ECLI:NL:RBNHO:2024:7151

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
10349522
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vragen over de geldigheid en beëindiging van een overeenkomst tussen Steel Flow en Tata Steel onder Mexicaans recht

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, uitgesproken op 24 april 2024, staat de vraag centraal of de overeenkomst tussen Steel Flow S.A. de C.V. en Tata Steel IJmuiden B.V. nog van kracht is, of Tata Steel deze rechtsgeldig heeft beëindigd, en of er een schadevergoeding of beëindigingsvergoeding aan Steel Flow verschuldigd is. De zaak betreft een vennootschap naar Mexicaans recht en de kantonrechter heeft het voornemen geuit om nadere vragen te stellen aan het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) te Den Haag om meer inzicht te krijgen in het Mexicaanse recht en de relevante beoordelingsmaatstaf. De procedure is voortgekomen uit een tussenvonnis van 31 januari 2024, waarin de kantonrechter al enkele vragen had geformuleerd. De partijen hebben hun standpunten over deze vragen toegelicht, waarna de kantonrechter heeft besloten om de vragen aan het IJI te stellen, met de nadruk op het verkrijgen van informatie over de uitleg van verklaringen en de opzegging van de overeenkomst. De kantonrechter heeft ook aangegeven dat de vragen zijn aangepast op basis van de suggesties van de partijen, maar dat niet alle voorstellen zijn overgenomen. De verdere beoordeling van de zaak is aangehouden tot na ontvangst van het rapport van het IJI, waarna partijen de gelegenheid krijgen om zich uit te laten over de inhoud van dat rapport.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10349522 \ CV EXPL 23-1113
Uitspraakdatum: 24 april 2024
vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de vennootschap naar Mexicaans recht (Sociedad Anónima de Capital Variable)
Steel Flow S.A. de C.V.
gevestigd te Mexico-Stad
eiseres
verder te noemen: Steel Flow
gemachtigden: mr. J.G. Bruinsma en mr. R.R.E. Roosjen
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Tata Steel IJmuiden B.V.
gevestigd te IJmuiden
gedaagde
verder te noemen: Tata Steel
gemachtigden: mr. J.A.M. Gijsbers en mr. D.C. Douw

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 31 januari 2024 (hierna: het tussenvonnis);
  • de akte na mondelinge behandeling van Tata Steel;
  • de akte uitlaten over de door de kantonrechter voorgenomen vragen van Steel Flow.
1.2.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Algemeen
2.1.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter het voornemen geuit nadere vragen te stellen aan het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) te Den Haag. Partijen hebben zich over de aan het IJI te stellen vragen uitgelaten.
2.2.
De kantonrechter zal de vragen stellen aan het IJI zoals in de beslissing geformuleerd. De vragen zijn aangepast naar aanleiding van de suggesties van de partijen. Voor zover aan die suggesties voorbij wordt gegaan, wordt dat in het navolgende toegelicht.
2.3.
Daarbij wordt meer in het algemeen het volgende vooropgesteld. Het is de bedoeling van de kantonrechter om met zijn vragen aan het IJI meer informatie te krijgen over de inhoud van het Mexicaanse recht en de toe te passen beoordelingsmaatstaf, zodat de kantonrechter een oordeel kan geven over de vorderingen van Steel Flow. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om de toepassing van de beoordelingsmaatstaf op de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval eveneens bij het IJI neer te leggen. Voor zover de door partijen voorgestelde (aanpassing van de) vragen aan het IJI te ver ingrijpen op de beoordeling die bij de kantonrechter thuishoort, worden zij om die reden niet gevolgd.
Bespreking van de voorstellen van partijen
2.4.
Steel Flow heeft gevraagd het feitenrelaas in overweging 2.5 van het tussenvonnis aan te passen. De kantonrechter overweegt dat voor de vraagstelling aan het IJI niet noodzakelijk is dat daarover wordt beslist. Indien deze feitenvaststelling, na het rapport van het IJI en de reactie daarop van partijen, (nog) van belang is, zal de kantonrechter daarover op dat moment beslissen.
2.5.
De kantonrechter deelt niet de vrees van Steel Flow dat de vragen door de verwijzing naar andere overwegingen van het tussenvonnis te breed worden, zodat een concreet antwoord uitblijft. Het is van belang dat het IJI op de hoogte is van de relevante achtergrond van de vraagstelling. De kantonrechter vertrouwt erop dat het IJI zal bewaken dat de vragen zo concreet mogelijk worden beantwoord.
2.6.
Tata Steel heeft benadrukt dat het IJI een andere correspondent moet aanwijzen voor het beantwoorden van de vragen, dan de correspondent die het IJI reeds heeft bevraagd (ten behoeve van het eerste IJI-rapport), omdat volgens Tata Steel sprake is van het opnieuw beoordelen van het werk van de correspondent van het IJI. De kantonrechter overweegt dat de te stellen vragen (voornamelijk) nieuwe vragen zijn, zodat van een herbeoordeling geen sprake is. De kantonrechter laat het aan de deskundigheid van het IJI om te bepalen welke correspondent zij benadert.
2.7.
Steel Flow heeft een vraag voorgesteld die
vragen 1 en 2vervangt. Die suggestie van Steel Flow komt er op neer dat door het IJI wordt beoordeeld of de brief van 13 februari 2018 moet worden aangemerkt als een opzegging. Die beoordeling moet echter de kantonrechter zelf maken, op basis van de door het IJI aan te leveren beoordelingsmaatstaf. Daarom zal de kantonrechter de door Steel Flow voorgestelde vraag niet overnemen. Wel zal de kantonrechter aan de vraagstelling toevoegen of eventuele voorafgaande en latere gebeurtenissen (ook) een rol kunnen spelen bij de te maken beoordeling.
2.8.
Tata Steel heeft haar visie gegeven op hoe
vraag 4beantwoord zou moeten worden. Daarin ziet de kantonrechter geen aanleiding om de vraag niet meer te stellen aan het IJI. Wel heeft de kantonrechter de door Tata Steel voorgestelde extra vragen (gedeeltelijk) toegevoegd. Ook verzoekt de kantonrechter het IJI om in haar rapportage zo veel mogelijk te verwijzen naar wetsartikelen en andere rechtsbronnen, zoals Tata Steel ook voorstelt. Voor het overige zijn de aanvullende vragen van Tata Steel niet overgenomen, omdat zij te sturend zijn, dan wel te veel ingrijpen op de beoordeling die bij de kantonrechter thuishoort.
2.9.
Ten aanzien van
vraag 5.1merkt Steel Flow op dat nog onzeker is of een opzegbevoegdheid bestaat. Op basis van het eerste rapport van het IJI heeft de kantonrechter in overweging 4.42 e.v. van het tussenvonnis echter al beslist dat die opzegbevoegdheid bestaat. De kantonrechter ziet geen aanleiding daarop terug te komen of daarover nadere vragen te stellen aan het IJI.
2.10.
Verder stelt Steel Flow voor om te vragen of het gebruikelijk is om bij de berekening van de schadevergoeding gebruik te maken de EBITBA. Dit heeft de kantonrechter niet toegevoegd aan de vraagstelling, omdat in vraag 5.1 in het algemeen aanknopingspunten worden gevraagd. Indien de EBITBA (of EBITDA?) relevant is zal dit blijken uit het antwoord van het IJI.
2.11.
Ook stelt Steel Flow voor om de vraag toe te voegen of bij de beoordeling relevant is dat de bedrijfsactiviteiten van de agent na beëindiging van de relatie worden voorgezet door de principaal via een dochteronderneming. Ook dit betreft echter een (eventuele) invulling van de beoordelingsmaatstaf. Indien dergelijke omstandigheden van belang zijn, gaat de kantonrechter er vanuit dat dit zal blijken uit de beantwoording van vraag 5.1.
2.12.
Tata Steel meent dat aan vraag 5.1 een vraag moet worden toegevoegd over wanneer sprake is van een opzegging op een ‘
inopportune time’. Op basis van het eerste rapport van het IJI heeft de kantonrechter in overweging 4.45 tot en met 4.48 van het tussenvonnis echter al (voorwaardelijk) beslist dat van een opzegging op een ‘
inopportune time’sprake is. De kantonrechter ziet geen aanleiding daarop terug te komen of daarover nadere vragen te stellen aan het IJI.
2.13.
Over
vraag 5.2heeft Tata Steel opgemerkt dat zij (anders dan de kantonrechter) niet beschikt over de Spaanse tekst van de uitspraak van de Mexicaans hoogste rechter en zij daarom het recht voorbehoudt zich in een nadere akte uit te laten over de vraagstelling. Daaraan gaat de kantonrechter voorbij. Indien het juist is dat Steel Flow deze stukken wel aan de kantonrechter en niet aan haar wederpartij heeft verstrekt, dient zij dat zo spoedig mogelijk alsnog te doen. Uit het verweer van Tata Steel in de conclusie van antwoord (bijvoorbeeld randnummer 61) vloeit echter voort dat Tata Steel al beschikt over de uitspraak, althans van de inhoud daarvan op de hoogte is. Daarom krijgt Tata Steel geen gelegenheid zich (nogmaals) over de vraagstelling uit te laten. Vanzelfsprekend krijgt Tata Steel na het rapport van het IJI gelegenheid daarop te reageren, zoals zij ook verzoekt.
2.14.
De door Tata Steel voorgestelde aanpassing van
vraag 5.3die inhoudt dat de vraag voorwaardelijk wordt gesteld (“
Indien sprake is van een opzegging op een ‘inopportune time’…”)wordt gepasseerd, omdat de kantonrechter in 4.45 tot en met 4.48 van het tussenvonnis daarover al heeft beslist. De kantonrechter ziet evenmin aanleiding de vraag weg te laten. Wel zal nader worden geëxpliciteerd dat de daarin genoemde berekeningsmethode is gebaseerd op de eerdere uitspraken van de Mexicaanse feitenrechters in de procedure tussen Steel Flow en Tata Steel Mexico.
2.15.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden tot na ontvangst van het rapport van het IJI en de reacties daarop van partijen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
bepaalt dat het nodig is om inlichtingen in te winnen omtrent het Mexicaanse recht, waartoe de kantonrechter zich zal wenden tot het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) te Den Haag, en formuleert daartoe de volgende vragen:
1. Welke maatstaf geldt naar het Mexicaans recht voor de uitleg van verklaringen? Kunnen bij de toepassing van die beoordelingsmaatstaf ook eventuele voorafgaande en latere gebeurtenissen een rol spelen? (zie voor een nadere toelichting 4.23 van het tussenvonnis).
2. Moet eenzijdige opzegging van een (agentuur)overeenkomst gerechtelijk worden aangekondigd voordat zij effect kan hebben? Wat houdt gerechtelijke aankondiging in? (zie voor een nadere toelichting 4.25 van het tussenvonnis).
3. Als de overeenkomst niet geldig is opgezegd:
3.1
Is Tata Steel (op grond van nakoming) verplicht om 2% provisie te betalen totdat de overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd?
3.2
Zo nee, is zij verplicht een schadevergoeding te betalen en hoe moet die schadevergoeding dan worden begroot?
3.3
Is voor de beantwoording van deze vragen bijvoorbeeld relevant in hoeverre Steel Flow werkzaamheden heeft verricht voor Tata Steel, en/of Tata Steel Steel Flow gelegenheid heeft geboden die werkzaamheden te verrichten, en/of Steel Flow heeft geprobeerd de overeenkomst na te komen? (zie voor een nadere toelichting 4.26 en 4.27 van het tussenvonnis).
4.1
Vormt de in 4.36 en 4.37 van het tussenvonnis weergegeven samenvatting een (op hoofdlijnen) correcte weergave van de systematiek van het Mexicaanse recht? Kan daaruit de gevolgtrekking worden gemaakt dat het meer voor de hand ligt om op de opzegging van een (in de wet onbenoemde) “agency agreement” artikel 2596 CCF analoog toe te passen, en niet uit te gaan van analoge toepassing van artikel 307 CC?
4.2
Brengt de systematiek van het Mexicaanse recht mee dat bij een (in de wet onbenoemde) “agency agreement” bij gebreke van direct toepasselijke regels voor analoge toepassing eerst naar de overeenkomstige bepalingen in de CC moet worden gekeken, alvorens op de CCF terug te vallen?
5. Indien (niet artikel 307 CC, maar) artikel 2596 CCF analoog wordt toegepast op de opzegging van een in de wet onbenoemde “agency agreement”:
5.1
Welke aanknopingspunten/criteria gelden voor het begroten van de schadevergoeding bij beëindiging op een “
inopportune time”?
5.2
Is de begroting van de schadevergoeding op basis van de jaarprovisie vermenigvuldigd met de helft van het aantal jaren dat de overeenkomst heeft geduurd (zoals (kennelijk) toegepast door de Mexicaans feitenrechters in de procedure tussen Steel Flow en Tata Steel Mexico) door de hoogste Mexicaanse rechter in de zaak tussen Steel Flow en Tata Steel Mexico bevestigd of ontkracht (of anderszins inhoudelijk besproken)?
5.3
Vindt die begroting van de schadevergoeding op basis van de jaarprovisie vermenigvuldigd met de helft van het aantal jaren dat de overeenkomst heeft geduurd (zoals (kennelijk) toegepast door de Mexicaans feitenrechters in de procedure tussen Steel Flow en Tata Steel Mexico) steun in de (andere) jurisprudentie, literatuur of elders?
de kosten
3.2.
verzoekt het IJI om binnen drie weken na de datum van deze beslissing een begroting van haar kosten en de voor haar onderzoek benodigde tijd aan de griffie van de rechtbank te sturen,
3.3.
bepaalt dat het IJI de begroting als goedgekeurd mag beschouwen, indien zij binnen twee weken nadien geen andersluidende reactie van de griffie heeft ontvangen,
3.4.
verzoekt het IJI om de griffie, tijdig op de hoogte te stellen van een dreigende overschrijding van de begroting,
3.5.
bepaalt dat de kosten van het onderzoek van het IJI ten laste komen van de rechtbank,
3.6.
verzoekt het IJI om bij haar definitieve schriftelijk rapport een factuur te voegen met een specificatie van haar werkzaamheden (het aantal uren, het uurtarief en de overige kosten),
het onderzoek en het schriftelijk rapport
3.7.
draagt de griffier op onverwijld een afschrift van dit vonnis, vergezeld van kopieën van alle zich in het dossier bevindende processtukken inclusief producties alsmede van het tussenvonnis van 31 januari 2024, toe te sturen aan het IJI (Internationaal Juridisch Instituut, R.J. Schimmelpennincklaan 20-22, 2517 JN DEN HAAG), met het verzoek aan het IJI om de hiervoor geformuleerde vragen te beantwoorden,
3.8.
draagt de griffier op om na ontvangst van de gevraagde inlichtingen van het IJI een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen toe te sturen,
overige beslissingen
3.9.
bepaalt dat de zaak wordt verwezen naar de parkeerrol totdat het rapport ter griffie is ontvangen, dan wel één van partijen verzoekt de zaak voor een proceshandeling op de rol te plaatsen,
3.10.
bepaalt dat partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld zich omtrent de inhoud van het rapport van het IJI uit te laten,
3.11.
bepaalt dat, na ontvangst van het rapport ter griffie, de zaak weer op de rol zal komen voor uitlating door partijen als hiervoor onder 3.10 bepaald,
3.12.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Hoogkamer en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter