelopen periode heeft doorgemaakt. Zij geeft aan dat zij een stabiele relatie met [naam] heeft en dat er geen incidenten meer hebben plaatsgevonden. Uit het verslag van [verblijfplaats] blijkt echter dat de moeder na het omgangsmoment van 29 januari 2024 nog heeft aangegeven dat de relatie tussen haar en [naam] over is. Daarnaast blijkt uit de overgelegde politiemeldingen dat er ook het afgelopen half jaar incidenten in de thuissituatie bij de moeder zijn geweest waarbij de politie betrokken is geraakt. Daarbij zijn er aanwijzingen dat de moeder en [de vader] contact met elkaar hebben, ondanks hun contactverbod. Doordat de onrust in de thuissituatie blijft voortduren, komt de noodzakelijke hulpverlening voor zowel de ouders als de kinderen moeilijk van de grond. Deze hulp heeft alleen kans van slagen als er rust is in de thuissituatie. Daarbij komt dat het de moeder onvoldoende lukt om de afspraken met de hulpverlening na te komen, waardoor niet aan haar persoonlijke problematiek kan worden gewerkt. Dit maakt dat er niet kan worden toegewerkt naar een thuisplaatsing.
Contra-expertise
7.7.
De moeder verzoekt de rechtbank om een onafhankelijk deskundige onderzoek op grond van artikel 810a, tweede lid, Rv te gelasten. De rechtbank overweegt dat zij op grond van dit wetsartikel op verzoek van een ouder een deskundige kan benoemen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
7.8.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van de kinderen zich verzet tegen een ander onderzoek naar hun opgroeiperspectief. Dit soort onderzoeken zijn belastend, en in het bijzonder voor deze kinderen. Zij zullen dan opnieuw in relatie tot hun ouders geobserveerd moeten worden en in dat kader geconfronteerd worden met nieuwe gezichten, terwijl zij al uitgebreid zijn geobserveerd door de gedragsdeskundige van [verblijfplaats] . Uit het dossier en de behandeling op de zitting blijkt dat de kinderen een terugslag in hun ontwikkeling laten zien na de huidige, beperkte omgangsregeling met hun ouders. Een nieuw onderzoek zou inhouden dat de omgang doorgang moet blijven vinden om de interactie tussen de ouders en de kinderen te kunnen observeren. De rechtbank is van oordeel dat de kinderen, gelet op alles wat zij hebben meegemaakt, gebaat zijn bij rust. Daarbij komt dat de kinderen pas kunnen starten met hun (trauma-)behandeling als zij op een perspectiefbiedende plek verblijven en weten dat zij daar kunnen opgroeien. De rechtbank acht het daarom van belang dat de kinderen daar zo snel mogelijk duidelijkheid over krijgen.
7.9.
De rechtbank is van oordeel dat de 14 punten van goed genoeg ouderschap voldoende weergeven waarom de kinderen niet meer bij de ouders kunnen wonen. Deze punten zijn opgesteld door professionals die al langere tijd bij het gezin betrokken zijn. Nader (NIFP-)onderzoek laten verrichten acht de rechtbank niet in het belang van de kinderen, zeker gelet op de aard en de duur van een dergelijk onderzoek. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de moeder om een contra-expertise te gelasten op grond van artikel 810a, tweede lid, Rv af.
Conclusie
7.10.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:20231148) volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter te beoordeling kan worden voorgelegd. In dat arrest heeft de Hoge Raad echter ook overwogen dat de rechter een perspectiefbesluit wel zal moeten beoordelen indien dit noodzakelijk is in verband met beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van de minderjarige. Dat is in dit geval aan de orde bij de beoordeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen.
7.11.
De rechtbank onderschrijft de visie van de GI dat de kinderen niet meer bij een van de ouders zullen opgroeien. Het zogeheten perspectiefbesluit van de GI is op een zorgvuldige manier tot stand gekomen, begrijpelijk en voldoende gemotiveerd. De kinderen wonen nu al bijna twee jaar niet meer thuis, maar bij [verblijfplaats] . Daar krijgen zij de rust, duidelijkheid en voorspelbaarheid waar zij behoefte aan hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanvaardbare termijn waarbinnen duidelijk moet zijn waar het perspectief van de kinderen ligt, verstreken. De GI heeft de ouders voldoende mogelijkheden gegeven om stabiliteit en veiligheid in hun thuissituatie te creëren en aan zichzelf te werken, maar dit is niet gelukt. Ook de ingezette hulpverlening heeft voor onvoldoende verbetering in de thuissituatie kunnen zorgen. Ondanks de tips en begeleiding die ouders tijdens de omgangsmomenten hebben gekregen, lukt het onvoldoende om aan te sluiten bij de kinderen. Bovendien blijven er onrustige en spanningsvolle momenten tijdens de omgang plaatsvinden, waardoor de kinderen steeds opnieuw worden getriggerd in hun trauma’s uit het verleden. Uit de meest recente omgangsverslagen en politiemeldingen maakt de rechtbank op dat de relatie en de thuissituatie nog altijd niet stabiel is.
7.12.
De rechtbank acht het evenals de GI en de betrokken gedragsdeskundigen van belang dat de kinderen opgroeien op een veilige en neutrale plek waar zij kunnen verwerken wat zij hebben meegemaakt. Om te kunnen starten met de noodzakelijke behandeling, is rust en stabiliteit nodig. Dit kan hen in de thuissituatie bij de ouders niet worden geboden. Het is belangrijk dat de kinderen weten waar zij wel kunnen opgroeien, zodat de verwerking van alles wat er is gebeurd van start kan gaan. De komende periode moet de GI onderzoeken welke plek daarvoor het meest passend is. Voorkomen moet worden dat de kinderen opnieuw worden geconfronteerd met een afwijzing en moeten wisselen van woonplek, omdat de woonplek toch niet de zorg kan bieden die de kinderen nodig hebben. Om dit goed te onderzoeken, is tijd nodig.
7.13.
De rechtbank ziet mede gelet op het voorgaande geen aanleiding om de duur van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te bekorten, zoals door de moeder is verzocht.
De zorgregeling
7.14.
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het BW kan de rechtbank op verzoek van de GI een zorgregeling of omgangsregeling vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd, geldt deze zorgregeling als een regeling als bedoeld in artikel 1:253a, tweede lid onder a, BW.
7.15.
Ter zitting heeft de GI verduidelijkt dat het verzoek tot wijziging van de zorgregeling beide ouders betreft, dat wil zeggen moeder en [de vader] . Omdat de geldende afspraken over de omgang tussen de vader ( [de vader] ) en de kinderen nog niet eerder bij beschikking zijn vastgelegd, vat de rechtbank het verzoek van de GI met betrekking tot [de vader] op als een verzoek tot vaststelling van een zorgregeling.
7.16.
Het is de rechtbank duidelijk geworden dat de omgangsmomenten met de ouders belastend zijn voor de kinderen. Tijdens die momenten hebben zich gewelddadige situaties tussen de moeder en [naam] voorgedaan in het bijzijn van de kinderen. Dit heeft er in augustus 2023 voor gezorgd dat de omgang tijdelijk is stopgezet. Vervolgens zijn er veiligheidsafspraken opgesteld om de omgang te kunnen hervatten. Ook is de frequentie van de omgang in september 2023 teruggebracht naar één keer per maand. Dit heeft echter niet voor meer rust bij de kinderen gezorgd. [verblijfplaats] heeft gezien dat de kinderen rond de contactmomenten onrustig zijn en een terugval in hun gedrag en ontwikkeling laten zien. De oudste kinderen zijn na het laatste bezoek van de vader in januari 2024 extreem angstig teruggekomen, welk gedrag na het bezoek van de moeder nog verder is toegenomen. De kinderen uiten sinds deze bezoeken grote angst om ontvoerd te worden. Het lukt de ouders ondanks de gemaakte afspraken onvoldoende om tijdens de contactmomenten bij de behoeften van de kinderen aan te sluiten en hen niet te belasten met de onderlinge spanningen en volwassen problematiek. Verder lijkt het contact met de ouders een trigger voor de kinderen doordat zij worden geconfronteerd met de traumatische gebeurtenissen uit het verleden. Dit zorgt voor onrust en spanningen die alle kinderen op hun eigen manier uiten in hun gedrag. Dit gedrag lijkt steeds heftiger te worden, waardoor hun veiligheid en die van hun omgeving in gevaar komt. De GI heeft daarom besloten de omgang tijdelijk stil te leggen. Op de zitting is duidelijk geworden dat dit voor meer rust bij de kinderen zorgt.
7.17.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het in het belang van de kinderen om de zorgregeling met hun moeder te wijzigen, in die zin dat de omgang wordt opgeschort zodat de kinderen tot rust kunnen komen. Met betrekking tot de vader wordt er een zorgregeling vastgesteld, in die zin dat er geen omgang wordt vastgelegd.
7.18.
De rechtbank vindt het belangrijk dat de omgang wordt hervat, zodra dat in het belang van de kinderen wordt geacht. Ondanks dat de kinderen niet meer bij de ouders wonen, is het belangrijk dat de ouders toch een rol in het leven van de kinderen kunnen blijven spelen. Daarom moet onderzocht worden welke manier en frequentie van de omgang wel passend en haalbaar voor de kinderen is. Om ervoor te zorgen dat de GI de mogelijke hervatting en opbouw van de omgang kan afstemmen op de belangen en mogelijkheden van de kinderen, legt de rechtbank de regie daarover bij de GI.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
-
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
voor de duur van een jaar, tot uiterlijk 28 april 2025;
8.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen:
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
-
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
voor de duur van een jaar, in een accommodatie zorgaanbieder, tot uiterlijk 28 april 2025;
8.3.
wijzigt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, voor het laatst gewijzigd bij voornoemde beschikking van 27 september 2023, in die zin dat de omgang tussen voornoemde minderjarigen en de moeder tijdelijk wordt opgeschort, zodat de kinderen tot rust kunnen komen en de GI wordt belast met de regie over de hervatting en invulling van de omgang;
8.4.
stelt een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast tussen voornoemde minderjarigen en de vader, in die zin dat er tijdelijk geen omgang plaatsvindt en de GI wordt belast met de regie over de hervatting en invulling van de omgang;
8.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.C. Oosterbroek, mr. E.G. van Roest en mr. M.M. Cuypers, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024, in aanwezigheid van mr. L. Jense als griffier.
De schriftelijke uitwerking van de beslissing is vastgesteld op 16 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.