In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 7 augustus 2024 een vonnis gewezen in een geschil tussen een vrouw en een man die eerder een geregistreerd partnerschap hadden. De vrouw vorderde dat de man zou meewerken aan de verkoop van hun gezamenlijke woning, terwijl de man in reconventie vorderde dat de vrouw zou meewerken aan de toedeling van de woning aan hem. De rechtbank oordeelde dat de vrouw recht had op medewerking van de man bij de verkoop van de woning, omdat de man niet in staat was gebleken om de woning aan zich toe te delen binnen de afgesproken termijn. De man had herhaaldelijk aangegeven dat hij bezig was met het regelen van de benodigde financiering, maar was daar niet in geslaagd. De rechtbank wees de vordering van de vrouw toe en legde een dwangsom op aan de man voor het geval hij niet zou meewerken aan de verkoop. De vordering van de man in reconventie werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de vrouw niet langer kon worden verplicht om te wachten op de man om de woning aan zich toe te delen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.