ECLI:NL:RBNHO:2024:6994

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
10778595 \ CV EXPL 23-7140
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming bemiddelingsovereenkomst en geschil over commissiepercentage

In deze zaak heeft eiser, een arbeidsbemiddelaar, een vordering ingesteld tegen Stichting Rebel Support (SRS) wegens het niet nakomen van een bemiddelingsovereenkomst. Eiser stelt dat SRS een commissie van 30% van het bruto jaarsalaris van kandidaten aan hem verschuldigd is, terwijl SRS betwist dat er een dergelijke overeenkomst is gesloten. De zaak begon met een dagvaarding op 20 oktober 2023, gevolgd door een zitting op 5 juni 2024. Eiser heeft verschillende facturen gestuurd, waarvan SRS er enkele heeft voldaan, maar de laatste factuur, die een boete betrof, is niet betaald. Eiser heeft deze boeteclausule gebaseerd op zijn algemene voorwaarden, maar SRS heeft deze voorwaarden betwist. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de overeengekomen commissie van 30%. De rechter heeft de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10778595 \ CV EXPL 23-7140
Uitspraakdatum: 10 juli 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser], handelend onder de naam
[bedrijf]
wonende te [plaats]
eiser
hierna: [eiser]
procederend in persoon
tegen
de stichting
Stichting Rebel Support
gevestigd te Rotterdam
gedaagde
hierna: SRS
procederend bij monde van [betrokkene], hoofd financiële administratie

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 20 oktober 2023 een vordering tegen SRS ingesteld. SRS heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 5 juni 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is actief als arbeidsbemiddelaar.
2.2.
SRS levert
backoffice-ondersteuning aan het adviesbureau RebelGroup.
2.3.
Op 15 september 2022 vond een e-mailwisseling tussen [eiser] en een medewerker van SRS plaats. Hierin stond, voor zover relevant, het volgende:
[eiser]:
‘Voor elke kandidaat, geïntroduceerd door [[eiser]] en waar [SRS] een arbeidsrelatie mee aangaat, betaald [SRS] een fee aan [[eiser]] van 30% van het bruto jaarsalaris (inclusief vakantiegeld) van de kandidaat. De introductie van kandidaten door [bedrijf] valt onder de algemene voorwaarden van [bedrijf] (zie attachment).’Medewerker SRS:
‘Hierbij de bevestiging voor akkoord op de onderstaande voorwaarden’.
2.4.
Bij deze e-mail heeft [eiser] zijn algemene voorwaarden meegestuurd. Dit exemplaar van de algemene voorwaarden bevat geen boeteclausule.
2.5.
[eiser] is met SRS een bemiddelingsovereenkomst aangegaan. Op de bemiddelingsovereenkomst zijn de meegezonden algemene voorwaarden van [eiser] van toepassing verklaard.
2.6.
[eiser] heeft twee kandidaten voorgedragen voor een functie als financieel medewerker (hierna: kandidaat 1 en kandidaat 2). SRS is met deze kandidaten een arbeidsovereenkomst aangegaan.
2.7.
Op 10 oktober en 9 december 2022 heeft [eiser] facturen gestuurd aan SRS (hierna: factuur 1 en 2). Factuur 1 en 2 betreffen een commissie voor [eiser] ter hoogte van 25 procent van het bruto jaarsalaris van de aangedragen kandidaten. Deze facturen zijn door SRS voldaan.
2.8.
Op 15 februari 2023 heeft [eiser] nog een factuur gestuurd (hierna: factuur 3). Deze factuur betreft een boete van € 18.763,00 omdat SRS [eiser] te laat zou hebben geïnformeerd over het aangaan van een dienstbetrekking met kandidaat 2.
2.9.
In de begeleidende e-mail bij factuur 3 schrijft [eiser] dat hij hiermee een boeteclausule uitoefent die is opgenomen in zijn algemene voorwaarden. Bij deze e-mail is een exemplaar van de algemene voorwaarden van [eiser] bijgevoegd die wel een boeteclausule bevat. SRS heeft geweigerd factuur 3 te betalen.
2.10.
Op 24 februari 2023 heeft [eiser] een vierde factuur gestuurd voor een bedrag van
€ 6.684,10 (hierna: factuur 4). Deze factuur bestaat uit drie onderdelen:
-Het verschil tussen 30 en 25 procent van het bruto jaarsalaris van kandidaat 1;
- Het verschil tussen 30 en 25 procent van het bruto jaarsalaris van kandidaat 2;
- Een correctie van de vergoeding over het jaarsalaris van kandidaat 2 omdat het werkelijke salaris hoger was dan op factuur 2 stond vermeld.
2.11.
SRS heeft factuur 4 ook niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat SRS, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 7.865,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de dag na het maken van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
- De proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] stelt dat SRS de bemiddelingsovereenkomst niet is nagekomen omdat zij factuur 4 niet heeft voldaan. Volgens [eiser] is SRS met hem overeengekomen dat SRS bij het aannemen van kandidaat 1 en 2, een bedrag ter hoogte van 30 procent van het bruto jaarsalaris van die kandidaten aan [eiser] verschuldigd is.
3.3.
De kantonrechter begrijpt de vordering van [eiser] zo dat deze bestaat uit het openstaande bedrag van factuur 4, de handelsrente over dit bedrag vanaf de dag volgend op de uiterste betalingsdatum tot de dag van de dagvaarding en de buitengerechtelijke incassokosten.
3.4.
SRS betwist dat zij een commissie ter hoogte van 30 procent is overeengekomen.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] verwijst ter onderbouwing van zijn vordering naar de e-mailwisseling van 15 september 2022. Hij stelt dat hierdoor een schriftelijke overeenkomst tot stand is gekomen met een commissie ter hoogte van 30 procent van het bruto jaarsalaris van kandidaat 1 en 2.
4.2.
SRS betwist dat zij een commissie ter hoogte van 30 procent is overeengekomen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij, voorafgaand aan het aannemen van kandidaat 1 en 2, telefonisch een commissie ter hoogte van 25 procent met [eiser] heeft afgesproken. Ter zitting heeft de heer [betrokkene] verklaard dit persoonlijk met [eiser] te zijn overeengekomen. Volgens SRS blijkt dit ook uit factuur 1 en 2. Dit blijkt niet alleen uit het daarin vermelde bedrag, maar ook uit de omschrijving. Hierin wordt een commissie van 25 procent vermeld. Daarnaast is een commissie van 23 tot 25 procent gebruikelijk bij andere bemiddelingsbureaus. Ten slotte heeft [eiser] factuur 4 pas bij SRS ingediend toen er al sprake was van een hoogoplopend conflict over factuur 3. Factuur 3 is nog niet ingetrokken en hangt SRS dus nog boven het hoofd. Ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe, heeft [eiser] nooit helder onderbouwd wat de grondslag van beide facturen is, aldus SRS.
4.3.
[eiser] weerspreekt het betoog van SRS dat er een mondelinge overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. De e-mailwisseling vormt de overeenkomst. Hij heeft twee keer een fout gemaakt in de facturatie. De discussies over de algemene voorwaarden en de overeengekomen commissie staan los van elkaar. Hij heeft factuur 3 inmiddels ingetrokken, maar heeft daar geen bevestiging van naar SRS gestuurd, aldus [eiser].
4.4.
De kantonrechter oordeelt dat het betoog van SRS slaagt. Gelet op de gemotiveerde betwisting door SRS, heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat er een commissie ter hoogte van 30 procent is overeengekomen. Het betoog van [eiser] dat de discussies over de toepasselijke algemene voorwaarden en het overeengekomen percentage aan commissie los van elkaar staan, kan de kantonrechter niet volgen. Vast staat immers dat zowel factuur 3 als factuur 4 zien op dezelfde rechtsverhouding, namelijk de commissie voor het aannemen van kandidaat 2. Daarbij heeft [eiser] factuur 4 pas ingediend nadat er een conflict was ontstaan tussen partijen over factuur 3. Dat [eiser] eerst ter zitting heeft aangevoerd de factuur over de boeteclausule in te trekken, maakt dit niet anders. De vordering zal daarom worden afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor SRS worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten.
5.3.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter