8.1Nabestaanden van [slachtoffer 2]
De vader, de moeder, twee broers en zeven zusters van het overleden slachtoffer [slachtoffer 2] hebben – door tussenkomst van mr. N. Hoogenboom, advocaat te Amsterdam, als hun gemachtigde – schadevergoeding gevorderd van de verdachte.
De gemachtigde heeft de vorderingen ter terechtzitting mondeling toegelicht.
De gestelde schade betreft onder meer affectieschade en shockschade.
De rechtbank stelt voorop dat zij zich realiseert dat de gewelddadige dood van [slachtoffer 2] zeer ingrijpende gevolgen heeft voor de levens van de nabestaanden. Het is dan ook begrijpelijk dat de nabestaanden vorderingen tot vergoeding van geleden schade hebben ingediend. De rechtbank benadrukt dat zij bij de beoordeling van de vorderingen gebonden is aan de regels die hiervoor gelden in het burgerlijk recht.
Vooropstelling met betrekking tot affectieschade
Op 1 januari 2019 is de Wet affectieschade en verplaatste schade in werking getreden. Sinds die inwerkingtreding biedt artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in lid 3 en 4 een wettelijke grondslag voor vergoeding van immateriële schade die naasten van het slachtoffer lijden in de vorm van affectieschade als gevolg van het overlijden van het slachtoffer. De vergoeding kan door een naaste worden gevorderd van een ander die aansprakelijk is voor een gebeurtenis als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Om pijnlijke discussies in de rechtszaal over de intensiteit van het leed en de hoogte van bedragen zo veel mogelijk te voorkomen, heeft de wetgever gekozen voor een stelsel met per algemene maatregel van bestuur vast te stellen gefixeerde bedragen voor elk van de categorieën van naasten die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen.
De wet noemt een beperkte (limitatief opgesomde) kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen, met daarnaast een mogelijkheid tot toekenning aan anderen op grond van de hardheidsclausule van lid 4 sub g van artikel 6:108 BW. Die beperkte kring van personen omvat onder meer de ouders van de overledene. In het Besluit vergoeding affectieschade (hierna: het besluit) zijn bedragen vastgesteld voor elk van de categorieën van naasten die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen.
Vooropstelling met betrekking tot shockschade
Met betrekking tot de shockschade stelt de rechtbank voorop dat dit begrip inhoudt dat vergoeding van immateriële schade als gevolg van aantasting in de persoon op andere wijze (artikel 6:106, aanhef en onder b BW) kan plaatsvinden in het geval dat door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit ernstig geestelijk letsel is voortgevloeid, dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit dient doorgaans te blijken uit een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog. Daarbij is niet vereist dat in die rapportage een diagnose wordt gesteld van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (vader van [slachtoffer 2])
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 53.996,95 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De materiële schade betreft de kosten voor een herdenkingsreis naar Somalië (€ 3.996,95) en toekomstige medische (reis-)kosten (€ 5.000,-). De benadeelde partij stelt dat de kosten van de herdenkingsreis kunnen worden geschaard onder de kosten in verband met de lijkbezorging als genoemd in artikel 6:108, lid 2 BW. De gemachtigde heeft toegelicht dat de post van de toekomstige medische (reis-)kosten nu niet-ontvankelijk verklaard kan worden, maar reeds is opgevoerd met het oog op een mogelijk hoger beroep.
De immateriële schade betreft affectieschade (€ 20.000,-) en shockschade (€ 30.000,-). Met betrekking tot de shockschade heeft de gemachtigde toegelicht dat deze op dit moment niet objectiveerbaar kan worden vastgesteld, maar dat deze post reeds nu is opgevoerd met het oog op een mogelijk hoger beroep. De benadeelde partij gaat ervan uit dat de rechtbank dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 23.996,95 (materiële schade + affectieschade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk verklaard, primair gelet op het beroep op noodweer(-exces). Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat uit niets blijkt dat de reis naar Somalië verband hield met een herdenking.
De rechtbank komt tot de slotsom dat kosten voor een herdenkingsreis naar Somalië niet gebracht kunnen worden onder de kosten als bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW (‘de kosten van lijkbezorging’). De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot de post van toekomstige medische (reis-)kosten is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden, reeds omdat niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij deze schade zal lijden ten gevolge van het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Datzelfde geldt – mutatis mutandis – voor de post van (toekomstige) shockschade.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als vader van de overledene tot de kring van gerechtigden behoort die volgens artikel 6:108, lid 4 BW aanspraak kunnen maken op de vergoeding van affectieschade. Het gevorderde bedrag van € 20.000,- is in overeenstemming met het besluit en zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: doodslag)] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (moeder van [slachtoffer 2])
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 64.505,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De materiële schade betreft kosten in verband met de lijkbezorging van € 9.505,- (€ 7.105,- aan grafrechten en overige kosten en € 2.400,- kosten grafsteen) en toekomstige medische (reis-)kosten (€ 5.000,-). De gemachtigde heeft toegelicht dat de post van de toekomstige medische (reis-)kosten reeds is opgevoerd met het oog op een mogelijk hoger beroep, maar nu niet-ontvankelijk verklaard kan worden.
De immateriële schade betreft affectieschade (€ 20.000,-) en shockschade (€ 30.000,-). Met betrekking tot de shockschade heeft de gemachtigde toegelicht dat deze op dit moment niet objectiveerbaar kan worden vastgesteld, maar dat deze post reeds nu is opgevoerd met het oog op een mogelijk hoger beroep. De benadeelde partij gaat ervan uit dat de rechtbank dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 29.505,- (materiële schade + affectieschade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk verklaard, primair gelet op het beroep op noodweer(-exces). Subsidiair heeft de verdediging erop gewezen dat veel Somaliërs in Nederland zijn aangesloten bij een stichting voor Islamitische uitvaartzorg, maar dat onbekend is of uit hoofde van een eventuele verzekering van de benadeelde partij een uitkering is ontvangen hiervoor.
De gemachtigde heeft in tweede termijn meegedeeld dat de benadeelde partij niet voor uitvaartkosten verzekerd was.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade in verband met de lijkbezorging (€ 7.105,- aan grafrechten en overige kosten en € 2.400,- kosten grafsteen) rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
Met betrekking tot de post van toekomstige medische (reis-)kosten is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden, reeds omdat niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij deze schade zal lijden ten gevolge van het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Datzelfde geldt – mutatis mutandis – voor de post van (toekomstige) shockschade.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gevorderde affectieschade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit en dat deze gelet op de onderbouwing daarvan toewijsbaar is. De benadeelde partij behoort als moeder van de overledene tot de kring van gerechtigden die volgens artikel 6:108, lid 4 van het Burgerlijk Wetboek aanspraak kunnen maken op de vergoeding van affectieschade. Het gevorderde bedrag van € 20.000,- is in overeenstemming met het besluit en zal worden toegewezen.
Samengevat wordt de vordering toegewezen tot een bedrag van € 29.505,- (€ 7.105,- + € 2.400,- + € 20.000,-).
Het wegens materiële schade toe te wijzen bedrag van in totaal € 9.505,- zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2022 (datum betaling) tot aan de dag der algehele voldoening.
Het wegens affectieschade toe te wijzen bedrag van € 20.000,- zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: doodslag)] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] (broer van [slachtoffer 2])
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 67.500,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De materiële schade betreft toekomstige medische (reis-)kosten tot een bedrag van € 5.000,-. De gemachtigde heeft toegelicht dat de post van de toekomstige medische (reis-)kosten reeds is opgevoerd met het oog op een mogelijk hoger beroep, maar nu niet-ontvankelijk verklaard kan worden.
De immateriële schade betreft shockschade (€ 45.000,-) en affectieschade (€ 17.500,-).
De shockschade heeft de benadeelde partij onderbouwd met een schrijven van de huisarts. Wat betreft de affectieschade heeft de benadeelde partij de rechtbank verzocht te anticiperen op nieuwe wetgeving en de benadeelde partij als broer van de overledene een vergoeding toe te kennen. Subsidiair heeft de benadeelde partij de rechtbank, met een beroep op de hardheidsclausule van artikel 6:108 lid 4 onder g BW, verzocht om vergoeding van affectieschade toe te kennen aan de benadeelde partij als met de overledene samenwonende broer met wie hij een nauwe band had.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het wegens shockschade gevorderde bedrag van € 45.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het Openbaar Ministerie ziet gelet op de huidige stand van de jurisprudentie geen ruimte om de benadeelde partij als niet met de overledene samenwonende broer te ontvangen in de vordering tot vergoeding van affectieschade.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk verklaard primair gelet op het beroep op noodweer(-exces). Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering met betrekking tot de shockschade niet is onderbouwd met een verklaring van een deskundige. Verder heeft de raadsman erop gewezen dat broers en zussen (nog) niet behoren tot de beperkte kring van gerechtigden die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat er sprake is geweest van eigen schuld aan de kant van zowel de benadeelde partij als het overleden slachtoffer.
De rechtbank is met betrekking tot de post van toekomstige medische (reis-)kosten van oordeel dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden, reeds omdat niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij deze schade zal lijden ten gevolge van het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Zoals vooropgesteld, is de aanspraak op vergoeding van affectieschade beperkt tot een vaste kring van gerechtigden. Broers en zusters behoren daar niet toe. De rechtbank acht geen termen aanwezig om, zoals verzocht, vooruit te lopen op een mogelijke wijziging van de wet op dit punt.
In artikel 6:108, vierde lid, sub g BW is opgenomen dat in uitzonderlijke gevallen een recht op vergoeding kan worden toegekend aan personen die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoren. Wil een broer van het slachtoffer aanspraak kunnen maken op affectieschade, dan moet de 'normale' broer/broer-verhouding worden overstegen. Daarbij kan gedacht worden aan broers en zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen.
Uit de toelichting op de vordering kan worden opgemaakt dat de benadeelde partij een hechte band had met zijn overleden broer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij echter onvoldoende onderbouwd dat sprake is van zodanig uitzonderlijke omstandigheden dat de benadeelde partij zich met succes kan beroepen op de hardheidsclausule. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook met betrekking tot de affectieschade niet-ontvankelijk moeten verklaren.
In aansluiting op hetgeen hiervoor over shockschade is voorop gesteld overweegt de rechtbank dat onweersproken is dat de benadeelde partij van dichtbij heeft gezien hoe zijn broer [slachtoffer 2] door de verdachte met een groot mes in de buik is gestoken, met een gruwelijke, fatale wond als gevolg. De benadeelde heeft samen met anderen vergeefs geprobeerd de naar buiten puilende buikinhoud terug te duwen. Het ligt voor de hand dat deze confrontatie bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok heeft veroorzaakt. Uit de bij de vordering overgelegde brief van de huisarts blijkt dat de benadeelde partij wegens klachten die passen bij een posttraumatische stressstoornis (PTSS) is verwezen naar de specialistische GGZ. Daarmee is de gestelde shockschade naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij een vergoeding toekomt voor de shockschade.
Van eigen schuld is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, noch aan de kant van de benadeelde partij, noch aan de kant van het overleden slachtoffer. De rechtbank verwijst daartoe naar hetgeen hiervoor is overwogen in het kader van de verwerping van het beroep op noodweer(-exces).
De rechtbank acht een bedrag van € 25.000,- redelijk en zal dit toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal in het resterende deel van de vordering tot vergoeding van de shockschade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: doodslag)] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Vorderingen van overige nabestaanden
De zusters van het slachtoffer [slachtoffer 2], (te weten: [benadeelde 4], [benadeelde 5], [benadeelde 6], [benadeelde 7], [benadeelde 8], [benadeelde 9] en [benadeelde 10]), alsmede de broer van het slachtoffer, [benadeelde 11]), hebben ieder een vordering tegen de verdachte ingediend tot vergoeding van materiële en immateriële schade.
De materiële schade betreft telkens toekomstige medische (reis-)kosten tot een bedrag van € 5.000,-. De gemachtigde heeft toegelicht dat deze post reeds nu is opgevoerd met het oog op een mogelijk hoger beroep.
De immateriële schade betreft telkens affectieschade (€ 17.500,-).
Wat betreft de affectieschade hebben de benadeelde partijen de rechtbank verzocht te anticiperen op nieuwe wetgeving en de benadeelde partij als broer dan wel zuster van de overledene vergoeding toe te kennen. Subsidiair hebben de benadeelde partijen de rechtbank, met een beroep op de hardheidsclausule van artikel 6:108 lid 4 onder g BW, verzocht om in ieder geval vergoeding van affectieschade toe te kennen aan de broer en zusters van de overledene die met hem samenwoonden en een nauwe band met hem hadden.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde vergoeding van affectieschade voor de thuiswonende zusters en broer van het slachtoffer (te weten [benadeelde 4], [benadeelde 5], [benadeelde 10] en [benadeelde 11]) en tot niet-ontvankelijkverklaring van de niet-thuiswonende zusters van het slachtoffer (te weten: [benadeelde 6], [benadeelde 7], [benadeelde 8] en [benadeelde 9]) op dit punt.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk verklaard, primair gelet op het beroep op noodweer(-exces). Subsidiair heeft de verdediging erop gewezen dat broers en zussen (nog) niet behoren tot de beperkte kring van gerechtigden die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen.
Met betrekking tot de post van toekomstige medische (reis-)kosten is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partijen in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard moeten worden, reeds omdat niet is komen vast te staan dat de benadeelde partijen deze schade zullen lijden ten gevolge van het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Met betrekking tot de affectieschade overweegt de rechtbank dat, zoals vooropgesteld, de aanspraak op vergoeding van affectieschade beperkt is tot een vaste kring van gerechtigden. Broers en zusters behoren daar niet toe. De rechtbank acht geen termen aanwezig om, zoals verzocht, vooruit te lopen op een mogelijke wijziging van de wet op dit punt.
In artikel 6:108, vierde lid, sub g BW is opgenomen dat in uitzonderlijke gevallen een recht op vergoeding kan worden toegekend aan personen die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoren. Wil een broer of zuster van het slachtoffer aanspraak kunnen maken op affectieschade, dan moet de 'normale' broer/broer, c.q. broer/zus-verhouding worden overstegen. Daarbij kan gedacht worden aan broers en zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen.
Uit de toelichting op de vordering kan worden opgemaakt dat de benadeelde partijen een hechte band hadden met hun overleden broer. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de benadeelde partijen echter onvoldoende onderbouwd dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, die maken dat de benadeelde partijen zich met succes kunnen beroepen op de hardheidsclausule. De rechtbank zal de benadeelde partijen [benadeelde 4], [benadeelde 5], [benadeelde 6], [benadeelde 11], [benadeelde 8], [benadeelde 9], [benadeelde 10] en [benadeelde 11] dan ook met betrekking tot de affectieschade niet-ontvankelijk moeten verklaren.