ECLI:NL:RBNHO:2024:6542

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 4428
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over tegemoetkoming specifieke zorgkosten en hoorplicht

In deze zaak heeft eiser, geboren in 1967 en niet gehuwd in 2017, beroep ingesteld tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Breda, die een beschikking Tegemoetkoming Specifieke Zorgkosten (TSZ-beschikking) had gegeven. De beschikking, gedateerd 6 april 2022, stelde de tegemoetkoming vast op € 2.473. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de inspecteur handhaafde deze bij uitspraak op bezwaar. Eiser stelde dat de beschikking onjuist was en dat hij recht had op een hogere tegemoetkoming, mede vanwege hogere vervoers- en dieetkosten. De rechtbank oordeelde dat de juistheid van de aanslag inkomstenbelasting voor 2017 niet ter beoordeling voorlag, aangezien deze onherroepelijk was geworden. De rechtbank concludeerde dat de berekening van de tegemoetkoming correct was en dat er geen onzorgvuldig handelen van de zijde van de inspecteur was aangetoond. Eiser had ook aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat deze termijn niet was overschreden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. H. de Jong op 16 mei 2024.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4428

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.M.E. Schreinemacher),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Breda, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een beschikking Tegemoetkoming Specifieke Zorgkosten (hierna: TSZ-beschikking) gegeven.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2024 te Haarlem. Eiser is verschenen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is geboren in 1967 en gedurende het jaar 2017 is hij niet gehuwd en heeft hij geen fiscaal partner.
2. Voor de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) heeft eiser voor het jaar 2017 een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, aangegeven van € 1.379, dat bestaat uit loon uit vroegere dienstbetrekking van € 15.136 en een aftrek specifieke zorgkosten van € 13.757. De aanslag IB/PVV voor 2017 is gedagtekend 18 januari 2022 en is conform de aangifte berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.379, een algemene heffingskorting van € 2.254, een jonggehandicaptenkorting van € 722 en een totaal aan toegepaste heffingskortingen van € 503. Verder is een bedrag aan te verrekenen loonheffingen vermeld van € 2.529 en een te ontvangen of te verrekenen bedrag van eveneens € 2.529.
3. Bij de onderhavige beschikking, die is gedagtekend 6 april 2022, heeft verweerder de tegemoetkoming specifieke zorgkosten (hierna: de tegemoetkoming) vastgesteld op € 2.473. De beschikking bevat de volgende berekening:
“Verzamelinkomen van uzelf € 1.379
In aanmerking genomen specifieke zorgkosten € 13.757
Gecombineerde inkomensheffing (A) € 503
Gecombineerde heffingskortingen (B) € 2.976
Berekende gecombineerde inkomensheffing
zonder de specifieke zorgkosten (C) € 5.532
De tegemoetkoming is gelijk aan B min A € 2.473”
4. Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt op 17 mei 2022. Per brief van 1 juni 2022 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen, maar dat eiser nog door verweerder kon worden gehoord. Op 21 juli 2022 heeft tussen partijen een telefonisch onderhoud plaatsgevonden.

Geschil5. In geschil is de juistheid en rechtmatigheid van de beschikking en of verweerder terecht heeft afgezien van het horen van eiser. Verder maakt eiser aanspraak op vergoeding van materiële en immateriële schade. Voor de standpunten en conclusies van partijen wordt verwezen naar de stukken.

Beoordeling van het geschil
6. Een tegemoetkoming specifieke zorgkosten wordt toegekend op grond van het Besluit tegemoetkoming specifieke zorgkosten (besluit van 31 mei 2010, Stb 2010, 261, hierna: het Besluit TSZ).
7. Artikel 2, eerste, tweede, en derde lid, van het Besluit TSZ luidt als volgt:
“1. De belastingplichtige bij wie bij de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting over een kalenderjaar uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking zijn genomen, heeft aanspraak op een tegemoetkoming indien de gecombineerde inkomensheffing over dat kalenderjaar lager is dan de gecombineerde heffingskorting over dat kalenderjaar.
2. Voor de berekening van de tegemoetkoming wordt verstaan onder:
a.
factor A:de gecombineerde inkomensheffing over het kalenderjaar
b.
factor B:de gecombineerde heffingskorting over het kalenderjaar;
c.
factor C:de gecombineerde inkomensheffing over het kalenderjaar, indien bij de berekening daarvan de uitgaven voor specifieke zorgkosten niet in aanmerking zouden zijn genomen, met dien verstande dat de overige onderdelen van de persoonsgebonden aftrek hierbij op een gelijk bedrag worden gesteld als in aanmerking genomen bij de factor A.
3. Indien factor C kleiner is dan factor B, is de tegemoetkoming gelijk aan het verschil tussen
factor C en factor A. In andere gevallen is de tegemoetkoming gelijk aan het verschil tussen factor B en factor A.”
8. Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit TSZ wordt een tegemoetkoming bij beschikking vastgesteld en op grond van het derde lid van dit artikel gebeurt dat binnen zes maanden na het tijdstip waarop de aanslag IB/PVV van de belanghebbende onherroepelijk is geworden.
9. Zoals vermeld in punt 2 is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 gedagtekend 18 januari 2022. Deze aanslag is zes weken later, dus op 1 maart 2022, onherroepelijk komen vast te staan, aangezien daartegen geen rechtsmiddelen zijn ingesteld. De onderhavige beschikking is gedagtekend 6 april 2022 en is dus conform artikel 3, derde lid, van het Besluit TSZ binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de aanslag vastgesteld.
10. Ter zitting heeft eiser onder meer aangevoerd dat rekening had moeten worden gehouden met aanzienlijk hogere vervoerskosten en met hogere dieetkosten. De rechtbank overweegt dat eiser hiermee pleit voor een hogere aftrek specifieke zorgkosten bij de bepaling van het belastbare inkomen uit werk en woning in de aanslag IB/PVV 2017. De juistheid van de aanslag IB/PVV 2017 kan in deze procedure echter niet aan de orde komen, omdat niet de aanslag IB/PVV 2017, maar de TSZ-beschikking ter beoordeling voorligt. De aanslag IB/PVV 2017 staat inmiddels onherroepelijk vast. Het bedrag van de tegemoetkoming is vastgesteld volgens de daartoe strekkende bepalingen van artikel 2 van het Besluit TSZ. Bij de berekening van de tegemoetkoming is verweerder uitgegaan van de voor het jaar 2017 vastgestelde en onherroepelijk geworden aanslag IB/PVV 2017. Dat de berekening van de tegemoetkoming in zoverre op enig punt onjuist is, is gesteld noch gebleken.
11. Voor wat betreft de overige beroepsgronden van eiser overweegt de rechtbank dat uit de stukken en uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd niet naar voren is gekomen dat bij het vaststellen van de beschikking of het doen van uitspraak op het bezwaar tegen de beschikking sprake is geweest van enig doen of nalaten van verweerder dat zou moeten worden aangemerkt als onzorgvuldig handelen. Ter zitting heeft eiser onder meer aangevoerd dat de tegemoetkoming niet is uitbetaald en dat teruggaven loonheffingen zouden zijn verrekend met nog te betalen motorrijtuigenbelasting. De rechtbank overweegt dat verrekening van terug te geven loonheffingen met nog te betalen motorrijtuigenbelasting – wat daar verder ook van zij – niet in enig verband staat met de juistheid of rechtmatigheid van de onderhavige TSZbeschikking. Tegenover de stelling van eiser dat de tegemoetkoming niet is uitbetaald heeft verweerder ter zitting overigens verklaard dat dit wel gebeurd is en ook heeft hij verklaard dat de tegemoetkoming niet is verrekend met openstaande belastingschulden. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring van verweerder. Dat eiser door onzorgvuldig handelen van verweerder materiële schade zou hebben geleden acht de rechtbank niet aannemelijk geworden.
12. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij alsnog door verweerder wil worden gehoord. Tot de gedingstukken behoort een aantekening van verweerder naar aanleiding van het in punt 4 genoemde telefoongesprek van 21 juli 2022. Daarin is vermeld dat eiser de door verweerder gegeven toelichting op het recht op een tegemoetkoming voldoende vond. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder daaruit opmaken dat eiser niet verder gehoord wilde worden. Evenwel overweegt de rechtbank nog het volgende.
Ook als verweerder ondanks de tijdens het telefoongesprek gewekte indruk nog wel gehouden was eiser te horen, ziet de rechtbank geen aanleiding de zaak terug te wijzen naar verweerder. In het geval eiser door het schenden van de hoorplicht niet is benadeeld kan op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht de uitspraak op bezwaar in stand worden gelaten. Er zijn voor wat betreft de TSZ-beschikking geen feiten in geschil die tot een andere uitkomst dan hiervoor overwogen zouden kunnen leiden. Uit hetgeen eiser ter zitting heeft aangevoerd, is ook niets naar voren gekomen dat zou moeten leiden tot het oordeel dat de onderhavige beschikking op enig punt onjuist is of op onjuiste of onbehoorlijke wijze tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser door de (veronderstelde) schending van de hoorplicht dan ook niet benadeeld. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat het horen behoort plaats te vinden in aanwezigheid van een externe deskundige. Deze opvatting van eiser vindt geen steun in het recht. Uit al het voorgaande concludeert de rechtbank dat terugwijzing van de zaak en het alsnog houden van een hoorgesprek niets kan bijdragen aan de beslechting van het onderhavige geschil. De rechtbank zal de zaak daarom niet terugwijzen naar verweerder.
13. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
14. Eiser heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade. Kennelijk doelt eiser daarmee op immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt dat daarvoor aanleiding is als de rechtbank niet binnen twee jaar na het indienen van het bezwaarschrift uitspraak doet. Het bezwaarschrift is bij verweerder ontvangen op 17 mei 2022 en de rechtbank doet uitspraak op 16 mei 2024. De redelijke termijn is daarmee niet overschreden en voor een vergoeding van immateriële schade is geen aanleiding.
Proceskosten
15. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Jong, rechter, in aanwezigheid van
H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.