ECLI:NL:RBNHO:2024:7045

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
16 juli 2024
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag, veroordeling zware mishandeling na geweldsincident op golfbaan

Op 16 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 7 oktober 2023 op de golfbaan in Dirkshorn, waar de verdachte, onder invloed van alcohol, in een ruzie betrokken raakte met het slachtoffer. Tijdens deze ruzie heeft de verdachte het slachtoffer, [benadeelde], geduwd, waardoor zij viel, en vervolgens tweemaal tegen het hoofd geschopt. De officier van justitie vorderde een bewezenverklaring van de poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op de dood had gecreëerd. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag.

Echter, de rechtbank kwam wel tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan [benadeelde], die onder andere gebroken jukbeenderen en een gebroken neus had opgelopen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden vast, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een alcoholverbod. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een vordering had ingediend voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/261291-23 (P)
Uitspraakdatum: 16 juli 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 juli 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R Giuseppini, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. Peeters, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 7 oktober 2023 te Dirkshorn, gemeente Schagen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde] tegen de grond heeft getrapt en/of gegooid en/of geduwd en/of (vervolgens) (toen die [benadeelde] op de grond lag) meerdere malen, althans eenmaal met kracht en/of geschoeide voet tegen het hoofd en/of een of meer ander(e) de(e)l(en) van het lichaam heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 7 oktober 2023 te Dirkshorn, gemeente Schagen aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken jukbeenderen en/of (op meerdere plaatsen) gebroken neus en/of gebroken tanden, heeft toegebracht door die [benadeelde] tegen de grond te trappen en/of gooien en/of duwen en/of (vervolgens) (toen die [benadeelde] op de grond lag) meerdere malen, althans eenmaal met kracht en/of geschoeide voet tegen het hoofd en/of een of meer ander(e) de(e)l(en) van het lichaam te trappen en/of schoppen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, in die zin dat de verdachte, door tweemaal met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer te trappen, de tweede keer terwijl zij bewusteloos op de grond lag, voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een poging tot doodslag, omdat er geen sprake is geweest van opzet op de dood, ook niet in voorwaardelijke zin.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
Op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken stelt de rechtbank het volgende vast.
Op zaterdag 7 oktober 2023 zijn de verdachte en zijn vriendin aanwezig op de golfbaan van Golfbaan Dirkshorn in Dirkshorn. Rond 22.30 uur gaan de verdachte en zijn vriendin naar buiten naar de parkeerplaats. De verdachte is onder invloed van alcohol. Er ontstaat een ruzie tussen hem en zijn vriendin. Een medewerker van de golfclub, [getuige] (hierna: [getuige]), komt hierop naar buiten. De verdachte krijgt ruzie met [getuige]. Vervolgens komt het slachtoffer [benadeelde] (hierna: [benadeelde]) naar buiten en voegt zich bij de verdachte en [getuige]. Zij krijgt een duw van de verdachte en valt op de grond. Zij komt overeind door eerst op handen en voeten te zitten en vervolgens op haar billen. De verdachte geeft haar dan een trap tegen het hoofd. Na deze trap ligt [benadeelde] op de grond met gespreide armen, kennelijk buiten bewustzijn. De verdachte geeft haar nogmaals een trap tegen het hoofd.
Vrijspraak primair
Het hele incident is vastgelegd op camerabeelden. De politie heeft deze beelden in een proces-verbaal beschreven; de beelden zijn toegevoegd aan het dossier en ter zitting bekeken. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag dan wel zware mishandeling van aangeefster [benadeelde].
Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, een poging tot doodslag, is van belang of de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde]. Van vol opzet – willens en wetens handelen dat gericht is op de dood – is geen sprake, zoals ook door de officier van justitie en de verdediging betoogd. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer zou komen te overlijden en deze kans ook bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Onder bepaalde omstandigheden kan het schoppen tegen het hoofd de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Daarvoor is onder andere van belang de aard en intensiteit van het schoppen, de plaats waar het slachtoffer op het hoofd is geraakt en wat voor soort schoenen de verdachte aan had.
Op basis van de beelden stelt de rechtbank vast dat de verdachte [benadeelde] heeft geduwd toen zij voor hem stond. Zij is daardoor op de grond gevallen. Terwijl zij op de grond zit, schopt de verdachte vervolgens met geschoeide voet tegen haar hoofd. De rechtbank heeft op de camerabeelden gezien dat de verdachte daarbij zijn rechterschoen verloor. De rechtbank kan op basis van de camerabeelden niet vaststellen dat hij die schoen weer aantrekt voordat hij het slachtoffer voor de tweede keer schopt. Te zien is dat hij een lichtgevend voorwerp bij [benadeelde] opraapt en in zijn broek stopt. De verdachte loopt vervolgens om [benadeelde] heen. [benadeelde] ligt op de grond buiten bewustzijn als de verdachte haar wederom tegen het hoofd schopt, ditmaal kennelijk dus, gelet op het voorgaande, met ongeschoeide voet. Bij deze schop merkt de verbalisant, die de camerabeelden beschrijft, op dat de verdachte een rustige indruk maakt, zonder drukke en opgefokte bewegingen. Ondanks de vaststelling dat de verdachte [benadeelde] tweemaal tegen het hoofd heeft geschopt en dit geweld heftig is geweest, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat door dit schoppen een aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan. De rechtbank kan namelijk op basis van de beelden of anderszins op basis van het dossier niet vaststellen met welke kracht de verdachte [benadeelde] heeft geschopt. Op grond van de beelden en de rest van het dossier kan evenmin worden vastgesteld dat [benadeelde] is geraakt op een plek die direct levensbedreigend zou kunnen zijn. Dat kan ook niet worden afgeleid uit (de aard van) het letsel, hoe ernstig het ook overkomt, dat na het incident bij haar is geconstateerd. Zij was na het incident ook vrij snel weer bij bewustzijn en kon ook een gesprek voeren met de politie.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet kan vaststellen dat het schoppen tegen het hoofd van [benadeelde] door de verdachte heeft plaatsgevonden op een zodanige wijze en onder zodanige omstandigheden dat daardoor de aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat [benadeelde] als gevolg daarvan kon komen te overlijden. De conclusie moet daarom zijn dat het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van [benadeelde] niet bewezen kan worden. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewezenverklaring subsidiair
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling van [benadeelde] op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen. De verdachte heeft tegen het hoofd van het slachtoffer geschopt, waardoor zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 7 oktober 2023 te Dirkshorn, gemeente Schagen aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken jukbeenderen en (op meerdere plaatsen) gebroken neus en een gebroken tand, heeft toegebracht door die [benadeelde] tegen de grond te duwen en vervolgens toen die [benadeelde] op de grond lag meerdere malen, althans eenmaal met kracht en (geschoeide) voet tegen het hoofd te trappen en/of schoppen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij een bewezenverklaring van het primaire feit gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot veertig maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar. Aan dit voorwaardelijk deel dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, zoals door de reclassering is geadviseerd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij is een first offender. Hij heeft nimmer in detentie gezeten. De verdachte heeft hulp gezocht in detentie en probeert onder ogen te komen wat hij heeft gedaan. Hij heeft veel spijt van het gebeuren. De verdediging heeft gelet hierop bepleit om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich op 7 oktober 2023 schuldig gemaakt aan het plegen van een zeer heftig geweldsfeit, namelijk een zware mishandeling. De verdachte was onder invloed van alcohol. De verdachte heeft [benadeelde] geduwd, waardoor zij op de grond viel. Terwijl zij probeerde overeind te komen, gaf hij haar een schop tegen het hoofd. Zij raakte buiten bewustzijn. Daarna gaf hij haar opnieuw een schop tegen het hoofd.
De impact van het geweld op [benadeelde] was en is nog steeds heel groot. [benadeelde] heeft verwondingen aan haar gezicht opgelopen, bestaande uit botbreuken aan beide oogkassen, beide jukbenen, de neusbijholtes, de neus en het neustussenschot en een deel van een tand is afgebroken. Naast het fysieke leed ondervindt [benadeelde] ook ernstige mentale gevolgen van dit geweld. [benadeelde] heeft op de zitting toegelicht dat het geweld een diepe indruk op haar heeft gemaakt en dat zij nog steeds kampt met gevoelens van angst en onveiligheid en spanningen door concentratie- en slaapproblemen. Het feit heeft bovendien niet alleen bij [benadeelde] voor gevoelens van angst en onveiligheid gezorgd, maar ook bij degenen die bij het incident aanwezig waren en de samenleving in het algemeen.
Strafblad
De rechtbank betrekt in haar oordeel ook het strafblad van de verdachte van 22 april 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. De rechtbank zal het strafblad van de verdachte dan ook niet in zijn nadeel meewegen. Uit dit strafblad blijkt dat hij in de tussentijd is veroordeeld voor een verkeersfeit, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van [reclasseringswerker], reclasseringswerkster bij de Reclassering Nederland van 21 december 2023. Uit dat rapport blijkt dat geen sprake is van een delictpatroon. Criminogene factoren zijn het middelengebruik en het psychosociaal functioneren. In de periode van het tenlastegelegde zou sprake zijn geweest van aan depressie gerelateerde klachten, waarvoor hij oxazepam slikt, echter naar eigen zeggen niet op de dag van het tenlastegelegde. Hij had zich in maart 2023 aangemeld bij de GGZ. Deze hebben hem verwezen naar een praktijk waar hij voor zijn aanhouding enkele gesprekken had gevoerd.
Er lijkt sprake van stabiliteit op de overige leefgebieden. De verdachte staat open voor reclasseringsbegeleiding en toont zich gemotiveerd voor gedragsverandering. Het risico op recidive wordt geschat op laag. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht, een ambulante behandeling, een alcoholverbod, een contactverbod en een locatieverbod.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank komt, anders dan de officier van justitie, niet tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij zal mede om die reden een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting voor zware mishandeling in aanmerking. Voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is het oriëntatiepunt in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. De rechtbank ziet in de aard en ernst van het geweld reden om een hogere straf op te leggen dan het oriëntatiepunt. De rechtbank weegt daarbij mee dat de verdachte op de bewuste avond veel alcohol had gedronken, terwijl hij wist dat zijn mentale gezondheid onder druk stond en zich in verband daarmee behoorde te realiseren dat het drinken van alcohol voor hem in die periode extra risico’s zou kunnen opleveren.
Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden. De rechtbank ziet aanleiding om een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van twee jaar. Deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf vormt een stok achter de deur om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen en maakt het stellen van bijzondere voorwaarden mogelijk. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geformuleerd door de reclassering.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De vordering
De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 17.139,66 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De vordering ziet wat betreft de materiële schade op kosten en inkomstenverlies. De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- eigen risico 2023 € 775,86
- niet-vergoede zorgkosten (tandartskosten) € 807,37
- litteken crème € 20,95
- niet-vergoede kosten psychische behandelingen € 596,93
- pro forma schadepost: toekomstige behandelingen € 1.500,00
- informatieverstrekking psycholoog € 91,78
- ziekenhuisdaggeldvergoeding € 70,00
- reiskosten, € 449,82
- beschadigd t-shirt € 89,95
- beschadigde ring (reparatiekosten) € 350,00
- gederfde inkomsten: misgelopen promotie € 2.387,00
De benadeelde partij heeft verzocht haar voor wat betreft de toekomstige schade (pro forma schadepost) niet-ontvankelijk te verklaren.
Verder stelt de benadeelde partij dat sprake is van immateriële schade ten bedrage van
€ 10.000.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de reeds geleden materiële schade toe te wijzen, met uitzondering van de pro forma schadepost.
Daarnaast heeft zij verzocht de gevorderde immateriële schade toe te wijzen.
Ten aanzien van het toe te kennen bedrag heeft zij verzocht deze te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de post pro forma schadepost af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsvrouw heeft verder verzocht om de hoogte van de gevorderde immateriële schade te matigen dan wel een deel daarvan niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst de gevorderde materiële schade toe tot een bedrag van € 5.639,66. Deze schade vloeit rechtstreeks voort uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft de post “pro forma schadepost” niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende is onderbouwd en rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit, gelet op de toelichting daarop op de zitting en de stukken in het dossier. Er is sprake van lichamelijk letsel en een aantasting van de persoon op een andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank vindt een bedrag van € 8.000,00 billijk is als vergoeding voor de geleden immateriële schade gelet op de aard van het letsel, de omstandigheden waaronder het is toegebracht en de fysieke en psychische gevolgen van dat letsel. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de bedragen die Nederlandse rechters in min of meer vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen als vergoeding voor immateriële schade. De vordering zal dan ook tot het genoemde bedrag van € 8.000,00 worden toegewezen en voor het overige worden afgewezen.
Toewijsbaar bedragDe rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 13.639,66, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 63, 302 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie)maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
Meldplicht bij reclassering
De verdachte meldt zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering op het adres Drechterwaard 102, 1824 DX Alkmaar. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
De verdachte laat zich behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Alcoholverbod
De verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Contactverbod
De verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met mevrouw [benadeelde], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving hiervan.
Locatieverbod (zonder elektronische monitoring)
De verdachte bevindt zich niet bij de golfbaan Dirkshorn (Groenvelderweg 3 1746 EE Dirkshorn), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving hiervan.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 13.639,66, bestaande uit € 5.639,66 als vergoeding voor de materiële en € 8.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige (post ‘pro forma schadepost’) niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst het meerdere door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan immateriële schade te weten € 2.000,- af.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 13.639,66, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 103 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. S. van Excel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.E. Lee,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 juli 2024.