ECLI:NL:RBNHO:2024:6893

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
10874736 \ CV EXPL 24-114
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betaling en verrekening in huurovereenkomst

In deze zaak vordert Deka Gemakswinkels B.V. (hierna: Deka) (terug)betaling van € 6.722,33 van de gedaagden, die gezamenlijk zijn vertegenwoordigd door twee vennoten. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen op basis van onverschuldigde betaling. Deka had een bedrag van € 6.722,35 onterecht dubbel betaald aan de gedaagden, die een huurovereenkomst hadden gesloten met Dreef Beheer B.V. voor een bedrijfsruimte. De gedaagden voerden aan dat zij een verrekenbare vordering op Deka hadden, maar de kantonrechter oordeelde dat Deka het bestaan en de gegrondheid van deze vordering gemotiveerd had betwist. Bovendien was er een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin finale kwijting was opgenomen, waardoor Deka mocht aannemen dat er geen verdere verplichtingen meer bestonden. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagden het bedrag van € 6.722,33 aan Deka dienden terug te betalen, en dat Deka ook recht had op buitengerechtelijke incassokosten van € 711,10. De totale vordering van Deka, inclusief proceskosten, werd vastgesteld op € 7.433,43. De gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van dit bedrag, met wettelijke rente vanaf de datum van de onverschuldigde betaling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10874736 \ CV EXPL 24-114 (PA)
Uitspraakdatum: 10 juli 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Deka Gemakswinkels B.V.
gevestigd te Velsen-Noord
eiseres
verder te noemen: Deka
gemachtigde: mr. R.A.M. Schram
tegen

1.[gedaagde 1]

gevestigd te [plaats 1]
2.
[gedaagde 2], vennoot van sub 1
3.
[gedaagde 3], vennoot van sub 1
beiden wonende te [plaats 1]
gedaagden
verder gezamenlijk te noemen: [gedaagden]
gedaagde sub 1 vertegenwoordigd door gedaagde sub 2 en gedaagde sub 3
De zaak in het kort
In deze zaak vordert Deka (terug)betaling van € 6.722,33. De kantonrechter wijst de vordering toe omdat sprake is van onverschuldigde betaling. Het beroep van [gedaagden] op verrekening gaat niet op omdat Deka het bestaan en/of de gegrondheid van de vordering van [gedaagden] gemotiveerd heeft betwist. De kantonrechter kan daarom niet op eenvoudige wijze vaststellen dat het verweer van [gedaagden] dat zij een verrekenbare vordering heeft gegrond is. Bovendien hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Met het tekenen van de vaststellingsovereenkomst mocht Deka er op grond van de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen finale kwijting van uitgaan dat er, behoudens de in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken, geen verdere verplichtingen jegens [gedaagden] meer zouden bestaan.

1.Het procesverloop

1.1.
Deka heeft bij dagvaarding van 22 december 2023 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] heeft mondeling en schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 12 juni 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagden] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Dreef Beheer B.V. (hierna: Dreef) heeft met [gedaagden] een huurovereenkomst gesloten ten aanzien van de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats 2] . In het gehuurde werd een [gedaagden] winkel geëxploiteerd.
2.2.
Op 5 mei 2022 hebben Dreef en [gedaagden] een beëindigingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) gesloten met betrekking tot het gehuurde. Partijen hebben onder meer afgesproken dat de huurovereenkomst eindigt per 30 juni 2022 en dat [gedaagden] het gehuurde om niet mag blijven gebruiken tot de ontruiming. Daarnaast zal er een beëindigingsvergoeding worden betaald van € 30.000,00 nadat het gehuurde bezemschoon is opgeleverd, met achterlating van de inventaris, maar zonder gebreken. Verder hebben partijen afgesproken dat Dreef de courante voorraad van [gedaagden] op de ontruimingsdatum tegen inkoopwaarde zal overnemen. Tot slot zijn partijen finale kwijting overeengekomen.
2.3.
Bij ontruiming van het gehuurde heeft een telling van de courante voorraad plaatsgevonden. [gedaagden] heeft een totaaloverzicht gemaakt van alle productgroepen van de voorraad, waarin het aantal stuks en de prijs is vastgelegd. Aan de hand van het totaaloverzicht heeft [gedaagden] Deka een factuur verzonden d.d. 16 juli 2023 voor een totaalbedrag van € 56.090,86. Deka heeft de factuur betaald.
2.4.
Op 25 juli 2023 heeft Deka contact opgenomen met [gedaagden] . Er bleek een dubbeltelling in de optelsom van de kosten van de productgroep “kantoor” te zitten van € 6.722,35. [gedaagden] heeft op verzoek van Deka de berekening nagekeken en bevestigd dat de kantoorartikelen dubbel zijn geteld. Deka heeft een factuur d.d. 27 juli 2023 van € 6.722,35 aan [gedaagden] verzonden. [gedaagden] heeft de factuur niet betaald.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Deka vordert dat de kantonrechter [gedaagden] veroordeelt tot betaling van € 6.722,33.
3.2.
Deka legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij € 6.722,35 onverschuldigd aan [gedaagden] heeft betaald. [gedaagden] bleek immers per abuis in de optelsom de kosten van de productgroep ‘kantoor’ dubbel te hebben opgeteld. [gedaagden] dient het bedrag daarom terug te betalen. Deka maakt daarnaast aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten van € 711,10 en de wettelijke handelsrente.
3.3.
[gedaagden] betwist de vordering. Zij erkent dat Deka per abuis het bedrag van € 6.722,35 tweemaal heeft betaald. [gedaagden] voert echter aan dat zij een vordering op Deka heeft en dat zij de dubbele betaling daarmee heeft verrekend. [gedaagden] stelt dat zij na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst een nadere afspraak heeft gemaakt met de heer [naam] van Deka (hierna: [naam] ). Volgens [gedaagden] zou zij betaald moeten worden voor onder meer het kassasysteem, het alarmsysteem en warmtepompen.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil is of [gedaagden] het bedrag van € 6.722,33 aan Deka dient (terug) te betalen. De kantonrechter oordeelt dat dit zo is. Dat oordeel wordt als volgt toegelicht.
4.2.
[gedaagden] erkent dat een dubbeltelling heeft plaatsgevonden en dat Deka ten onrechte een bedrag van € 6.722,35 tweemaal heeft betaald. In beginsel dient [gedaagden] het bedrag van
€ 6.722,35 aan Deka terug te betalen.
4.3.
[gedaagden] voert echter aan dat zij een vordering op Deka heeft en dat zij de dubbele betaling daarmee heeft verrekend. [gedaagden] stelt namelijk dat zij met [naam] een nadere afspraak heeft gemaakt, inhoudende dat Deka een bedrag aan [gedaagden] zou betalen vanwege de overname van het interieur. [gedaagden] heeft daartoe aan Deka een factuur d.d. 7 oktober 2023 van € 6.722,35 verzonden.
4.4.
Beoordeeld dient te worden of [gedaagden] zich terecht beroept op verrekening van het teveel betaalde bedrag met een nog openstaande factuur van haar aan Deka. De kantonrechter oordeelt dat Deka het bestaan en/of de gegrondheid van die factuur gemotiveerd heeft betwist. Dit maakt dat de kantonrechter niet op eenvoudige wijze kan vaststellen dat het verweer van [gedaagden] dat zij een verrekenbare vordering heeft gegrond is. [1] Daarom zal aan dit beroep op verrekening voorbij gegaan worden.
4.5.
Bovendien geldt het volgende. Het gaat hier om een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Een vaststellingsovereenkomst is naar zijn aard bedoeld om een einde te maken aan een geschil, verschil van inzicht en/of onduidelijkheid tussen partijen en eenduidig de rechtsverhouding tussen partijen te regelen. Naar het oordeel van de kantonrechter is de tekst van artikel 2.6. van de vaststellingsovereenkomst duidelijk: de inventaris zal worden achtergelaten in het gehuurde. Er is nergens een voorbehoud gemaakt wat betreft een eventuele betaling vanwege de overname van de inventaris. Met het tekenen van de vaststellingsovereenkomst mocht Deka er op grond van de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen finale kwijting van uitgaan dat er, behoudens de in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken, geen verdere verplichtingen jegens [gedaagden] meer zouden bestaan. De stelling van [gedaagden] dat zij na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst een nadere afspraak heeft gemaakt met [naam] heeft [gedaagden] niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling van [gedaagden] dat [naam] akkoord is gegaan met het toezenden van een inventarislijst is, mede gelet op de gegeven toelichting door Deka, daarvoor onvoldoende; daaruit kan geen wilsovereenstemming worden verbonden. Gelet op het voorgaande zal de vordering worden afgewezen.
4.6.
De conclusie van het bovenstaande is dat Deka een bedrag van € 6.722,35 onverschuldigd aan [gedaagden] heeft betaald. De kantonrechter wijst echter een bedrag van
€ 6.722,33 toe, omdat Deka zelf in het petitum van de dagvaarding heeft verzocht om [gedaagden] te veroordelen tot betaling van dat bedrag.
4.7.
Omdat de vordering niet is gegrond op een handelsovereenkomst maar op onverschuldigde betaling zal niet de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, maar de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW worden toegewezen.
4.8.
Deka vordert verder een bedrag van € 711,10 aan buitengerechtelijke incassokosten. Omdat [gedaagden] niet tijdig tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde bedrag is overgegaan, heeft Deka haar vordering terecht uit handen gegeven. Deka heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De door Deka gemaakte kosten om haar vordering betaald te krijgen komen dan ook voor rekening van [gedaagden] . Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten is in overeenstemming met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten bepaalde tarief dat geacht wordt redelijk te zijn en wordt daarom toegewezen.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
6.722,33
- buitengerechtelijke incassokosten
711,10
+
totaal
7.433,43
- betalingen
0,00
-/-
Totaal
7.433,43
4.10.
[gedaagden] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Deka worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,57
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.472,57
4.11.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan Deka te betalen een bedrag van € 7.433,43, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 6.722,33, met ingang van 27 juli 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.472,57, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie artikel 6:136 BW.